Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van de kantonrechter in kort geding
[eiseres]
de publiekrechtelijke rechtspersoon Sociale Verzekeringsbank
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie door de Sociale verzekeringsbank, tenzij een betaling geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd. Betalingen die [….] zijn geweigerd kunnen na goedkeuring door de Sociale verzekeringsbank binnen 30 dagen alsnog worden verricht.
€ 560,00, op 4 maart € 525,00 en op 17 maart 2015 € 315,00 (totaal € 1.400,00 netto). Na dagvaarding, op 3 juni 2015, heeft SVB in vijf delen nog het bedrag van totaal € 3.359,43 netto aan [eiseres] voldaan. Nadien heeft SVB [eiseres] deels dezelfde bedragen nog een keer betaald.
Vordering
I. van de declaraties van [eiseres] uit het pgb van [naam 1], binnen dertig dagen na de door [eiseres] aan te tonen datum van ontvangst van de respectievelijke declaratie, tenzij zij binnen deze termijn geheel of gedeeltelijk door de SVB wordt geweigerd, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat de SVB nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
II. van een voorschot op de materiële schade die [eiseres] lijdt en heeft geleden, groot € 1.679,72, althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist en redelijk voorkomt;
III. van een voorschot op de immateriële schade die [eiseres] lijdt en heeft geleden, groot € 250,00 althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist en redelijk voorkomt;
alles met veroordeling van SVB in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten, met het verzoek die nakosten forfaitair vast te stellen op een bedrag van
€ 131,00 te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening en met € 258,00 in geval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente over de gehele proceskostenveroordeling, vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis tot en met de dag der voldoening.
Vordering I - veroordeling tot betaling op straffe van een dwangsom[eiseres] stelt - verkort weergegeven - met betrekking tot de vordering sub I. dat SVB eerst na dagvaarding [eiseres] het verschuldigde loon over de maanden januari tot en met april 2015 heeft betaald. En hoewel SVB nu eindelijk bij is met de betalingen, wil [eiseres] voorkomen dat zij in de toekomst weer naar de rechter moet om betaling te verkrijgen. Als [eiseres] alleen zou verzoeken SVB te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke verplichting, zou die veroordeling een lege huls zijn wanneer daar geen dwangsom aan wordt verbonden. [eiseres] heeft er geen vertrouwen in dat SVB haar wettelijke verplichting stipt zal nakomen.
Vordering II - voorschot op materiële schadevergoedingMet betrekking tot de vordering sub II. stelt [eiseres] dat voor een schade-vergoeding uit hoofde van te late loonbetaling een wettelijke regeling bestaat, namelijk die van artikel 7: 625 BW. Deze wettelijke verhoging kan oplopen tot de helft van het verschuldigde bedrag. In dat verband vordert [eiseres] van SVB betaling van het bedrag van € 1.679,72, te weten de helft van het netto bedrag dat op 1 juni 2015 openstond. SVB kan rechtstreeks voor deze schadevergoeding worden aangesproken, nu juridisch de schade het gevolg is van de onrechtmatige daad, die SVB pleegt jegens [naam 1], wanneer er niet binnen de wettelijke rente termijn tot betaling wordt overgegaan.
Vordering III - voorschot op immateriële schadevergoedingDoor de wanbetaling zijdens SVB is [eiseres] aangetast in haar persoon. Zij heeft haar kinderen veel noodzakelijke zaken onthouden en dat kwetst haar zeer. Op grond daarvan is SVB gehouden tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 250,00.
Verweer
Vordering I - veroordeling tot betaling op straffe van een dwangsomOp grond van artikel 2 lid 5 Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is SVB reeds verplicht betalingen binnen dertig dagen uit te voeren. Veroordeling daartoe hoeft derhalve niet plaats te vinden. Bovendien betreft het feitelijk de betaling van een geldsom, waarvan artikel 611a Rv bepaalt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd.
Vordering II - voorschot op materiële schadevergoedingSVB stelt dat de vordering van [eiseres] - voor zover deze stoelt op artikel 7: 625 BW - dient te worden afgewezen, nu niet zij maar [naam 1] als werkgever van [eiseres] geldt. SVB kan derhalve niet als werkgever voor een te late loonbetaling worden aangesproken. Bovendien kan [naam 1] van de te late betalingen door SVB geen verwijt worden gemaakt, hetgeen aan toewijzing van de vordering van [eiseres] in de weg staat.
Vordering III - voorschot op immateriële schadevergoedingNiet duidelijk is wie het leed heeft geleden, waarvan [eiseres] vergoeding wil: [eiseres] zelf of haar kinderen. Uit de stellingen van [eiseres] volgt immers dat [eiseres] haar kinderen wil compenseren voor het leed dat zij zouden hebben ondervonden door het feit dat [eiseres] geen betaling ontving. [eiseres] is echter de eisende partij; het leed van haar kinderen kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 BW niet aan [eiseres] worden vergoed. Bovendien is er geen ruimte om een immateriële schadevergoeding in kort geding toe te wijzen. Het rechtvaardigt geen onmiddellijke voorziening.
Beoordeling
Vordering I - veroordeling tot betaling op straffe van een dwangsomVaststaat dat SVB wettelijk gehouden is binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie van [eiseres] tot betaling uit het pgb van [naam 1] over te gaan, tenzij een betaling geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd. Evenzeer staat vast dat SVB zich op het moment van dagvaarding niet aan die verplichting heeft gehouden.
Vordering II - voorschot op materiële schadevergoeding[eiseres] heeft haar vordering ter zake terecht gegrond op het bepaalde in artikel 7:625 BW. Artikel 7:625 BW is immers bedoeld als de prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen. Of de werknemer daadwerkelijk schade heeft geleden door de vertraging in de betaling, is daarbij overigens niet relevant.
Vordering III - voorschot op immateriële schadevergoedingDit deel van de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Bij iedere ontijdige betaling geldt dat de wederpartij daarvan (ernstige) hinder en ongemak ondervindt. Voor een immateriële schadevergoeding is meer vereist dan dat en in deze procedure is daarvan (thans nog) niet gebleken.
BESLISSING
€ 78,00 aan [eiseres] voor het griffierecht
€ 400,00 aan [eiseres] voor salaris gemachtigde
€ 23,54 aan [eiseres] voor een deel van de explootkosten
€ 70,64 aan het LDCR voor een deel van de explootkosten na
een daartoe van het LDCR verkregen nota
-----------------
€ 572,18 voor zover van toepassing, inclusief btw;