Beoordeling
6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen in niet in geschil dat de CAO Rabobank van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van [eiseres]. Partijen verschillen wel van mening welke betekenis de in deze CAO gebruikte term “In de regel” dient te hebben.
8. Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van een CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. Hoge Raad 17 september 1993 NJ 1994,173). De toepassing van de CAO-norm leidt niet tot een louter taalkundige uitleg. Er dient sprake te zijn van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. Hoge Raad 31 mei 2002 JAR 2002,153). Indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting – zodat zij voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest kenbaar is – kan daaraan ook bij de uitleg betekenis worden gegeven.
9. Uit de bewoordingen in de tekst van de CAO Rabobank en de daarbij behorende schriftelijke toelichting leidt de voorzieningenrechter af dat uitgangspunt is dat een werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden. Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn mogelijk. In de toelichting bij de CAO Rabobank worden een aantal situaties benoemd waarin van de regel zou kunnen worden afgeweken. Deze opsomming is, gelet op de woorden “Mogelijke redenen” niet limitatief bedoeld. Zonder betekenis zijn zij daarom echter niet. Alle voorbeelden zien op een situatie waarin sprake is van een tijdelijke disbalans tussen de hoeveelheid te verrichten werk en de beschikbaarheid van vast personeel. De situatie van [eiseres] valt hier niet onder de scharen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd teneinde gedurende die bepaalde tijd te kunnen vaststellen of een werknemer de voor de functie vereiste kwalificaties heeft niet zonder meer in strijd met de CAO Rabobank kan worden geacht. Dat [eiseres] op 15 april 2013 geen contract voor onbepaalde tijd is aangeboden wordt daarom in beginsel niet in strijd met de CAO Rabobank geacht. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat zij het voorshands met Rabobank Nederland eens is dat de functie van [functie 2] andere kennis en vaardigheden vergt dan de functie [functie 1]. De vraag of [eiseres] bij Rabobank [locatie] recht had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan hier verder buiten beschouwing blijven, nu [eiseres] deze overeenkomst zelf heeft opgezegd.
11. Bij het voorgaande wordt evenwel opgemerkt dat het de voorkeur verdient dat bij het aangaan van een eerste arbeidsovereenkomst duidelijk wordt vastgelegd wat de reden is om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan en aan welke voorwaarden dient te worden voldaan om vervolgens in aanmerking te komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit uitgangspunt geldt des te meer na ommekomst van het eerste jaar dat [eiseres] werkzaamheden bij Rabobank Nederland had verricht.
12. De vraag is bovendien of het na een eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wederom aangaan van een (tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in overeenstemming is met de CAO Rabobank. In zodanig geval wordt immers ten opzichte van de betreffende werknemer ten tweede male afgeweken van de hoofdregel. Een dergelijke afwijking dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval te worden voorzien van een deugdelijke, tijdig aan de betreffende werknemer meegedeelde, motivering.
13. Rabobank Nederland voert in dit verband aan dat een tweede arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangewezen was omdat er nog onvoldoende duidelijkheid bestond over de vraag of [eiseres] de voor de functie van [functie 2] vereiste competenties bezat. [eiseres] heeft ter terechtzitting gesteld dat zij aanvankelijk goede beoordelingen kreeg. Vragen omtrent haar competenties zijn pas na de verlenging aan de orde gekomen.
14. De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent, niet kan worden vastgesteld of en op welke wijze met [eiseres] is gecommuniceerd over de verlenging van haar contract voor (opnieuw) bepaalde tijd. Gezien het feit dat het hier gaat om een afwijking van een in de CAO Rabobank opgenomen uitgangspunt had het op de weg van Rabobank Nederland gelegen ervoor zorg te dragen dat de feiten en omstandigheden die aan deze afwijking ten grondslag liggen duidelijk aan [eiseres] zouden zijn meegedeeld en dat deze communicatie schriftelijk zou zijn vastgelegd. Nu Rabobank Nederland dit heeft nagelaten kan de voorzieningenrechter niet vaststellen of aan de afwijking van het in de CAO Rabobank opgenomen uitgangspunt een gerechtvaardigde reden ten grondslag heeft gelegen en of Rabobank Nederland in zoverre heeft gehandeld overeenkomstig artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Derhalve moet er in het kader van dit kort geding vanuit worden gegaan dat dit niet het geval is.
15. Vervolgens dient te worden ingegaan op het door Rabobank Nederland gevoerde verweer dat [eiseres] geen nakoming van de betreffende CAO-bepaling kan afdwingen. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit, nu [eiseres] dat desgevraagd heeft verklaard, dat [eiseres] geen lid is van een bij de CAO Rabobank betrokken vakbond. De toepasselijkheid van de CAO Rabobank vindt haar grond in het van toepassing verklaren hiervan in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Daarmee zijn de bepalingen van de CAO Rabobank en de toelichting onderdeel geworden van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. [eiseres] kan hierop derhalve een beroep doen. Een oordeel dat alleen Rabobank Nederland (rechtstreeks) een beroep kan doen op de inhoud van de betreffende CAO zou in strijd zijn met de incorperatie van de CAO en evenmin in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 3:35 en artikel 7:611 BW.
16. Nu de vorderingen van [eiseres] reeds op deze grond toewijsbaar zijn behoeven de overige door haar aangevoerde gronden geen bespreking. De vordering zal als volgt worden toegewezen.
17. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat het mislopen van de personeelskorting op haar hypotheek leidt tot een maandelijks extra te betalen bedrag van € 105,-. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen als voorschot op en ter verrekening met hetgeen Rabobank Nederland haar ten gronde zal blijken schuldig te zijn. Nu [eiseres] een bedrag aan schadevergoeding zal worden toegekend zal worden afgezien van het verbinden van een dwangsom aan de veroordeling tot het opnieuw van toepassing verklaren van personeelscondities.
18. Rabobank Nederland dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 78,- aan griffierecht, € 101,96 aan kosten dagvaarding en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw.