ECLI:NL:RBAMS:2015:3089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13-710172-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitkeringsfraude en valsheid in geschrift door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van uitkeringsfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1977 en ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, werd ervan beschuldigd tussen 1 januari 2004 en 21 november 2011 opzettelijk de benodigde gegevens te hebben nagelaten aan de gemeente, waardoor zij onterecht een uitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode niet heeft gemeld dat zij werkzaamheden verrichtte en oncontroleerbare inkomsten had, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand. Daarnaast heeft de verdachte samen met een medeverdachte een valse vrijwilligersovereenkomst opgemaakt en deze aan de gemeente overgelegd, met het doel om deze als echt en onvervalst te laten gebruiken.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de uitkeringsinstantie niet op de hoogte had gesteld van haar werkzaamheden en inkomsten, en dat zij gebruik had gemaakt van een valse overeenkomst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten en het benadelingsbedrag van meer dan € 116.000,00 zwaarwegend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710172-11 (Promis)
Datum uitspraak: 4 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de (mede)verdachten [medeverdachte 1] (13/710170-11) en [medeverdachte 2] (13/710171-11).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. zij in of omstreeks de periode van 21 maart 2003 tot en met 21 november 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting (te weten artikel 65 Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente [plaats], immers heeft zij (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij verdachte
  • werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
  • (oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of
  • beschikte en/of beschikt had over één of meerdere bankrekening(en) met rekeningnummer(s) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of
  • kinderopvangtoeslag ontving en/of had ontvangen en/of
  • beschikte en/of beschikt had over een vermogen (in de vorm van een voertuig met kenteken [kenteken 1]) hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder b van de Wet werk en bijstand) en/of
  • regelmatig verbleef en/of had verbleven in het buitenland
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming- namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 21 november 2011 te [plaats] en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met een aan haar mededader(s) (te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente [plaats] en/of Sociale Dienst te Amsterdam en/of Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat
- haar/hun mededader(s) werkzaamheden verrichtte(n) en/of had(den) verricht en/of
- haar/hun mededader(s) (oncontroleerbare) inkomsten ontving(en) en/of had(den) ontvangen
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming- namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken
tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
2. zij in of omstreeks de periode 30 september 2009 tot en met 1 december 2009 e [plaats] en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of heeft/hebben vervalst, één geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen te weten: een vrijwilligersovereenkomst gesloten tussen Stichting [naam 1] en [verdachte] gedateerd op 21 maart 2003, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader (te weten [medeverdachte 2]) in strijd met de waarheid in die vrijwilligersovereenkomst (onder meer) vermeld of doen vermelden dat: [verdachte] vanaf 21 maart 2003 gedurende vijftien uren per week vrijwilligerswerk deed voor de Stichting [naam 1] terwijl zij geen vrijwilligerswerk deed/heeft gedaan en/of genoemd geschrift voorzien van een of meerdere handtekening(en) ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgave(n) zulks met het oogmerk om voornoemd geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
heeft/hebben zij en/of haar mededader toen en aldaar opzettelijk gebruikgemaakt van voornoemde valse en/of vervalste vrijwilligersovereenkomst -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die vrijwilligersovereenkomst echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij en/of haar mededader die vrijwilligersovereenkomst verstrekte(n) en/of deed/deden toekomen aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [plaats].

3.De bevoegdheid van de rechtbank

3.1.
De raadsvrouw van verdachte heeft bij pleidooi de bevoegdheid van de rechtbank betwist en aangevoerd dat verdachte in [plaats] woont en woonde, daar ook haar uitkering heeft ontvangen en dat dit betekent dat niet de rechtbank Amsterdam maar de rechtbank Midden-Nederland de strafzaak dient te behandelen.
3.2.
De rechtbank verwerpt het verweer. Zij is bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Ten eerste is het verweer tardief aangezien het reeds op de terechtzitting van 5 februari 2014 had kunnen worden gevoerd. Ten tweede is onder meer ten laste gelegd dat verdachte zich in (onder andere) Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van bijstandsfraude en valsheid in geschrift. Artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering houdt onder meer in dat een rechtbank bevoegd is van een strafbaar feit kennis te nemen, indien het feit is begaan binnen het rechtsgebied van die rechtbank. Ten slotte wordt verdachte kort gezegd onder meer ten laste gelegd dat zij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] uitkeringsfraude heeft gepleegd en tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] valsheid in geschrift. De rechtbank is in de zaken tegen zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] bevoegd, hetgeen meebrengt dat zij wegens de verknochtheid met deze zaken ook bevoegd is in de zaak tegen verdachte (artikel 6, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering).

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
4.1.1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1.2.
Bij beschikking van 20 december 2000 is met ingang van 18 november 2000 door burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] aan verdachte een Abw-uitkering volgens de norm alleenstaande ouder + 20% toeslag toegekend. Op 1 januari 2005 is de Abw-uitkering omgezet naar een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Aan de toekenning van de uitkering werd onder meer de voorwaarde verbonden dat verdachte op verzoek of onverwijld eigener beweging mededeling moest maken van alle feiten en omstandigheden waaronder werkzaamheden en/of inkomsten en leefsituatie, waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op het recht, hoogte en continuering van de uitkering. Voor de verstrekking van deze gegevens diende verdachte destijds gebruik te maken van verstrekte formulieren, zijnde inkomstenformulieren en/of mutatieformulieren. Voornoemde voorwaarde is bepaald in artikel 65 van de Abw (vanaf 1 januari 2005 artikel 17 WWB). Bij de toekenningsbeschikking van de Abw/WWB-uitkering werd een bijlage gevoegd waarop deze verplichtingen staan vermeld. Met ingang van 1 januari 2006 is hiervoor het mutatieformulier in de plaats gekomen waarop wijzigingen betreffende vakantie, leefsituatie, werkzaamheden en/of inkomen kunnen worden vermeld. [1]
4.1.3.
Verdachte heeft over de inkomstenformulieren die op haar naam staan verklaard dat zij deze formulieren te [plaats] niet naar waarheid heeft ingevuld omdat zij vond dat zij geen extra inkomsten had terwijl zij wel wist dat zij over extra geld beschikte maar wat gemakkelijker, comfortabeler wilde leven. [2]
4.1.4.
Verdachte beschikte in de ten laste gelegde periode over de bankrekeningen met de rekeningnummer [rekeningnummer 1] (hierna [rekeningnummer 1]) en [rekeningnummer 2] (hierna [rekeningnummer 2]).
De rekening met nummer [rekeningnummer 1] stond op naam van haar broer [medeverdachte 2] en verdachte maakte daar gebruik van. Zij was de enige die over het pasje van de rekening beschikte. [3] Verdachte heeft verklaard dat zij vanaf deze rekening nota’s betaalde die op haar naam stonden. [4] Zij heeft verder verklaard dat zij de rekening van haar broer gebruikte om haarzelf niet in de nesten te werken. [5] De rekening werd vanaf december 2005 tot en met mei 2011 hoofdzakelijk gevoed met kasstortingen en vanaf 2010 ook met overboekingen vanaf de zakelijke rekening van stichting [naam 1], te weten bankrekening [rekeningnummer 2]. [6] Het totale bedrag aan kasstortingen en overboekingen in de periode van december 2005 tot en met mei 2011 bedroeg € 147.823,00. [7] Verdachte heeft de Sociale Dienst nimmer geïnformeerd dat zij beschikte over de rekening met nummer [rekeningnummer 1]. [8] De rekening met nummer [rekeningnummer 2] stond op naam van Stichting [naam 1]. In de periode van oktober 2004 tot en met juni 2010 werd er in totaal € 41.237,00 aan donaties en/of reclamevergoedingen door middel van bancaire overschrijvingen naar rekening met nummer [rekeningnummer 2] overgemaakt. [9] Verdachte heeft de Sociale Dienst van de gemeente [plaats] nooit geïnformeerd dat zij over rekening nummer [rekeningnummer 2] beschikte. [10]
Verdachte heeft verklaard dat zij het eens is met de Sociale Dienst van de gemeente [plaats] dat zij bevoegd was op beide rekeningen, daaruit voldoende inkomsten verkreeg en dus geen of minder bijstand nodig had. [11]
4.1.5.
Uit informatie van de Belastingdienst is gebleken dat verdachte van 2007 tot en met 2009 jaarlijks ruim € 7.000 ten onrechte voorschotbedragen aangaande kinderopvangtoeslagen heeft ontvangen. [12] Verdachte, die wist dat zij hier geen recht op had, heeft dit bewust niet gemeld bij de Sociale Dienst van de gemeente [plaats] omdat die toeslag anders in mindering zou worden gebracht op haar uitkering. [13]
4.1.6.
Verdachte had in de ten laste gelegde periode de beschikking over een Mercedes Benz 180 CDI met kenteken [kenteken 1]. De waarde van deze auto was (gebaseerd op de Bovag-koerlijstinformatie van 6 april 2010) bij verkoop ervan
€ 12.050 en bij aankoop € 16.150. [14] Verdachte heeft verklaard dat zij aan Sociale Zaken van de gemeente [plaats] niet heeft gemeld dat zij in het bezit was van de Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1]. [15]
4.1.7.
Op de vraag in november 2011 van de sociale recherche aan verdachte hoe vaak zij de afgelopen vijf jaar in Suriname is geweest, heeft verdachte geantwoord dat zij elk jaar twee keer gaat en dat zij vanaf 2009 negen keer is geweest. [16] Verdachte heeft op facebook.com een profiel aangemaakt waarop diverse vakantiefoto’s zijn geplaatst. Op 22 en 23 februari 2010 zijn vakantiefoto’s van verdachte geplaatst met als onderschrift: “Heerlijk in Suriname”, “I love Aruba”, Samen met mijn kids in Suriname” en “Als het maar effe kan, ga ik lekker op vakantie.” Op 21 maart 2010 zijn foto’s geplaatst met de volgende onderschriften: “Nickerie, Suriname!! Zeedijk”, “[verdachte] in Coronie!!”, “Yes it’s me in Sranang”, “[verdachte] in Suriname” en “I love Sranang”. [17] Verdachte heeft verklaard dat zij niet aan de Sociale Dienst heeft gemeld dat zij met vakantie ging, was of was geweest. [18]
4.1.8.
Verdachte heeft verklaard dat alles wat er gedaan werd bij de stichting door haar en haar moeder werd gedaan. Verdachte verzorgde de acquisitie en regelde de (advertentie-)inkomsten, subsidieaanvragen, plande de etentjes met de vrijwilligers, deed de financiën, onderhield de contacten met het buitenland en sprak advertenties in. [19] Verdachte heeft aan Sociale Zaken van de gemeente [plaats] geen melding gemaakt van deze werkzaamheden en inkomsten daaruit. [20]
4.1.9.
De moeder van verdachte, [medeverdachte 1], heeft vanaf 1 oktober 1996 tot en met 22 november 2011 een alleenstaande uitkering met 20% woonkostentoeslag ontvangen krachtens de Abw/WWB. [21] Zij heeft evenmin aan de uitkeringsinstantie kenbaar gemaakt dat zij werkzaamheden verrichtte en inkomsten had. [22]
4.1.10.
Bij de stukken bevindt zich een zogenaamde vrijwilligersovereenkomst tussen Stichting [naam 1] en [verdachte] van 21 maart 2003. [23] Verdachte heeft verklaard dat zij samen met een vriendin deze overeenkomst heeft opgemaakt en dat zij hem samen hebben ondertekend. Zij heeft deze overeenkomst met een begeleidend schrijven van 5 oktober 2009 aan de gemeente [plaats] doen toekomen. Verdachte heeft toegegeven dat die overeenkomst niet conform de waarheid is. [24]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide onder 1 en 2 ten laste gelegde alternatieven.
4.3
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
De raadsvrouw van verdachte heeft overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde kort samengevat het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het verwijt dat verdachte oncontroleerbare inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of beschikte, moet zij schuld erkennen. Het beheer van de financiën was oncontroleerbaar. Het was een brei van door elkaar lopende geldstromen. Alles kwam terecht op de rekening [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] zodat dit verwijt terecht wordt gemaakt: verdachte beschikte over de gelden op deze rekeningen. Verdachte kon verder beschikken over het voertuig met het kenteken [kenteken 1] en zij is ook wel een paar keer naar het buitenland gegaan zonder dit door te geven. Dit laatste is omdat de vader van haar kinderen geen verblijfsvergunning heeft voor Nederland en de enige manier om de kinderen bij hun vader te laten zijn is met hen naar het buitenland te gaan.
Ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden blijft verdachte vinden dat deze beschuldiging niet terecht is. Op de eerste plaats heeft zij de Sociale Dienst van [plaats] doorgegeven dat zij als vrijwilliger verbonden was aan [naam 1] en op de tweede plaats blijft zij vinden dat zij slechts haar moeder ondersteunde bij haar hobby.
4.3.2.
Met betrekking de onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift en het gebruik maken van het valse geschrift heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte inderdaad de vrijwilligersovereenkomst heeft opgemaakt, maar dat die niet in strijd met de waarheid is. Hetgeen zij voor haar moeder deed, deed zij ook voor [naam 1] en kan als vrijwilligerswerk worden beschouwd, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Het oordeel over het als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
4.4.1.1. Verdachte en haar mededaders hebben de stichting [naam 1] in het leven geroepen om radio-uitzendingen te kunnen verzorgen. Voor het maken van deze uitzendingen hebben zij door middel van acquisitie en het uitzenden van advertenties, ingewilligde subsidieaanvragen en het ontvangen van donaties (advertentie)inkomsten gegenereerd. Een belangrijk deel van de advertentie-inkomsten werd contant geïnd. Met het contante geld zijn betalingen gedaan onder meer aan [naam 2] Publieke Omroep. Een deel van het contante geld werd op de rekening van de stichting met nummer [rekeningnummer 1] gestort. Uit afschriften van deze rekening is gebleken dat het in de periode van december 2005 tot en met mei 2011 ging om totaal ruim € 147.000. Op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] die de stichting ook aanhield is in de periode oktober 2004 tot en met juni 2010 in totaal ruim € 41.000 binnengekomen aan subsidies en advertentiegelden. Aannemelijk is dat de inkomsten hoger waren dan de via de bank zichtbare bedragen. Geld dat op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] stond, is voor een groot deel contant opgenomen. Vanaf de rekening met nummer [rekeningnummer 1] zijn verschillende betalingen gedaan voor verdachte, haar broer [medeverdachte 2] en haar moeder [medeverdachte 1]. Er is geen boekhouding bijgehouden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande reeds volgt dat verdachte en haar medeverdachten oncontroleerbare inkomsten hadden.
4.4.1.2. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat moeder de stem (en het gezicht) van de radio was, verdachte de financiën beheerde en dat [medeverdachte 2] de technische man was. Uit het onderzoek is gebleken dat alle medewerkers een onkostenvergoeding kregen en bij de maandelijkse vergaderingen het eten werd betaald.
4.4.1.3. Bij de beoordeling of sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden zijn van belang de aard, de omvang, de duur en het structurele karakter van die werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van verdachte niet louter als het mogelijk maken van de hobby van haar moeder kunnen worden bestempeld, maar als op geld waardeerbaar. Verdachte regelde de financiën van de stichting, verzorgde de acquisitie en sprak ook nog (rouw)advertenties in. Haar activiteiten voor de radio moeten dan ook worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden waarvan het verdachte redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zij van invloed konden zijn op de omvang van haar recht op bijstand. Voor de toepassing van de WWB is niet alleen van belang of degene die een uitkering ontvangt inkomsten heeft ontvangen, maar tevens of hij werkzaamheden heeft verricht waar normaliter een beloning tegenover staat en die hij daar ook redelijkerwijs voor kan bedingen.
4.4.1.4. De slotsom is dat het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte ontving immers in de ten laste gelegde periode een uitkering en kende haar verplichtingen, maar heeft de uitkeringsinstantie opzettelijk niet op de hoogte gesteld van haar werkzaamheden, inkomsten, het beschikken over bankrekeningen en een auto en haar regelmatige verblijven in het buitenland, hoewel het verdachte redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat die gegevens van invloed konden zijn op (de omvang van) haar recht op bijstand en terwijl een en ander tot haar voordeel kon strekken.
4.4.2.
Ten aanzien van het onder 2 als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
4.4.2.1. Aan verdachte wordt kort gezegd ten laste gelegd dat haar moeder [medeverdachte 1] en haar broer [medeverdachte 2], die beiden een uitkering ontvingen, hebben nagelaten voor het recht op die uitkering relevante inlichtingen betreffende hun werkzaamheden en/of inkomsten aan de uitkerende instantie te verstrekken (uitkeringsfraude) en dat zij, verdachte, hierbij nauw en bewust met (een van) hen heeft samengewerkt.
4.4.2.2. De rechtbank is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van het medeplegen van uitkeringsfraude vereist is dat boven redelijke twijfel moet komen vast te staan dat verdachte wist of moet hebben geweten dat haar medeverdachte(n) een uitkering ontving(en), wist of moet hebben geweten dat haar medeverdachte(n) opzettelijk heeft/hebben nagelaten de uitkeringsinstantie in te lichten over zijn/haar/hun werkzaamheden en inkomsten en ten slotte dat verdachte nauw en bewust met haar medeverdachte(n) heeft samengewerkt in die zin dat zij het mogelijk heeft gemaakt dat haar medeverdachte(n) kon(den) nalaten de nodige gegevens te verstrekken terwijl dat tot voordeel strekte of kon strekken.
4.4.2.3. Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat haar moeder een uitkering ontving. Zij regelde de financiën van haar moeder en moet dus hebben geweten dat haar moeder gelet op haar uitkering boven haar stand leefde, haar moeder reed immers in een Volkswagen Touareg die zij niet van haar uitkering kon betalen. Verdachte heeft deze auto voor haar moeder geregeld en betaald. [25] Zij wist ook dat haar moeder net als zij werkzaamheden verrichtte en inkomsten had. Verdachte had zelf ook een uitkering en kende dus de verplichtingen die daaraan zijn verbonden zoals het verstrekken van inlichtingen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de uitkering. Verdachte moet dus hebben geweten dat haar moeder gegevens voor de uitkeringsinstantie verzweeg.
4.4.2.4. Verdachte gebruikte de rekeningen met de nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2], die niet bekend waren bij de uitkeringsinstanties, voor haar en haar moeder om de uitkeringsinstanties te misleiden. Gelet op de door verdachte en haar mededader opgezette constructie rond de Stichting [naam 1] en de cruciale rol van verdachte daarin, moet zij dan ook worden aangemerkt als medepleger van medeverdachte [medeverdachte 1], die zich schuldig maakte aan uitkeringsfraude door na te laten gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie. Aangezien niet kan worden bewezen dat verdachte ook wist dat haar broer, [medeverdachte 2], gegevens voor de uitkerende instantie verzweeg en niet is gebleken dat hij boven zijn stand leefde zodat ook niet gezegd kan worden dat verdachte moet hebben geweten dat hij de uitkeringsinstantie niet juist informeerde, zal zij worden vrijgesproken van het medeplegen van de door [medeverdachte 2] gepleegde uitkeringsfraude.
4.4.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft toegegeven dat zij de zogenaamde vrijwilligersovereenkomst samen met een ander heeft opgemaakt en ondertekend, dat die overeenkomst niet in overeenstemming met de waarheid is en dat zij deze aan de gemeente [plaats] heeft gegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde (telkens beide alternatieven) heeft begaan met dien verstande dat verdachte
1. in de periode van 1 januari 2004 tot en met 21 november 2011 te [plaats], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting (te weten artikel 65 Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente [plaats], immers heeft zij in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij verdachte
  • werkzaamheden verrichtte en had verricht en
  • oncontroleerbare inkomsten ontving en had ontvangen en
  • beschikte en beschikt had over bankrekeningen met de rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] en
  • kinderopvangtoeslag ontving en had ontvangen en
  • beschikte en beschikt had over een vermogen (in de vorm van een voertuig met kenteken [kenteken 1]) hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder b van de Wet werk en bijstand) en
  • regelmatig verbleef en had verbleven in het buitenland,
zijnde dit alles gegevens waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming – namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand – dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
en
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 21 november 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in strijd met een aan haar mededader te weten [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente [plaats], immers hebben zij en haar mededader in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat haar mededader werkzaamheden verrichtte en had verricht en oncontroleerbare inkomsten ontving en had ontvangen zijnde dit gegevens waarvan zij en haar mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming – namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand – dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
2. in de periode 30 september 2009 tot en met 1 december 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander valselijk heeft opgemaakt, één geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen te weten: een vrijwilligersovereenkomst gesloten tussen Stichting [naam 1] en [verdachte] gedateerd op 21 maart 2003, immers hebben verdachte en haar mededader in strijd met de waarheid in die vrijwilligersovereenkomst onder meer vermeld dat [verdachte] vanaf 21 maart 2003 gedurende vijftien uren per week vrijwilligerswerk deed voor de Stichting [naam 1] terwijl zij geen vrijwilligerswerk deed/heeft gedaan en genoemd geschrift voorzien van handtekeningen ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgave zulks met het oogmerk om voornoemd geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
(niet tezamen en in vereniging maar alleen), toen en aldaar, opzettelijk heeft gebruikgemaakt van voornoemde valse vrijwilligersovereenkomst – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die vrijwilligersovereenkomst echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij die vrijwilligersovereenkomst verstrekte aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [plaats].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar gepleegde uitkeringsfraude, het medeplegen van uitkeringsfraude en valsheid in geschrift en het gebruik van maken het valse geschrift, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en uitgaande van een benadelingsbedrag van € 116.693,00 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
8.2.1.
De verdediging heeft met betrekking tot de strafmaat het volgende aangevoerd. Er kan niet worden uitgegaan van het benadelingsbedrag dat in het dossier wordt genoemd (€ 131.000,00). De feiten die zijn ten laste gelegd, zijn oud. Verdachte is aangehouden op de dag dat haar jongste kind jarig was. Haar kinderen zijn nog altijd bang als zij uit huis gaat. Het gaat niet goed met verdachte. Verdachte heeft reuma en daarnaast al jaren last van migraine en zij heeft op 19 oktober 2014 verschijnselen van een TIA gehad waar nog onderzoek naar wordt gedaan. Als deze zaak in de publiciteit komt, zal er een verband worden gelegd tussen fraude en [naam 1]. Met al deze omstandigheden zou in het voordeel van verdachte rekening moeten worden gehouden, aldus de raadsvrouw.
8.2.2.
De raadsvrouw heeft naar aanleiding van de eis van de officier van justitie ten slotte verzocht in het geval de rechtbank overweegt de officier van justitie geheel of gedeeltelijk in haar eis volgt en dus van oordeel is dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, het onderzoek ter zitting te heropenen om een reclasseringsrapport over verdachte te laten opstellen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door de uitkerende instantie gedurende een periode van ruim zeven jaar niet in te lichten. Dat gold niet alleen de haar toegekende uitkering, maar ook die welke haar moeder ontving. De instanties zijn daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en zo ja, in hoeverre verdachte recht op een bijstandsuitkering had en hebben ten onrechte gelden, in totaal meer dan € 116.000,00 aan verdachte uitgekeerd. Haar moeder ontving ten onrechte een iets lager bedrag.
8.3.4.
Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat hun (de juiste) gegevens worden aangeleverd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik van het stelsel van sociale zekerheid gemaakt.
8.3.5.
Verdachte beschikte jarenlang over waardevolle goederen zoals een auto en hield er een luxueuze levensstijl op na, getuige de vaststelling dat zij in de bewezen verklaarde periode vele malen op vakantie is geweest in Suriname. Dat maakt het feit dat zij tegelijkertijd onverkort – en kennelijk louter met het oog op meer financiële armslag – een beroep op een uitkering uit de algemene middelen bleef doen, extra strafwaardig.
8.3.6.
Verdachte heeft daarnaast een valse vrijwilligersovereenkomst opgemaakt en naar de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [plaats] gestuurd.
8.3.7.
De rechtbank heeft kennisgenomen van op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar gezondheidssituatie en zal daar rekening mee houden bij de keuze voor een straf.
8.3.8.
De rechtbank is nochtans van oordeel dat in het bijzonder gelet op de lange duur van het bewezenverklaarde en de hoogte van het benadelingsbedrag, het opleggen van een gevangenisstraf in combinatie met het maximaal aantal uren taakstraf de enige passend en geboden straf is. De rechtbank gaat voorbij aan de opmerking van de raadsvrouw dat er negatieve publiciteit zal komen voor [naam 1] als bekend wordt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt uitkeringsfraude en dat daar bij het opleggen van de straf rekening mee gehouden zou moeten worden omdat verdachte dit over zichzelf heeft afgeroepen. In de genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank wel aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
8.3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak van het laten opmaken van een reclasseringsrapport niet is gebleken aangezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte voldoende over het voetlicht zijn gekomen en wijst dat verzoek dan ook af.
8.3.10.
Verdachte is op 22 november 2011 aangehouden, in verzekering gesteld en door de sociale recherche als verdachte gehoord. Vanaf dat moment heeft verdachte redelijkerwijs kunnen verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld zodat de termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op die dag is begonnen. In beginsel dient binnen twee jaar in eerste aanleg een vonnis te volgen. Dat is hier niet het geval, aangezien heden, bijna anderhalf jaar na het einde van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn uitspraak wordt gedaan. Er zijn geen bijzondere omstandigheden zijn die een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Weliswaar is de zaak op 5 februari 2014 aangehouden omdat er op verzoek van de verdediging getuigen moesten worden gehoord, maar die verhoren waren al op 4 juni 2014 afgerond en dit brengt daarom niet mee dat de overschrijding van de redelijke termijn zonder consequenties moet blijven. De rechtbank zal gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden (waarvan 2 maanden voorwaardelijk) die zij zou opleggen indien de zaak binnen de redelijke termijn zou zijn afgerond een gevangenisstraf van 6 maanden (waarvan 2 maanden voorwaardelijk) opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 56, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming
en
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
2. De voortgezette handeling van: medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig), met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2015.

Voetnoten

1.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 5.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1027 tot en met 1035, in het bijzonder 1032.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 april 2015.
4.De verklaring van verdachte ter zitting van 21 april 2015 en Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1010 tot en met 1026, in het bijzonder 1021.
5.Het proces-verbaal van de zitting van de bestuursrechter van 10 december 2012.
6.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 29.
7.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 30.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 april 2015.
9.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 40.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1010 tot en met 1026, in het bijzonder 1015.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1010 tot en met 1026, in het bijzonder 1020 en 1022.
12.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 29.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1027 tot en met 1035, in het bijzonder 1031 en 1032.
14.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 19.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 april 2015.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dossier [plaats] – pagina 1010 tot en met 1026, in het bijzonder 1018.
17.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 15.
18.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 april 2015.
19.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 april 2015.
20.Dossier [plaats] - Het proces-verbaal van relaas met nummer 090103-6019532/2 van 7 februari 2012 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente [plaats], pagina 1 tot en met 73 (hierna dossier [plaats]), in het bijzonder pagina 74.
21.Dossier Amsterdam - Het proces-verbaal met nummer 2011 van 16 december 2011 betreffende verzwegen inkomsten, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], sociaal rechercheur, werkzaam bij de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam, pagina 1 tot en met 44, in het bijzonder pagina 7 en 8.
22.De geschriften, zijnde inkomstenverklaringen ten name van [medeverdachte 1] van de Sociale Dienst Amsterdam en de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Dossier Amsterdam – pagina 1948 tot en met 1971 + Het proces-verbaal van verhoor getuige in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6]. Dossier Amsterdam – pagina 0264 tot en met 0265.
23.Het geschrift, zijnde een vrijwilligersoverkomst. Dossier [plaats] – pagina 82 tot en met 83.
24.Het geschrift, zijnde een brief van [verdachte] van 5 oktober 2009 ontvangen op 5 oktober 2009. Dossier [plaats] – pagina 81.
25.Het proces-verbaal van verhoor van getuige van 4 juni 2014 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1].