Bij dagvaarding heeft [eiseres] - in conventie - kort gezegd gevorderd een verklaring voor recht dat zij niet valt onder de werkingssfeer van Bpf Bouw en dat [eiseres] uit dien hoofde niets aan Bpf Bouw verschuldigd is, met veroordeling van Bpf Bouw in de kosten van de procedure, nasalaris daaronder begrepen.
In reconventie heeft Bpf Bouw vervolgens gevorderd een verklaring voor recht dat [eiseres] vanaf 1 januari 2011 verplicht is om premie te betalen aan Bpf Bouw, uit hoofde van het uitvoeringsreglement van Bpf Bouw, met veroordeling van [eiseres] tot betaling van de - kort gezegd - daaruit voort-vloeiende bedragen.
In de kern komt daarmee de procedure neer op de vraag of [eiseres] is aan te merken als werkgever, als gedefinieerd in het zogenoemde verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. Mede gelet op twee eerdere werkingssfeeronderzoeken bij [eiseres] in 1985/1987 en in 1992/1995, maar eveneens op grond van de algemene stelplicht en bewijslastverdeling van artikel 150Rv, is geoordeeld dat Bpf Bouw de bewijslast draagt van haar stellingen dat zij [eiseres] terecht heeft aangesloten per 1 januari 2011.
Bpf Bouw heeft zich gebaseerd op het onderzoeksrapport van Cordares uit 2011, welk rapport als (enig) bewijs onvoldoende is beoordeeld, nu Cordares als uitvoeringsinstantie van Bpf Bouw niet onafhankelijk is, Cordares zich heeft gericht op de omzet van [eiseres] in plaats van de verloonde bedragen gecombineerd met verrichte werkzaamheden en bovendien de bevindingen van Cordares door [eiseres] gemotiveerd werden betwist.
Aangezien partijen over de aard van de activiteiten van [eiseres] c.q. de door [eiseres] verrichte werkzaamheden geen geschil hadden, maar wel over de hoeveelheid en de rubricering daarvan, is bij tussenvonnis van 11 november 2013 een oordeel gegeven over de activiteiten, of zij wel of niet vallen onder de werkingssfeer van Bpf Bouw. Vervolgens is aan Bpf Bouw de vraag voorgelegd of naar haar oordeel voldoende werkzaamheden overbleven waarop een aansluiting van [eiseres] bij Bpf Bouw gebaseerd kon worden, en/of een deskundige benoemd moest worden, die aan de hand van de boekhouding van [eiseres] diende te onderzoeken of het deel van de verloonde bedragen van de tot Bpf Bouw behorende activiteiten van [eiseres] groter waren dan het deel, op grond waarvan [eiseres] is aangesloten bij Bpf Landbouw.
Na overleg met partijen, die zelf niet tot een deskundige konden komen, heeft de kantonrechter partijen bij tussenvonnis van 28 april 2014 een te benoemen deskundige voorgesteld, de aan deze te stellen vragen weergegeven en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten, met de hoogte van de door de deskundige opgestelde begroting. Bpf Bouw heeft vervolgens bij akte bezwaren geuit tegen de persoon van de deskundige en heeft diverse aanvullende vragen voorgesteld. [eiseres] heeft (slechts) bezwaren tegen de hoogte van het voorschot geuit.
Bij tussenvonnis van 7 juli 2014 zijn de bezwaren van Bpf Bouw tegen de deskundige gepasseerd en is de deskundige benoemd. De aan de deskundige gestelde vragen komen neer op een onderzoek naar de verdeling van de loonkosten van [eiseres] welke (in 2011 en 2012) zijn besteed aan activiteiten, waarover al eerder was beslist dat deze onder de werkingssfeer van Bpf Bouw vallen, afgezet tegen het gehele verloonde bedrag.
Op 26 november 2014 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd. De deskundige komt samengevat tot de conclusie dat in 2011 de loonkosten besteed aan de activiteiten die onder de werkingssfeer van Bpf Bouw vallen 43,9% van de totale loonkosten uitmaken, terwijl 56,1% van de loonkosten zijn besteed aan activiteiten, die niet tot Bpf Bouw gerekend moeten worden. In 2012 was de verhouding 38,3% bouw en 61,7% niet bouw. Bpf Bouw en [eiseres] hebben op het rapport gereageerd.
Volgens Bpf Bouw heeft de deskundige zijn onderzoek niet conform de opdracht uitgevoerd, nu geen eigen onderzoek is gedaan naar de feitelijke activiteiten van [eiseres], maar is afgegaan op hetgeen [eiseres] daarover heeft meegedeeld en op basis daarvan een schatting is gemaakt. Naar Bpf Bouw meent zal per opdracht omtrent de juistheid van de door [eiseres] gegeven omschrijvingen getuigen moeten worden gehoord om te bezien of de kwalificatie zijdens [eiseres] wel juist is.
Volgens [eiseres] is er geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en zorgvuldigheid van de deskundige, of de juistheid van zijn bevindingen. Evenmin is er reden om te twijfelen aan de juistheid van de door [eiseres] verstrekte gegevens. Ook opdrachten gegeven door opdrachtgevers, wier naam een connectie met bouw-activiteiten doet vermoeden, kunnen werkzaamheden betreffen die niet onder de werkingssfeer van Bpf Bouw vallen.