ECLI:NL:RBAMS:2015:2291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13-741088-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag minderjarige verdachte in Amsterdam

Op 2 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en andere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie mr. P. van Laere en de raadsman mr. N.M. van Wersch aanwezig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers, medeverdachten en deskundigen in overweging genomen. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige confrontatie op 18 maart 2014, waarbij hij samen met anderen een van de aangevers heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de dader was die met een mes heeft gestoken, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag. Wel werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan straatroof op 16 maart 2014, waarbij hij samen met anderen een horloge heeft weggenomen van een van de aangevers, vergezeld van geweld en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 121 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741088-14 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1999],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting [naam] te [plaats 1].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juni 2014 en 19 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [deskundige], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [deskundige 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de ouders van verdachte en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], mr. H.G.S. de Heiden, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 2]
en/of [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een of
meer van zijn mededader(s), althans alleen éénmaal of meermalen met een mes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of buikstreek, in
elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1]
heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden
(Artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp en/of
puntig voorwerp, éénmaal of meermalen in de zij en/of de buikstreek, in elk
geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] te
steken en/of prikken en/of snijden
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2]
en/of [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp
éénmaal of meermalen in de zij en/of buikstreek, in elk geval in het lichaam
van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken en/of
geprikt en/of gesneden
(Artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
of aan de Ravensteinstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere (mobiele)
telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gezegd "haal je telefoon uit je
zak", althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
- voornoemde [benadeelde partij 2], toen hij wilde weglopen, heeft/hebben tegengehouden
en/of vastgehouden en/of vastgepakt
en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben
getrokken en/of getoond
en/of
- eenmaal of meermalen met een (tot vuist gebalde) hand op/tegen het hoofd, in
elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft/hebben
geslagen en/of gestompt
en/of
- met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp eenmaal of
meermalen in de zij en/of buikstreek, in elk geval in het lichaam van
voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken
en/of geprikt en/of gesneden
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
of aan het Abcoudepad, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge (merk Casio
G-shock), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelne
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gezegd "Geef me al je spullen",
althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben
gepakt en/of getoond en/of tegen de buik, in elk geval tegen het lichaam van
voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden
en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gezegd "je hebt een G-shock, geef me je G-shock",
althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
- driemaal, in elk geval eenmaal of meermalen (met kracht) met een pistool,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd, in elk
geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben geslagen
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs [1]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd.
Feit 1
De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en met de raadsman- niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De aangever [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] hem op 18 maart 2014 kwam ophalen van zijn huis in [plaats 2]. Hij had hem eerder verteld over twee dagen ervoor. Hij zei dat hij die jongens had zien lopen. Vervolgens zagen zij de jongens lopen. Zij waren nu niet meer zijn drieën, maar met zijn vieren. Hij hoorde dat de drie jongens tegen de vierde jongen zeiden: “Hij is het van zondag”. Hij hoorde dat alle vier de jongens begonnen te lachen. Hij hoorde de lichtgetinte jongen die hem twee dagen ervoor had bedreigd met het vuurwapen tegen hem zeggen: “Ja, je wilde zondag stoer doen”. Hij zag dat de lichtgetinte jongen zijn hand in zijn jaszak deed. Hij dacht dat deze jongen een wapen in zijn jaszak had, omdat hij de vorige keer ook een vuurwapen bij zich had. Hij zag en voelde dat een Surinaamse jongen met hem begon te vechten. Hij zag dat [benadeelde partij 1] stond te vechten met de jongen die een mes trok, dit was de jongen die hem met een vuurwapen had bedreigd bij de straatroof van twee dagen ervoor en die hem nu als eerste had aangesproken. Hij zag tijdens het gevecht dat [medeverdachte 2] ook een mes in een van zijn handen had. Op een gegeven moment hoorde hij dat [benadeelde partij 1] tegen hem zei dat hij gestoken was en dat hij veel bloed verloor. Hij zag dat hij – aangever [benadeelde partij 2] - ook bloed begon te lekken en ook gestoken was. Hij denkt dat de twee lichtgetinte jongens broertjes zijn, ze leken heel erg op elkaar. De politie heeft een foto van [medeverdachte 2] aan de aangever getoond. De aangever heeft hierop verklaard dat hij de afgebeelde persoon herkende als [medeverdachte 2] [2] .
De aangever [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij op 18 maart 2014 [benadeelde partij 2] heeft opgehaald. Toen zij buiten liepen zagen zij een paar jongens. [benadeelde partij 2] had hem al eerder verteld dat deze jongens hem wilden beroven op 16 maart 2014. Een van die jongens hield [benadeelde partij 2] tegen. Hij zag dat de vrienden van die jongen die [benadeelde partij 2] vasthield eraan kwamen. Hij zag dat die jongen ondertussen een mes had getrokken uit zijn jaszak. Hij is toen op die jongen afgelopen en hij probeerde zijn hand vast te houden. Hij zei: “Dat ga je niet doen. Je gaat niemand steken vandaag”. Hij zag dat hij [benadeelde partij 2] nog steeds vasthield. Op een gegeven moment kreeg hij een vuist tegen zijn hoofd van een van die andere jongens. Vervolgens kreeg hij nog een vuist tegen zijn hoofd van het broertje van de jongen die [benadeelde partij 2] vasthield. Hij begon toen op dit broertje te slaan. Hij hoorde ”Laat mijn broertje met rust”. Vervolgens kwamen zij op hem af. En toen werd er weer gevochten. Zij renden weg en onderweg zag hij dat er bloed uit zijn kleren kwam. Hij voelde op dat moment dat hij gestoken was. Hij zag dat [benadeelde partij 2] ook aan het bloeden was. NN1 was degene die [benadeelde partij 2] aansprak. Hij zag dat NN1 [benadeelde partij 2] bij zijn jas vasthield ter hoogte van zijn kraag. Hij zag dat NNI een mes pakte uit zijn jaszak. Hij zag dat het mes al was uitgeklapt. Hij zag dat NN1 het mes schuin achter zijn rug hield. Hij kreeg tijdens het vasthouden van NN1 klappen tegen zijn hoofd van de twee andere jongens. Hij is toen met een van deze jongens gaan vechten. Hij hoorde toen dat NN1 tegen hem zei dat hij zijn broertje met rust moest laten. Hij zag dat het mes van NN1 op de grond was gevallen. Hij zag dat NN1 op hem afkwam met hetzelfde mes weer in zijn handen. Hij denkt dat NN1 hem gestoken heeft. NN2 was degene die hem als tweede dader in zijn gezicht sloeg op het moment dat hij NNI bij zijn hand vasthield. Hij is met NN2 vervolgens gaan vechten. En vervolgens hoorde hij NN1 roepen dat hij zijn broertje met rust moest laten. NN1 en NN2 hebben gelijkenissen. Ze zijn beiden lichtgetint en hebben dezelfde gezichtskenmerken. NN3 (Creools jongen) was de jongen die hem als eerste sloeg. NN4 ( [medeverdachte 2]) stond bij deze jongens. Deze [medeverdachte 2] zou volgens [benadeelde partij 2] ook betrokken zijn geweest bij de straatroof van twee dagen eerder. Later zag hij [medeverdachte 2] met een mes op hem afkomen [3] .
Uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat verdachte’s tweelingbroer [medeverdachte 1] aangever [benadeelde partij 2] op 18 maart heeft aangesproken en vastgehouden. Uit de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] blijkt dat verdachte op 18 maart 2014 vuistslagen heeft uitgedeeld aan de aangevers en heeft deelgenomen aan het gevecht. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt echter niet dat verdachte degene was die een mes in zijn handen had en/of stekende bewegingen heeft gemaakt. Ook uit de tapgesprekken van 20 en 21 maart 2014 van de medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt niet dat verdachte degene was die de aangevers heeft gestoken. In die gesprekken heeft [medeverdachte 2] verschillende malen verklaard dat hij heeft gestoken. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn later afgelegde verklaring op 11 april 2014 echter aangegeven dat niet hij, maar verdachte, gestoken zou hebben. De rechtbank kent echter geen waarde toe aan deze plotselinge wijziging van zijn rol door de medeverdachte [medeverdachte 2], aangezien hij hierbij mogelijk belang had met het oog op voorhanden zijnde, voor hem belastende, bewijsmiddelen; zijn verklaring wordt in dit opzicht niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte weliswaar heeft gevochten met de aangevers, maar dat niet is komen vast te staan dat hij degene is geweest die met een mes heeft gestoken in het lichaam van een of meer van de aangevers.
De rechtbank is wel van oordeel dat toen verdachte twee dagen na de beroving van 16 maart 2014 opnieuw op pad ging met [medeverdachte 1] en een van de anderen hij had kunnen weten dat er bij [medeverdachte 1] de bereidheid zou bestaan om opnieuw een wapen te pakken en geweld te gebruiken jegens een of meer aangevers. Immers bij de beroving op 16 maart is er met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Dit betekent echter volgens de rechtbank nog niet dat deze verdachte daardoor ook had moeten weten dat er op 18 maart 2014 met een mes zou (kunnen) worden gestoken en dat er dus geweld van een dusdanige aard zou worden gebruikt door [medeverdachte 1] of een van de anderen dat dit levensgevaar zou opleveren voor een of meer van de aangevers.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte, bestaande uit het geven van vuistslagen aan de aangevers in een onoverzichtelijke situatie waarbij er plotseling een mes wordt getrokken, naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangevers dat het niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het aan een of meer van de aangevers toebrengen van steekwonden die zonder ingrijpen de dood hadden kunnen veroorzaken.
De gedragingen van verdachte zouden mogelijk kunnen worden aangemerkt als het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen de aangevers maar dit is aan verdachte niet ten laste gelegd.
Feit 2
De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en met de raadsman- niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet onomstotelijk vast komen te staan dat er enig voorwerp is weggenomen van de aangevers. Dit blijkt ook niet uit de verklaringen van de aangevers zelf. Weliswaar wordt er in het dossier gesproken over mobiele telefoons, maar het is onduidelijk of deze van de aangevers waren. Nu een voltooide diefstal met geweld ten laste is gelegd, dient er vrijspraak van dit feit te volgen.
Feit 3
De rechtbank acht -met de officier van justitie en anders dan de raadsman- wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit:
De aangever [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij zich op 16 maart 2014 bevond ter hoogte van het Abcoudepad te Amsterdam. Aldaar werd van hem weggenomen een horloge, merk Casio G-shock, zwart met rose van kleur. Hij zag drie jongens. Hij wist dat een van hen “[medeverdachte 2]” wordt genoemd. De anderen waren twee lichtgetinte jongens. Hij werd benaderd door dader 1. Deze zei tegen hem “Geef me al je spullen”. Een van de lichtgetinte jongens pakte een pistool en drukte deze tegen zijn buik. Hij hoorde hem zeggen: “Geef me al je spullen”. Hij zei: “Je hebt een G-shock, geef me je G-shock”. Ik hoorde dat de jongen met het pistool tegen de andere lichtgetinte jongen zei: “Pak de G-shock voor me”. Hij voelde dat de andere getinte jongen aan zijn arm zat waar zijn horloge aan zat. Gelijk hierna voelde hij dat de jongen met het pistool hem met het pistool op zijn hoofd sloeg. Hij voelde dat hij hem drie keer met kracht op zijn hoofd sloeg. Nadat hij geslagen was pakte de andere lichtgetinte jongen zijn horloge af [4] .
De aangever [benadeelde partij 2] heeft voorts verklaard dat drie van de vier jongens van 18 maart dezelfde jongens waren als de jongens die hem op 16 maart van zijn horloge hebben beroofd. De rechtbank leidt hieruit af dat, nu medeverdachte [medeverdachte 3] door aangever als een negroïde jongen wordt omschreven, [benadeelde partij 2] hier op verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] doelt.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 16 maart 2014 met [benadeelde partij 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] op straat liep. Hij zag dat [medeverdachte 1] een pistool trok en tegen de buik van [benadeelde partij 2] hield. Hij hoorde dat [medeverdachte 1] tegen [benadeelde partij 2] zei dat hij zijn zakken leeg moest halen. Hij zag dat [medeverdachte 1] met het pistool een stuk of twintig keer op het hoofd van [benadeelde partij 2] sloeg. [benadeelde partij 2] moest zijn horloge afgeven van [medeverdachte 1]. Hij zag dat [verdachte] vervolgens ook meedeed in het gevecht. De dag erna is hij [medeverdachte 1] weer tegengekomen. Hij zag dat hij een paars/zwart horloge om had. Hij zag dat het een G-shock was. [medeverdachte 1] wilde dit horloge cadeau geven aan zijn vriendin [getuige ]. Daarna heeft hij [getuige ] nog gesproken en zij zei tegen hem dat zij een horloge had gehad van [medeverdachte 1] [5] .
De getuige [getuige ] heeft verklaard dat er in maart 2014 iets is gebeurd met een horloge. Haar vriend is [verdachte]. Hij gaf haar de schuld ervan dat het horloge van haar was. Zij denkt dat het gestolen was. Hij had het horloge thuis liggen. Het was de bedoeling dat hij het horloge aan haar ging geven. Dat ging hij tegen zijn vrienden zeggen, onder andere [medeverdachte 2]. Zij hoorde van hem dat hij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1]’s broertje erbij waren. Hij zei dat er twee jongens waren en dat er een vechtpartij kwam. Hij zei dat iemand daarbij een horloge had getrokken. Hij zei dat [medeverdachte 1] het horloge had. Het leek op een meisjeshorloge [6] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan straatroof. Uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] en aangever [benadeelde partij 2] blijkt dat verdachte en zijn tweelingbroer [medeverdachte 1] op de plaats van het delict aanwezig waren. Ook blijkt hieruit dat [medeverdachte 1] de confrontatie met de aangever is begonnen, maar dat verdachte vervolgens mee heeft gedaan met de beroving. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] betrouwbaar wordt geacht voor het bewijs, nu deze verklaring wordt ondersteund door andere bronnen. Ook de verklaring van de getuige [getuige ] ondersteunt het verhaal van de aangever.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 16 maart 2014 te Amsterdam op het Abcoudepad tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, merk Casio G-shock, toebehorende aan [benadeelde partij 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] hebben gezegd "Geef me al je spullen" en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gepakt en getoond en tegen de buik van
voornoemde [benadeelde partij 2] hebben gedrukt en
- vervolgens hebben gezegd "je hebt een G-shock, geef me je G-shock" en
- driemaal met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 2] hebben geslagen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten primair gevorderd dat de zaak wordt aangehouden ten behoeve van nader onderzoek met betrekking tot de persoon van verdachte. Subsidiair heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) wordt opgelegd. Meer subsidiair heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke PIJ-maatregel c.q. een behandeltraject en/of anderszins verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam, welke dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en regelmatig worden geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door een first offender.
In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor strafoplegging dat ten aanzien van straatroof met als strafverzwarende omstandigheden fysiek geweld, letsel en bedreiging met een wapen een jeugddetentie van 4 maanden wordt opgelegd.
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan straatroof op de openbare weg, waarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de buik van het slachtoffer is gedrukt en hiermee meerdere malen op het hoofd van het slachtoffer is geslagen. Handelen als dat van verdachte heeft voor slachtoffers -in het algemeen- vervelende gevolgen. Voorts tast dit soort delicten ook het gevoel van veiligheid in de samenleving aan. Door het plegen daarvan heeft verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en het eigendom van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
20 februari 2015. Hieruit blijkt dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten.
De gz-psycholoog drs. [gz-sycholoog] en de kinder- en jeugdpsychiater [jeugdpsychiater] hebben op respectievelijk 26 juni 2014 en 3 juli 2014 over verdachte gerapporteerd.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige gedragsstoornis en een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Alle gedragskenmerken wijzen in de richting van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De kans op recidive is hoog. Vrijwillige hulpverlening en het tweemaal op leggen van een ondertoezichtstelling hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. Verdachte heeft een langdurig en intensief gestructureerde residentiële behandeling nodig, hetgeen hij tot nu toe niet heeft gehad. Hij is een kwetsbare jongen en hij is nog niet verhard. Geadviseerd wordt derhalve een civielrechtelijke uithuisplaatsing.
De psychiater heeft aangegeven dat verdachte niet wilde meewerken aan het psychiatrisch onderzoek, zodat er niets kan worden gezegd over de mogelijke gedrags-en/of andere stoornissen waaraan hij zou kunnen leiden. In de uitgebreidere contacten met de psycholoog zijn geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis. Derhalve wordt er aangesloten bij het advies van de psycholoog, namelijk een uithuisplaatsing in een civielrechtelijk kader in een gesloten instelling.
De Raad heeft een rapport uitgebracht op 6 maart 2015. Hierin wordt geadviseerd om aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen. De Raad heeft ter terechtzitting het advies bevestigd. Volgens de Raad is gebleken dat een civiele maatregel onvoldoende is. Een langdurige behandeling van verdachte is noodzakelijk. Binnen een civiele instelling zal het voor verdachte moeilijk zijn om zich te motiveren, omdat de andere jongens gaan en komen.
JBRA heeft ter terechtzitting verklaard dat het algehele effect van de civiele maatregel minimaal is gebleken. Het behandeltraject van verdachte zal heel lang gaan duren. Er is totaal geen intrinsieke motivatie bij verdachte.
De rechtbank is -met de deskundigen en anders dan de Raad en JBRA- van oordeel dat aan verdachte geen (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel dient te worden opgelegd, maar dat eerst het civiele traject dient te worden gevolgd. Verdachte heeft tot nu toe nog geen langdurige residentiële behandeling gehad, zodat eerst een gesloten plaatsing in civiele setting aan de orde dient te komen. Bovendien is verdachte nog niet ‘verhard’, zodat een PIJ-maatregel te prematuur wordt geacht. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen van na te melden duur. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de ernst van het feit en het strafblad van verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
I.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[benadeelde partij 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 3 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 599,90, bestaande uit € 99,90 wegens materiële schade en € 500,-- wegens immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [benadeelde partij 2].
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
II.
Nu aan verdachte -zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht- geen straf of maatregel is opgelegd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, is de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77g, 77i, 77x, 77y, 77x en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
121 (honderd een en twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich stelt onder toezicht en leiding van Jeugdbescherming Regio Amsterdam, tijdens de proeftijd onder dat toezicht en die begeleiding blijft en zich tijdens die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt het volgen van individuele therapie.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 599,90 (vijfhonderd negenennegentig euro en negentig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2], te betalen de som van € 599,90 (vijfhonderd negenennegentig euro en negentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van den Hout-Wilbers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2015.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij 2] p. 17 t/m 20
3.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1] p. 31 t/m 33
4.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 2] p. 1 t/m 4
5.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] politie p. 324 t/m 325
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige ] politie p. 301 t/m 302