ECLI:NL:RBAMS:2015:2764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
3982296 en 3982301
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gijzeling wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot gijzeling, ingediend door de Officier van Justitie. De zaak betreft twee vorderingen met de CJIB-nummers [CJIBnr. 1] en [CJIBnr. 2], waarbij de betrokkene niet in staat zou zijn om de opgelegde administratieve sancties te betalen. De Officier van Justitie verzocht om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor de duur van zeven dagen, omdat betrokkene naar zijn mening wel betalingsmachtig zou zijn, maar niet zou willen betalen. Tijdens de zitting op 28 april 2015 was de betrokkene niet aanwezig, en de Officier van Justitie heeft verschillende gegevens overgelegd ter onderbouwing van het verzoek.

De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat de Officier van Justitie niet voldoende heeft aangetoond dat de betrokkene in staat is om de sancties te voldoen. Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene betalingsonwil vertoont; integendeel, er zijn signalen dat zij in financiële problemen verkeert. De deurwaarder heeft aangegeven dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn en dat het CJIB geen verdere dossiers meer wil ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen reële verwachting bestaat dat de betrokkene in staat is om de sancties te voldoen, en heeft daarom het verzoek tot gijzeling afgewezen.

De beslissing van de kantonrechter is genomen met inachtneming van de doelstelling van het dwangmiddel gijzeling, dat bedoeld is voor mensen die wel kunnen maar niet willen betalen. In dit geval is er echter geen sprake van betalingsmacht, en de kantonrechter heeft de vorderingen van de Officier van Justitie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
Zaaknummers: 3982296 en 3982301
CJIB-nummers: [CJIBnr. 1] en [CJIBnr. 2]
Beslissing op de vordering – met bovengenoemde zaaknummers – als bedoeld in artikel 28 Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (Wahv).
Aangaande:
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna: “betrokkene”
De vordering is behandeld op de terechtzitting van dinsdag 28 april 2015, waarbij het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.B. Bellaart. Betrokkene is niet ter zitting verschenen.

Beoordeling

1. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam verzoekt de kantonrechter te Amsterdam in twee zaken ex artikel 28, eerste lid Wahv om hem te machtigen het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor de duur van (telkens) zeven dagen.
2 In de zaak met CJIB-nummer
[CJIBnr. 1]gaat het om een administratieve sanctie vanwege de gedraging “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden” van een tweewielige bromfiets met het kenteken [kentekennummer], waarvoor op 13 april 2013 een beschikking aan betrokkene is opgelegd.
3. In de zaak met CJIB-nummer
[CJIBnr. 2]gaat het om een administratieve sanctie vanwege de gedraging “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden” van een tweewielige bromfiets met het kenteken [kentekennummer], waarvoor op 15 augustus 2013 een beschikking aan betrokkene is opgelegd.
4. Uit de door de officier van justitie overgelegde gegevens blijkt het volgende:
a. a) tegen de beschikkingen is door betrokkene geen beroep ingesteld;
b) de sanctiebedragen zijn niet betaald en zijn vanwege het uitblijven van betaling van rechtswege tweemaal verhoogd bij het versturen van een eerste en een tweede aanmaning tot een bedrag van in totaal € 1.994,00;
c) betrokkene is niet opgenomen in een bewind- , curatele- of insolventieregister;
d) op 24 oktober 2014 heeft betrokkene ter zake van een andere sanctie (CJIB nummer [CJIBnr. 3]) een bedrag betaald van € 137,00;
e) uit het overzicht openstaande zaken blijkt dat betrokkene op 23 april 2015 naast de onderhavige sancties nog vier boetes heeft openstaan. In totaal staat er een bedrag open van € 5.854,00;
f) het CJIB heeft vergeefs getracht het uitstaande bedrag te verhalen via een beslag op de bankrekening van betrokkene en de voorlopige teruggave bij de Belastingdienst;
g) het CJIB heeft de vorderingen overgedragen ter incasso aan de deurwaarder. De gegevens die door de officier van justitie zijn verstrekt vermelden op dit punt dat op advies van de deurwaarder is besloten geen dwangmiddelen in te zetten. De deurwaarder heeft het CJIB laten weten geen verdere zaken te willen ontvangen met betrekking tot betrokkene aangezien de deurwaarder in verband met de huidige en eerdere dossiers geen verhaalsmogelijkheden zag. De deurwaarder heeft dit laten weten op 22 april 2013.
h) op enig moment is er door R. Adema, een professioneel bewindvoerder, bij het CJIB een overzicht opgevraagd van de openstaande zaken van betrokkene bij het CJIB;
i. i) betrokkene is vergeefs gemaand haar rijbewijs in te leveren voor een periode van vier weken ex artikel 28a Wahv;
j) de officier van justitie heef aan de politie opdracht gegeven tot buitengebruikstelling van het voertuig conform artikel 28b Wahv. De politie heeft het voertuig van betrokkene niet buiten gebruik kunnen stellen, omdat betrokkene geen voertuig heeft.
Op grond van het voorgaande concludeert de officier van justitie dat betrokkene betalingsmachtig is en dat slechts de mogelijkheid resteert om het dwangmiddel gijzeling toe te passen ten einde betrokkene aan te zetten tot betaling van de sancties.

Motivering van de beslissing

6. Uitgangspunt bij een verzoek tot toepassing van gijzeling is dat dit dwangmiddel is bedoeld voor mensen die wel kunnen maar niet willen betalen. Slechts in uiterste noodzaak zal tot gijzeling worden overgegaan (memorie van toelichting Wahv). Gijzeling is, anders dan vervangende hechtenis, geen straf, maar een dwangmiddel. Als gijzeling wordt toegepast blijft de verplichting tot betaling van de opgelegde sanctie in stand. Gelet op de doelstelling van het dwangmiddel van gijzeling moet sprake zijn van een reële verwachting dat betrokkene in staat is de sancties te voldoen. Indien vaststaat dat betaling niet tot de mogelijkheden behoort, is er geen sprake van de bedoelde verwachting en zal het doel van de gijzeling niet kunnen worden bereikt.
7. Uit het voorgaande blijkt dat op diverse manieren vergeefs is getracht de openstaande sancties te incasseren. De schuldenlast van betrokkene bij het CJIB is aanzienlijk. Op enig moment in het incassotraject heeft de deurwaarder het advies gegeven om geen dwangmiddelen in te zetten. De deurwaarder wenst zelfs geen dossiers meer te ontvangen van betrokkene omdat verhaal niet mogelijk blijkt. Het is de kantonrechter niet duidelijk waarom de officier van justitie desalniettemin meent dat gijzeling van betrokkene op dit moment een redelijk doel dient. Klaarblijkelijk heeft betrokkene op enig moment hulp gezocht bij haar schulden en heeft zij zich aangemeld bij een professioneel bewindvoerder. Desgevraagd heeft de officier van justitie verklaard dat door het CJIB contact is gezocht met deze bewindvoerder en heeft deze bewindvoerder laten weten dat het contact met betrokkene verbroken is. Hieruit blijkt niet dat betrokkene inmiddels weer betalingsmachtig is, integendeel. Dat betrokkene op dit moment betalingsmachtig is blijkt ook niet uit het feit dat zij in oktober van 2014 een bedrag heeft betaald ter zake van een andere sanctie.
8. Aldus concludeert de kantonrechter dat er op dit moment geen reële verwachting bestaat dat betrokkene in staat is de sancties te voldoen en zal het doel van de gijzeling niet kunnen worden bereikt. De kantonrechter acht het bestaan van financiële onmacht onder genoemde omstandigheden aannemelijk en wijst de vorderingen af.

Beslissing:

De kantonrechter wijst de vorderingen af.
Deze beslissing is gegeven te Amsterdam door mr. L. Voetelink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 12 mei 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Een afschrift van deze beslissing is aan mw [betrokkene], aan de officier van justitie en aan het CJIB toegezonden op: