In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door een verzoeker die niet wilde worden overgeplaatst naar de kliniek Beilen. De verzoeker had een klacht ingediend bij de klachtencommissie van GGZ inGeest, AMC Psychiatrie en Sinai Centrum, die op 5 januari 2015 oordeelde dat de klacht ongegrond was. De rechtbank constateerde dat de klacht van verzoeker niet onder artikel 41a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) viel, omdat dit artikel niet bedoeld is voor klachten over niet-welgevallige overplaatsingen die binnen de rechterlijke machtiging en het behandelingsplan vallen. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de klacht tegen de voorgenomen overplaatsing gegrond te verklaren.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 16 februari 2015 was ingediend. Verzoeker verbleef op dat moment in een kliniek op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf, verleend op 13 februari 2015. Tijdens een behandelplanbespreking op 26 mei 2014 was de mogelijkheid van overplaatsing naar Beilen besproken. Verzoeker was eind oktober 2014 aangemeld bij Beilen en op 5 december 2014 geïnformeerd dat hij was geaccepteerd voor opname. Verzoeker had bezwaar tegen de overplaatsing, omdat hij in Amsterdam wilde blijven en geen gedwongen behandeling wilde ondergaan.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de advocaat van verzoeker stelde dat de overplaatsing naar Beilen een gedwongen behandeling zou inhouden, dit niet relevant was voor de klacht die onder artikel 41a van de Wet Bopz moest worden behandeld. De rechtbank benadrukte dat verzoeker, indien hij in Beilen gedwongen medicatie zou krijgen, op dat moment gebruik kon maken van zijn klachtrecht. De rechtbank concludeerde dat de klacht niet ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een mondelinge behandeling van de zaak.