In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot gijzeling, ingediend door de Officier van Justitie. De vordering was gericht op het toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van zeven dagen, in verband met openstaande administratieve sancties die aan de betrokkene waren opgelegd. De betrokkene had geen beroep ingesteld tegen de beschikkingen en had een aanzienlijke schuldenlast, met een totaal openstaand bedrag van € 12.219,26. De Officier van Justitie stelde dat de betrokkene betalingsmachtig was, maar de kantonrechter oordeelde anders.
Tijdens de zitting op 28 april 2015 heeft de betrokkene aangegeven dat hij in financiële problemen verkeert en inmiddels is aangemeld bij een schuldhulpverlener. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen reële verwachting is dat de betrokkene in staat is om de openstaande sancties te voldoen, gezien de aanzienlijke schuldenlast en het advies van de deurwaarder om geen dwangmiddelen in te zetten. De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene zich in een situatie van financiële onmacht bevond, waardoor het verzoek tot gijzeling niet kon worden toegewezen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de Officier van Justitie afgewezen, met de overweging dat gijzeling bedoeld is voor mensen die wel kunnen maar niet willen betalen. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de betrokkene tegen onredelijke dwangmaatregelen.