In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam in de taxibranche, en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De eiser vorderde een verbod op de voorgenomen openbare verkoop van zijn taxi, die in beslag was genomen op basis van een eerder verstekvonnis. De eiser stelde dat de taxi onder de bescherming van artikel 447 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt, dat beslag op gereedschappen van ambachtslieden en werklieden verbiedt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de taxi niet kan worden aangemerkt als een gereedschap dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van de eiser. De rechter wees erop dat de eiser ook over andere voertuigen beschikte en dat de waarde van de taxi aanzienlijk hoger was dan de openstaande vordering. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren en wees de gevraagde voorzieningen af, met veroordeling van de eiser in de proceskosten.