ECLI:NL:RBAMS:2015:3137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
AMS 13-7442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling aantal overheidsdienstjaren in kader van plaatsingsprocedure bij reorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Economische Zaken over de vaststelling van het aantal overheidsdienstjaren in het kader van een plaatsingsprocedure bij een reorganisatie. Eiseres, die haar aanstelling heeft behouden na de reorganisatie, betwistte de beslissing van de minister die haar overheidsdienstjaren op 11 jaar en 10 maanden vaststelde, waarbij de jaren dat zij via een payrollbedrijf werkte niet werden meegerekend. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had bij haar beroep, omdat de reorganisatie geen gevolgen had voor haar aanstelling en een uitspraak enkel een principieel belang zou dienen voor toekomstige situaties. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het resultaat van de procedure geen feitelijke betekenis voor eiseres had. De uitspraak benadrukt dat een louter principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang, en dat toekomstige onzekere gebeurtenissen niet leiden tot een ontvankelijk beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7442

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde mr. M.C.W.C. van Zon),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde mr. S. van Heukelom).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder in het kader van de plaatsingsprocedure van de reorganisatie het aantal overheidsdienstjaren van eiseres vastgesteld op 11 jaar en 10 maanden.
Bij besluit van 4 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn toenmalige gemachtigde mr. A.M. Wevers en voorts door [gemachtigde 1], [functie], bij de afdeling Rijksdienstondernemingen en [gemachtigde 2] van het Ministerie van Economische zaken.
Bij beslissing van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend, de zaak naar de meervoudige kamer verwezen en bepaald dat het onderzoek ter zitting op een nader te bepalen datum wordt voortgezet.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 18 maart 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen [gemachtigde 1].

Overwegingen

Feiten en omstandigheden, standpunten van partijen
1. Van 1 augustus 1993 tot 1 februari 1998 was eiseres aangesteld bij de Universiteit Utrecht. Van 1 januari 2000 tot 31 december 2005 had eiseres een arbeidsovereenkomst met BDG, een payrollbedrijf (deze periode wordt verder genoemd: de payrolljaren). Eiseres was in die periode feitelijk werkzaam bij Senter en SenterNovem, de juridische voorgangers van Agentschap NL van het Ministerie van Economische Zaken. Vanaf 1 januari 2006 heeft eiseres een vaste aanstelling bij Agentschap NL.
2. In het kader van de plaatsingsprocedure van de reorganisatie van de Dienst Regelingen (DR) en Agentschap NL tot één Directoraat Generaal Uitvoering (DGU), heeft verweerder bij brief van 8 maart 2013 aan eiseres gevraagd om haar gegevens en met name haar dienstjaren in P-Direkt te controleren en indien nodig aan te passen. Na de reactie van eiseres daarop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In het bestreden besluit stelt verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie van 18 november 2013, op het standpunt dat de payrolljaren niet meetellen bij de vaststelling van de overheidsdienstjaren, omdat er tijdens de payrolljaren geen ambtelijke aanstelling bestond. Verweerder voert daartoe aan dat uit de tekst van het Organisatiebesluit Directoraat-generaal Uitvoering van 17 juli 2013 (verder: het Organisatiebesluit) en de tekst van van Bijlage 1 bij de Leidraad Reorganisaties EL & I van 7 september 2011 (verder: de Leidraad), in samenhang gelezen, niet anders kan worden afgeleid dan dat het bij invulling van het daarin gehanteerde begrip “overheidsdienstjaren” moet gaan om de jaren die iemand
als ambtenaarheeft vervuld.
4. Eiseres betwist niet dat zij geen ambtenaar was tijdens de payrolljaren. Zij stelt echter dat de payrolljaren waarin zij feitelijk werkte bij verweerder, aangemerkt moeten worden als overheidsdienstjaren.
Juridisch kader
5. Artikel 49e, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) bepaalt dat de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie overtollig zijn, worden aangewezen als herplaatsingskandidaat, waarbij de ambtenaar die het geringste aantal jaren in overheidsdienst heeft doorgebracht het eerst als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.
6. In het Organisatiebesluit is bepaald dat de formele samenvoeging van Agentschap NL en DR per 1 januari 2014 feitelijk zijn beslag moet krijgen. De bepalingen rondom de plaatsingsprocedure zoals beschreven in de Leidraad zijn van toepassing (p. 54). Dat het samenstel van werkzaamheden niet terugkomt kan worden veroorzaakt door overtolligheid of door opheffing van de functie. Bij overtolligheid wordt van de groep ambtenaren met een vergelijkbare of uitwisselbare functie bekeken wie de minste overheidsdienstjaren heeft. Degene(n) met de minste dienstjaren wordt (worden) beschouwd als niet-functievolger (p.57).
7. In de Leidraad wordt onder het begrip “medewerker” verstaan de ambtenaar met een aanstelling in vaste dienst en de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd. Verder is bepaald dat voor het bepalen van de overtolligheidsvolgorde onder het begrip “overheidsdienst” wordt verstaan zuivere overheidsdienst, d.w.z. diensttijd doorgebracht bij het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, hoge Colleges van Staat en de griffies van de Eerste en Tweede kamer. Diensttijd doorgebracht bij het bijzonder onderwijs wordt niet meegeteld. Dit geldt ook voor diensttijd doorgebracht bij gesubsidieerde instellingen, semi-overheidsinstellingen, B3-stichtingen e.d. bijvoorbeeld Stichting uitvoering landbouwmaatregelen, Stichting Landbouwvoorlichting, en de oude proefstations (tenzij men de status had van ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet). Militaire diensttijd telt wel mee. Buitenlandse overheidsdienst telt niet mee. Tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0-4 jarige kinderen telt ook mee als men voor de verzorging van deze kinderen een betrekking heeft opgezegd of het gaan werken heeft uitgesteld […].
Overwegingen van de rechtbank
8. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat haar belang bij een beoordeling van haar beroep is gelegen in het verkrijgen van een sterke(re) juridische positie bij een toekomstige reorganisatie, indien haar payrolljaren in het kader van de bepaling van haar anciënniteit wel worden meegerekend als overheidsdienstjaren. Voor de recente reorganisatie per 1 januari 2014 heeft het onderhavige beroep geen betekenis meer, nu zij haar aanstelling na deze reorganisatie heeft behouden, aldus eiseres.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is dus onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan het resultaat dat eiseres in deze procedure nastreeft geen feitelijke betekenis voor haar hebben. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de per 1 januari 2014 doorgevoerde reorganisatie geen gevolgen heeft gehad voor de aanstelling van eiseres bij verweerder. Zij heeft haar aanstelling behouden. Bij een eventuele toekomende reorganisatie zal verweerder een nieuw besluit over de vaststelling van eiseres’ anciënniteit dienen te nemen. Verweerder zal daarbij – in tegenstelling tot het bestreden besluit – het per 18 december 2013 ingevoerde artikel 49w, tweede lid, van het ARAR moeten toepassen (Staatsblad 2013, nr. 540), waarin is bepaald dat de ambtenaar die het geringste aantal jaren overheidswerknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP het eerst als overtollig wordt aangewezen. Het belang dat eiseres met haar beroep nastreeft (een sterkere juridische positie bij een toekomstige reorganisatie), kan zij gelet op deze gewijzigde regelgeving dan ook niet meer bereiken.
12. De wens van eiseres om een (principiële) uitspraak te verkrijgen met het oog op mogelijk vergelijkbare situaties in de toekomst, zoals een toekomende reorganisatie, is op grond van vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3526) onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Tegen een eventueel toekomstig nadelig besluit zal eiseres te zijner tijd bovendien langs de normale weg bezwaar en beroep kunnen instellen. Een zodanig besluit betreft evenwel een toekomstige onzekere gebeurtenis en vormt onvoldoende actueel belang voor een ontvankelijk beroep.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Jongkind, voorzitter, en mr. C.J. Polak en mr. L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015.
griffier
voorzitter
De griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.