ECLI:NL:RBAMS:2015:3294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6673
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA met betrekking tot WGA-uitkeringen en ZW-rechten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2015, staat de uitleg van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA centraal. De stichting Stadgenoot, eiseres, is in geschil met de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, over de vraag of voor de toepassing van dit artikel vereist is dat gedurende de gehele wachttijd recht bestond op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank baseert zich op de parlementaire geschiedenis van de Wet WIA en concludeert dat enkel van belang is of de belanghebbende direct voorafgaand aan de toekenning van de WGA-uitkering recht had op een ZW-uitkering.

De zaak begon met een besluit van verweerder op 29 januari 2014, waarin eiseres werd meegedeeld dat zij een bedrag moest terugbetalen omdat zij het eigen risico voor de WGA-uitkeringen van bepaalde werknemers draagt. Eiseres ging hiertegen in beroep, nadat verweerder haar bezwaar ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 16 april 2015 werd duidelijk dat de terugbetaling enkel betrof een specifieke werkneemster die eerder een ZW-uitkering had ontvangen.

De rechtbank concludeert dat de WGA-uitkering aan de werkneemster ten onrechte op eiseres is verhaald, omdat zij direct voorafgaand aan de toekenning van de WGA-uitkering recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2015 in de zaak tussen

de stichting Stichting Stadgenoot, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B. Mol),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: C.F. Sitvast).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van [bedrag] over januari 2014 moet terugbetalen aangezien eiseres het eigen risico voor de toegekende uitkeringen werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) van de daarin genoemde (ex-)werknemers draagt.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit slechts wordt betwist voor zover dat ziet op het terugbetalen van de toegekende WGA-uitkering aan [naam] (hierna: werkneemster). Eiseres moet ten aanzien van werkneemster een bedrag van € 561,64 aan verweerder terugbetalen.
2. Werkneemster is bij verweerder werkzaam geweest als [functie] . Op 18 september 2007 is werkneemster uitgevallen met lichamelijke klachten. Van 21 augustus 2008 tot 7 oktober 2008 heeft zij in verband met zwangerschaps- of bevallingsklachten een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen
Vervolgens is werkneemster van 7 oktober 2008 tot 8 februari 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend. Per 9 februari 2009 is werkneemster in verband met zwangerschaps- of bevallingsklachten een ZW-uitkering toegekend. Vanaf 17 januari 2010 is aan haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder - voor zover van belang - meegedeeld dat eiseres een bedrag van € 516,64 over januari 2014 moet terugbetalen omdat eiseres het eigen risico voor de toegekende WGA-uitkering van de werkneemster draagt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat eiseres met ingang van 1 juli 2011 eigenrisicodrager is. Op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van werkneemster, 18 september 2007, is geen sprake van een ZW-uitkering, maar van een loondoorbetalingsverplichting voor eiseres. Artikel 82, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is volgens verweerder dan ook niet van toepassing; het eigenrisicodragerschap vervalt niet.
5.1.
Eiseres voert in beroep aan dat in het geval van werkneemster sprake is van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA. Ter zitting heeft eiseres ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de Memorie van Toelichting bij artikel 82 van de Wet WIA (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nummer 3, bladzijde 204). Hierin staat dat de eigenrisicodrager het risico van de betaling van de uitkering niet draagt ten aanzien van de verzekerde die gedurende de wachttijd ziekengeld ontvangt. Werkneemster ontving een ZW-uitkering tijdens de wachttijd, dus zou de WGA-uitkering niet aan eiseres moeten worden toegerekend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verder verwezen naar artikel 117b, derde lid, onder c, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wsfv). Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en in dat verband verwezen naar een andere zaak.
5.2.
Volgens verweerder kan toepassing van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA alleen aan de orde zijn als op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag (de eerste dag van de wachttijd) sprake is van een recht op ziekengeld (in verband met zwangerschap gerelateerde klachten), hierbij uitgezonderd de situatie van ziek uit dienst gaan. De op 18 september 2007 ontstane arbeidsongeschiktheid van werkneemster hield geen verband met zwangerschap en/of bevalling. Omdat op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag sprake was van een loondoorbetalingsverplichting door eiseres aan werkneemster, heeft verweerder de WGA-uitkering aan eiseres toegerekend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, gelet op de zinsnede ‘uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan’, gekeken moet worden naar het startpunt van de 104-weken durende wachttijd die voorafging aan de toekenning van de WGA-uitkering. Ontving de belanghebbende op die eerste dag van de wachttijd een ZW-uitkering (en is hij/zij aldus een vangnetter), dan valt die niet onder het risico van de eigenrisicodrager-werkgever.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA draagt de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid.
Ingevolge artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA is het eerste lid niet van toepassing indien de uitkering wordt toegekend aan de verzekerde die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan, recht had op een uitkering op grond van de ZW, dan wel indien de uitkering wordt toegekend in aansluiting op een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of in aansluiting op een periode waarin recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten bestond.
6.2.
In geschil is de uitleg van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA. Meer specifiek zijn partijen verdeeld over de vraag of voor toepassing van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA vereist is dat gedurende de gehele wachttijd, dus vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, recht bestond op een uitkering op grond van de ZW. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De rechtbank verwijst in dat verband allereerst naar een passage uit de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nr. 3). Op pagina 204 staat onder meer vermeld dat in het vierde lid van het huidige artikel 82 een aantal uitzonderingen is opgenomen op de in het eerste lid omschreven groep van werknemers ten aanzien van wie het eigenrisicodragen geldt. De eigenrisicodrager draagt het risico van de betaling van de uitkering niet ten aanzien van de verzekerde die
gedurende(onderstreping rechtbank) de wachttijd ziekengeld ontvangt. Voorts verwijst de rechtbank naar de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2008-2009, 31 811, nr. 3). Op pagina 9 staat vermeld dat artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA bepaalt dat de eigenrisicodrager WGA niet het risico draagt van onder andere WGA-uitkeringen die toegekend worden
in aansluiting op(onderstreping rechtbank) een voordien op grond van de ZW toegekende uitkering. Door de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat, ook indien als gevolg van bijvoorbeeld detentie of verblijf in het buitenland
bij einde wachttijd(onderstreping rechtbank) geen ZW-uitkering wordt ontvangen, de eigenrisicodrager niet zelf het risico hoeft te dragen. De gekozen formulering sluit aan bij de formulering van artikel 117b, derde lid, onderdeel c, van de Wfsv.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voormelde parlementaire geschiedenis bij artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA en gelet op de zinsnede ‘in aansluiting op’ in artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA, voor toepassing van deze bepaling enkel van belang is of de belanghebbende direct voorafgaand aan de toekenning van de WGA-uitkering recht had op een uitkering op grond van de ZW. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat voor toepassing van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA vereist is dat de belanghebbende gedurende de gehele wachttijd recht had op een ZW-uitkering.
6.4.
Vast staat dat aan werkneemster direct voorafgaand aan de toekenning van de WGA-uitkering per 9 februari 2009 een ZW-uitkering was toegekend zodat is voldaan aan de vereisten van artikel 82, vierde lid, van de WIA. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de aan werkneemster betaalde WGA-uitkering over de maand januari 2014 op eiseres verhaald. De rechtbank komt om die reden niet meer toe aan een bespreking van het beroep door eiseres op het gelijkheidsbeginsel.
6.5.
Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de wet. Omdat het primaire besluit aan hetzelfde gebrek lijdt, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiseres gegrond verklaren en het primaire besluit, voor zover dat ziet op de aan werkneemster betaalde WGA-uitkering ad € 561,64, herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiseres gegrond;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de aan werkneemster betaalde WGA-uitkering ten bedrage van € 561,64;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.