ECLI:NL:RBAMS:2015:289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
KG ZA 15-48
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.P. Schoonbrood - Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van veiling van taxi in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam in de taxibranche, en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De eiser vorderde een verbod op de voorgenomen openbare verkoop van zijn taxi, die in beslag was genomen op basis van een eerder verstekvonnis. De eiser stelde dat de taxi onder de bescherming van artikel 447 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt, dat beslag op gereedschappen van ambachtslieden en werklieden verbiedt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de taxi niet kan worden aangemerkt als een gereedschap dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van de eiser. De rechter wees erop dat de eiser ook over andere voertuigen beschikte en dat de waarde van de taxi aanzienlijk hoger was dan de openstaande vordering. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren en wees de gevraagde voorzieningen af, met veroordeling van de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/579581 / KG ZA 15-48 PS/MB
Vonnis in kort geding van 16 januari 2015
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 15 januari 2015,
advocaat mr. drs. J. Broese van Groenou te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Burger te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 16 januari 2015 (9.30 uur) heeft de Stichting gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij haar eis heeft gewijzigd overeenkomstig de ter zitting overgelegde (aangepaste) dagvaarding, waarvan eveneens een fotokopie is aangehecht.
De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging zoals vermeld in het (aangepaste) petitum onder 2 en 5 niet toegestaan, omdat de Stichting daartegen bezwaar heeft gemaakt en deze aanpassing niet op voorhand aan de Stichting was toegezonden.
De Stichting heeft vervolgens verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht.
De Stichting heeft ter zitting een productie overgelegd. Partijen hebben over en weer geen bezwaar gemaakt tegen de pas in een laat stadium ingediende producties. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is ter zitting mondeling vonnis gewezen. Het hierna volgende bevat de schriftelijke vastlegging en (nadere) motivering daarvan en is, zoals ter zitting aangekondigd, opgemaakt op 22 januari 2015. Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiser]: [eiser] en mr. Broese;
aan de zijde van de Stichting: mr. Burger.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is werkzaam (geweest) in de taxibranche.
2.2.
Bij vonnis 2 november 2012 (hierna: het verstekvonnis) van de kantonrechter van deze rechtbank is [eiser] op vordering van de Stichting bij verstek veroordeeld tot voldoening aan de Stichting van een bedrag van (hoofdsom en buitengerechtelijke kosten) van € 765,96, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2012, alsmede tot betaling van een bedrag van € 638,64 aan proceskosten, in totaal derhalve € 1.404,60. Het vonnis is op 27 juni 2013 aan [eiser] betekend.
2.3.
Op 10 september 2014 heeft de Stichting een dwangbevel tegen [eiser] uitgevaardigd, voor een andere vordering dan die tot het verstekvonnis heeft geleid.
2.4.
Op 30 oktober 2014 is op basis van het verstekvonnis en het dwangbevel beslag gelegd op de inboedel van de woning van [eiser] en op zijn auto, een Mercedes-Benz met kenteken [(...)] (hierna: de auto, of ook de taxi).
Volgens het exploot van 30 oktober 2014 bedroeg op dat moment de hoofdsom van de vorderingen van de Stichting op [eiser] € 3.595,41 en bedroegen de proceskosten € 638,64 plus € 50,- aan nasalaris.
2.5.
Op 10 november 2014 is de auto in gerechtelijke bewaring genomen.
2.6.
Bij exploot van 13 november 2014 heeft de Stichting [eiser] aangezegd dat per omgaande een bedrag van € 5.181,13 plus de explootkosten dient te worden voldaan, bij uitblijven waarvan de in beslag genomen zaken kunnen worden verkocht.
2.7.
Bij exploot van 5 januari 2015 heeft de Stichting [eiser] aangezegd dat de auto op 16 januari 2015 om 12.00 uur zal worden geveild. Volgens deze aanzegging is [eiser] ‘in dit dossier’ een bedrag verschuldigd van € 2.943,28.
2.8.
Volgens informatie van de Rdw (Rijksdienst voor het wegverkeer) van
14 januari 2015 waren op die dag behalve de taxi op naam van [eiser] nog twee auto’s geregistreerd, te weten: een Peugeot met kenteken [(...)] en een Mercedes-Benz met kenteken [(...)].
2.9.
In een e-mail van 15 januari 2015 heeft (de deurwaarder namens)
de Stichting aan (de raadsvrouw van) [eiser] meegedeeld dat is besloten de verkoop van de auto op 16 januari 2015 te laten doorgaan. In de mail is het volgende vermeld:

Daar uw cliënt nog een ander voertuig tot zijn beschikking heeft zijn wij van mening dat hij met dit voertuig of door middel van het huren van een ander voertuig alsnog zijn werkzaamheden kan uitvoeren. Wij hebben uw cliënt in de afgelopen twee jaar meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de vordering te voldoen. Afspraken die daaruit voortvloeiden zijn nimmer nagekomen.”
2.10.
[eiser] heeft noch tegen het verstekvonnis, noch tegen het dwangbevel rechtsmiddelen aangewend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, na wijziging van eis, dat de Stichting wordt veroordeeld tot het staken van de op vrijdag 16 januari 2015 voorgenomen openbare verkoop van de in beslag genomen auto; tot opheffing van het beslag; tot teruggave van de auto aan [eiser], op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot betaling van de schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van de beslaglegging, nader op te maken bij staat. Tot slot vordert [eiser] om de Stichting te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de beslaglegging in strijd is met artikel 447 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de auto een taxi is waarmee [eiser] in zijn levensonderhoud moet voorzien. Voorts is de veiling van de taxi disproportioneel, aangezien deze een waarde vertegenwoordigt van ongeveer € 15.000,-, terwijl de resterende vordering op basis van het verstekvonnis slechts ongeveer € 3.000,- bedraagt. Zonder taxi kan [eiser] geen inkomen genereren. Door het onrechtmatig gelegde beslag heeft [eiser] schade geleden, die de Stichting dient te vergoeden.
3.3.
De Stichting voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de aangekondigde openbare verkoop thans plaats vindt op basis van het verstekvonnis en niet mede op basis van het dwangbevel. Wel heeft de Stichting meegedeeld dat de Stichting ook de volgens het dwangbevel verschuldigde vordering van haar op [eiser] op de taxi zal trachten te verhalen.
4.2.
Artikel 447 Rv luidt voor zover hier van belang, als volgt:

Geen beslag op roerende zaken mag, uit welken hoofde ook, gedaan worden:
(…) op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende”.
De strekking van de beslagverboden is te voorkomen dat de schuldenaar ten gevolge van verhaal door de schuldeiser onbeperkt wordt getroffen, ook in zijn materiële en immateriële levensbehoeften, of de middelen om deze te verwerven.
4.3.
Alhoewel de tekst van artikel 447 Rv gedateerd aandoet, biedt de rechtspraak tot heden geen ruimte voor een extensieve interpretatie van deze bepaling. Zo heeft de Hoge Raad in 1991 (ECLI:NL:HR:1991:ZC0283) nog bepaald dat een arts, die zich erop beriep zijn apparatuur nodig te hebben om inkomsten te verwerven, gezien zijn opleiding en maatschappelijke mogelijkheden, niet valt onder het begrip ‘ambachtslieden en werklieden’.
4.4.
[eiser] heeft gewezen op een voorontwerp van wet waarin is voorgesteld de tekst van artikel 447 Rv te wijzigen in die zin dat ook ‘andere zaken die nodig zijn voor de verwerving van de noodzakelijke middelen van bestaan van de geëxecuteerde’ daaronder zullen vallen. Voorts heeft [eiser] verwezen naar het preadvies van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders van november 2012, waarin ook de deurwaarders zich voor een dergelijke wetswijziging uitspreken.
Anders dan [eiser] heeft bepleit, acht de voorzieningenrechter echter geen termen aanwezig om op deze voorgestelde wijziging thans, in afwijking van de huidige wet en de rechtspraak tot nu toe, vooruit te lopen. Dat gerechtsdeurwaarders thans in de uitvoeringspraktijk de wet al zo zouden toepassen, heeft [eiser], tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Stichting, vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Het standpunt van [eiser] dat een taxi moet worden aangemerkt als behorend tot ‘de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden’ als bedoeld in artikel 447 Rv, wordt daarom vooralsnog niet gedeeld. De inbeslagname van de taxi is dus naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met de wet.
4.5.
Daar komt bij dat [eiser] de beschikking had over (ten minste) twee auto’s. Met betrekking tot de andere Mercedes heeft hij verklaard dat deze bij een ongeval total loss is geraakt. Desgevraagd heeft hij aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij de daarvoor geïncasseerde verzekeringspenningen (een bedrag van rond de
€ 6.000,-) eind december 2014 (vanwege ‘hebberige deurwaarders’ in zijn omgeving) in contanten heeft opgenomen, met de bedoeling om daarvan in de eerste levensbehoeften van hem en zijn inwonende 9-jarige kind te voorzien en een deel van de (ten gevolge van de nasleep van een echtscheiding, waaruit ook de rest van de problemen zou zijn voortgevloeid) achterstallige huur te betalen, maar dat dit bedrag uit zijn woning is ontvreemd.
Wat betreft de andere op zijn naam staande auto heeft hij verklaard dat dit een huurauto is, die hij van de garage op zijn naam moest zetten, vanwege de verzekering en belastingen, maar dat deze niet tot taxi kan worden omgebouwd, althans dat dit met zeer hoge kosten gepaard zal gaan en dat deze auto daarvoor te oud is. De Stichting heeft echter onweersproken gesteld dat mogelijkheden bestaan om tegen beperkte kosten een als taxi geschikte (of geschikt te maken) auto te huren. Daarnaast zou [eiser] met zijn huidige huurauto volgens de Stichting ook werkzaamheden kunnen verrichten. Dat de taxi moet worden gezien als het (enige) bedrijfsmiddel waarmee [eiser] in zijn levensonderhoud kon en kan voorzien, kan tegen die achtergrond en op grond van dit verweer daarom evenmin zonder meer worden aangenomen.
4.6.
[eiser] heeft ook nog bepleit dat de inbeslagname en voorgenomen verkoop van de taxi een onevenredig middel is, gezien de (beperkte) hoogte van de vordering en de (aanzienlijk hogere) waarde van de taxi. Ook daarin zal [eiser] niet worden gevolgd. De Stichting heeft onweersproken gesteld dat [eiser] geen enkele betaling heeft verricht, of regeling heeft getroffen met de Stichting, terwijl het verstekvonnis al twee jaar oud is. In verband daarmee is de vordering met de daaraan verbonden rente en kosten inmiddels aanzienlijk opgelopen. [eiser] heeft ter zitting meegedeeld geen betalingen te willen verrichten, omdat hij het niet met de (hoogte van de) vordering eens is. Het verstekvonnis waarbij de vordering is toegewezen is echter inmiddels onherroepelijk. Voor een inhoudelijk debat over de juistheid van de vordering is daarom thans geen plaats meer. Niet aannemelijk is dat [eiser] van het verstekvonnis geen kennis heeft kunnen nemen, ook niet als hij het, zoals hij stelt, destijds niet heeft ontvangen, omdat zijn ex-echtgenote de post zou hebben weggemaakt. De stelling van de Stichting dat op 16 augustus 2013 een gesprek met hem heeft plaatsgevonden over de vordering en een (hernieuwd) bevel tot betaling is uitgevaardigd, heeft [eiser] immers niet betwist. Evenmin heeft hij weersproken dat hij na de inbeslagname nog tien dagen de beschikking heeft gehad over de taxi, waarbij de Stichting hem in de gelegenheid heeft gesteld inkomsten te verwerven voor het treffen (en nakomen) van een betalingsregeling, maar dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat [eiser] ondanks dat hij het met het verstekvonnis niet eens was, daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, komt voor zijn rekening en risico. Ten overvloede wordt nog overwogen dat uit hetgeen [eiser] over de inhoud van de zaak heeft opgemerkt, niet kan worden afgeleid dat het verstekvonnis berust op een kennelijke fout.
Gelet op de (in verband met de kosten steeds verder oplopende en inmiddels substantiële) hoogte van de vordering en voornoemde omstandigheden, kan de voorgenomen verkoop van de taxi niet als een disproportionele maatregel worden aangemerkt. Daar komt bij dat klaarblijkelijk nog sprake is van een andere vordering van de Stichting waarvoor een dwangbevel is uitgevaardigd, dat inmiddels net als het verstekvonnis, onherroepelijk is.
4.7.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn, nog daargelaten dat het kort geding niet de geëigende procedure is voor het vorderen van een schadevergoeding op te maken bij staat.
De gevraagde voorzieningen worden dan ook geweigerd, met veroordeling van [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Stichting begroot op:
– € 613,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MB