ECLI:NL:RBAMS:2015:2350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
AMS 14/6356, 6312, 6303
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanwijzingsbesluiten op basis van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en de minister van Buitenlandse Zaken over de toepassing van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II. De rechtbank oordeelt dat de besluiten tot aanwijzing van eisers als personen op wie de Sanctieregeling van toepassing is, niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende eigen feitenvaststelling heeft gedaan en zich enkel heeft gebaseerd op een inmiddels vernietigd arrest van het Hof van Beroep Antwerpen. Dit arrest was de basis voor de primaire besluiten, maar de rechtbank concludeert dat verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat er voldoende aanwijzingen waren dat eisers tot de kring van personen of organisaties behoren zoals bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. De rechtbank benadrukt dat de gevolgen van een aanwijzingsbesluit zeer verstrekkend zijn, waaronder het bevriezen van financiële tegoeden en strafbaarheid van het ter beschikking stellen van middelen aan de aangewezen persoon. De rechtbank herroept de primaire besluiten en verklaart de bezwaren van eisers gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/6356 (beroep [naam])
AMS 14/6312 (beroep [naam 1])
AMS 14/6303 (beroep [naam 2])

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2015 in de zaken tussen

[naam],te Amsterdam, eiser 1
(gemachtigde: mr. V.A. Groeneveld),

[naam 1], te Amsterdam, eiser 2

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),

[naam 2], te Amsterdam, eiser 3

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
tezamen: eisers
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigden: mrs. T. van Leeuwen en [betrokkene]).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 februari 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers aangewezen als personen op wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II (de Sanctieregeling) van toepassing is.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 augustus 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015. De rechtbank heeft de zaken van eisers gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Op 23 november 2010 zijn eisers op basis van een rechtshulpverzoek van België in Nederland aangehouden wegens verdenking van terrorisme. Tegelijkertijd is in België een aantal personen aangehouden. Vervolgens zijn eisers overgeleverd aan justitie in België.
1.2
De rechtbank van eerste aanleg te Mechelen heeft bij uitspraak van 5 december 2012 eisers – en tien van de elf andere verdachten – vrijgesproken van de hen tenlastegelegde feiten. Op 8 januari 2014 heeft het Hof van Beroep Antwerpen in een 97 pagina’s tellend arrest eisers en elf andere verdachten veroordeeld. Eisers 1 en 2 zijn veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en een geldboete van € 5.500,- wegens het deelnemen aan enige activiteit van een terroristische groep, door het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan een terroristische groep of door het in enigerlei vorm financieren van enige activiteit van een terroristische groep, terwijl zij weten dat hun deelname bijdraagt aan het plegen van een misdaad of wanbedrijf door de terroristische groep, gepleegd in de periode tussen 13 januari 2010 en 24 november 2010. Eiser 3 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een geldboete van € 11.000,- wegens het, kort gezegd, zijn van een leidend persoon van een terroristische groep in de periode tussen 13 januari 2010 en 24 november 2010 en het voorhanden hebben, vervoeren en overdragen/verkopen van een vuurwapen zonder vergunning.
1.3
Bij de primaire besluiten heeft verweerder, in overeenstemming met de minister van Financiën en de minister van Veiligheid en Justitie, eisers aangewezen als personen op wie de Sanctieregeling van toepassing is. In de bijlagen bij de primaire besluiten heeft verweerder ter motivering van de besluiten verwezen naar de veroordeling van eisers door het Hof van Beroep Antwerpen. In de bijlagen is verder vermeld dat eisers behoren tot de kring van personen of organisaties als bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001 (Resolutie 1373) of het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 27 december 2001 inzake terrorismebestrijding (2001/930/GBVB). Dit heeft onder meer tot gevolg dat alle financiële tegoeden van eisers zijn bevroren en aan hen geen middelen ter beschikking mogen worden gesteld. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op 21 en 28 mei 2014 hebben hoorzittingen plaatsgevonden.
1.4
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. In de bestreden besluiten stelt verweerder zich onder meer op het standpunt dat uit het door het Hof van Beroep Antwerpen bewezenverklaarde feitencomplex voldoende aanwijzingen volgen dat eisers gerekend moeten worden tot de kring van personen of organisaties als bedoeld in Resolutie 1373. Dat eisers in eerste aanleg zijn vrijgesproken, maakt dit niet anders, aldus verweerder, aangezien het Hof van Beroep Antwerpen de ten laste gelegde feiten bewezen acht.
1.5
Na het nemen van de bestreden besluiten heeft het Hof van Cassatie van België bij arrest van 16 december 2014 het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 8 januari 2014 vernietigd en de zaak verwezen naar het Hof van Beroep Gent. In het arrest is vermeld dat de beslissingen over de ingestelde strafvervolging van de verdachten onwettig zijn, omdat vermeldingen in een conclusie van het openbaar ministerie niet in de taal van de rechtspleging is gesteld.
2.1
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Resolutie 1373 is bepaald dat alle staten onverwijld de tegoeden en andere financiële activa of economische middelen bevriezen van de personen die terroristische daden plegen, proberen te plegen, vergemakkelijken of eraan deelnemen, van de entiteiten die aan die personen toebehoren of door hen worden gecontroleerd, en van de personen en entiteiten die in naam of in opdracht van die personen en entiteiten handelen.
2.2
In artikel 2, eerste lid, van de Sanctiewet 1977 is bepaald dat ter voldoening aan verdragen, besluiten of aanbevelingen van organen van volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde onderwerpen regels kunnen worden vastgesteld.
In artikel 3, eerste lid, is, voor zover van belang, bepaald dat de in artikel 2 bedoelde regels kunnen betreffen het goederen-, diensten- en financieel verkeer, (…) en al hetgeen overigens is vereist ter voldoening aan de verdragen, besluiten, aanbevelingen dan wel internationale afspraken, bedoeld in artikel 2.
2.3
In artikel 2, eerste lid, van de Sanctieregeling is bepaald dat indien personen of organisaties naar het oordeel van de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de minister van Justitie en de minister van Financiën behoren tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in de Resolutie 1373, de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de minister van Justitie en de minister van Financiën ten aanzien van deze personen of organisaties een aanwijzingsbesluit kan vaststellen.
In het tweede lid is bepaald dat alle middelen die toebehoren aan de personen en organisaties, bedoeld in het eerste lid, worden bevroren.
In de toelichting bij de Sanctieregeling staat onder meer dat tot vaststelling van een aanwijzingsbesluit kan worden overgegaan indien er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene kan worden gerekend tot de kring van personen als bedoeld in de Resolutie 1373 of het Gemeenschappelijk Standpunt.
3. Eisers hebben in beroep gemotiveerd betwist dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij behoren tot de kring van personen en organisaties waarop de Resolutie 1373 ziet. Verweerder heeft dit standpunt volgens eisers niet deugdelijk gemotiveerd en de besluiten zijn in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Hiertoe hebben zij onder meer betoogd dat de enkele verwijzing naar het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat sprake is van voldoende aanwijzingen. Verweerder had zich een zelfstandig oordeel moeten vormen over de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten. Tevens heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de vrijspraak van eisers in eerste aanleg en met het tijdsverloop sinds de pleegdatum van de door verweerder van belang geachte strafbare feiten.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige besluiten ambtshalve genomen belastende beschikkingen zijn. Het is aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de feiten en omstandigheden waarop het besluit is gebaseerd voldoende te onderbouwen. In dit licht dient dan ook het criterium “voldoende duidelijke aanwijzingen” als bedoeld in de toelichting op de Sanctieregeling te worden geïnterpreteerd.
Verweerder heeft aan deze bewijslast invulling gegeven door de bestreden besluiten te baseren op de veroordeling van eisers door het Hof van Beroep Antwerpen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling geen noodzakelijke voorwaarde is voor het nemen van een aanwijzingsbesluit in de zin van de Sanctieregeling (zoals kan worden afgeleid uit het arrest El-Morabit van het Gerecht van Eerste Aanleg van 2 september 2009; T-37/07 en T-323/07). Echter, een aanwijzingsbesluit heeft naar zijn aard voor de betrokkene zeer verstrekkende gevolgen: de financiële tegoeden van een persoon worden bevroren, het is strafbaar om die persoon middelen ter hand te stellen en de aangewezen persoon wordt met naam en toenaam in de Staatscourant gepubliceerd. Daarbij volgt logischerwijs uit de aard van de te treffen bevriezingsmaatregel dat de aangewezen persoon voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit niet wordt gehoord. Al deze omstandigheden vergen naar het oordeel van de rechtbank dat op verweerder bij de voorbereiding van de aanwijzingsbesluiten een vergaande, actieve onderzoeks- en kennisvergaringsplicht rust en dat de uitkomst hiervan voldoende kenbaar uit de motivering van de aanwijzingsbesluiten moet blijken. De rechtbank is verder van oordeel dat wanneer betrokkenen in bezwaar de aan de primaire besluiten ten grondslag gelegde motivering betwisten, het aan verweerder is om aan te tonen dat het door verweerder in de primaire besluiten ingenomen standpunt dat sprake is van voldoende duidelijke aanwijzingen op voldoende solide feitelijke grondslag is gebaseerd.
4.2
De rechtbank verwijst ter ondersteuning van de voorgaande overwegingen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 juli 2013 inzake Kadi (C-584/10 P, C-593/10 P en C-595/10 P), waarin het volgende is geoordeeld:
“119 De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest vereist eveneens dat de Unierechter bij de toetsing van de wettigheid van de redenen waarop het besluit tot plaatsing of handhaving van de naam van een bepaald persoon op de lijst in bijlage I bij verordening nr. 881/2002 is gebaseerd (arrest Kadi, punt 336) zich ervan vergewist dat dat besluit, dat een individuele strekking heeft voor die persoon (zie in die zin arrest van 23 april 2013, Gbagbo e.a./Raad, C‑478/11 P–C‑482/11 P, punt 56), berust op een voldoende solide feitelijke grondslag (zie in die zin arrest Al-Aqsa/Raad en Nederland/Al-Aqsa, reeds aangehaald, punt 68). Dat betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit steunt (zie in die zin arrest E en F, reeds aangehaald, punt 57) worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd.
120 De Unierechter moet dus voor dat onderzoek in voorkomend geval de bevoegde autoriteit van de Unie verzoeken om overlegging van voor een dergelijk onderzoek relevante informatie en bewijzen, vertrouwelijk of niet (zie naar analogie arrest ZZ, reeds aangehaald, punt 59).
121 Het staat immers aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen gegrond zijn en niet aan laatstbedoelde om het negatief bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn.”
4.3
De rechtbank overweegt dat eisers in bezwaar en beroep het bestaan van voldoende aanwijzingen gemotiveerd hebben betwist. De rechtbank stelt vast dat bij de bestreden besluiten geen nieuwe (nadere) motivering van verweerders kant is gekomen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten en in de beroepsfase ter motivering enkel verwezen naar het (inmiddels vernietigde) arrest van het Hof van Beroep Antwerpen. Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank te kennen gegeven dat door verweerder geen eigen feitenvaststelling heeft plaatsgevonden en dat verweerder zich ook thans geen zelfstandig oordeel heeft gevormd over de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de enkele verwijzing naar het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen, zonder eigen feitenvaststelling of een zelfstandig oordeel, zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van voldoende aanwijzingen dat eisers behoren tot de kring van personen of organisaties als bedoeld in Resolutie 1373. De bestreden besluiten berusten daarom niet op een voldoende solide feitelijke grondslag en zijn niet deugdelijk gemotiveerd.
4.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
5. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Hetgeen overigens is aangevoerd, hoeft geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6. Het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 8 januari 2014 is bij arrest van 16 december 2014 door het Hof van Cassatie van België vernietigd. Gelet hierop kan aan het opleggen van een aanwijzingsbesluit het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen niet langer ten grondslag worden gelegd, terwijl de uitspraak in eerste aanleg een vrijspraak betreft. Aangezien verweerder verder zoals hiervoor overwogen geen eigen onderzoek heeft verricht, is het niet mogelijk om het hiervoor vastgestelde gebrek op deze wijze mogelijkerwijs te herstellen. Verweerder heeft ter zitting nog verwezen naar transcripties van tapgesprekken uit het Belgische strafdossier. Hiervan heeft verweerder geen stukken overgelegd. De rechtbank acht een enkele algemene opmerking hierover onvoldoende om het gebrek te (doen laten) herstellen.
7. De rechtbank zal gelet op het voorgaande met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door eisers bezwaren gegrond te verklaren en de primaire besluiten te herroepen.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eiser 1 vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Bij eisers 2 en 3 is in de fase van beroep sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Dit heeft tot gevolg dat in de fase van beroep de zaken van eisers 2 en 3 ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten worden beschouwd als één zaak. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit. Voor eiser 2 stelt de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Voor eiser 3 stelt de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat reeds aan eiser 2 een vergoeding is toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting wordt eiser 3 voor deze proceshandelingen geen vergoeding toegekend. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de betreffende rechtsbijstandverleners.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AMS 14/6356:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- (zegge: honderdvijfenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.960,- (zegge: duizendnegenhonderdzestig euro).
De rechtbank, in de zaak met nummer AMS 14/6312:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- (zegge: honderdvijfenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.960,- (zegge: duizendnegenhonderdzestig euro).
De rechtbank, in de zaak met nummer AMS 14/6303:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- (zegge: honderdvijfenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mr. N.M. van Waterschoot en mr. C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.