ECLI:NL:RBAMS:2015:4489

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
C/13/575174 / FA RK 14/8046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van partnerschapsvoorwaarden en verrekening van kosten van de huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2015 een beschikking gegeven over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden tussen partijen, die een geregistreerd partnerschap hadden. De vrouw, verzoekster en tevens verwerende partij, heeft verzocht om een aantal zaken te verrekenen, waaronder de kosten van de huishouding en de pensioenrechten. De man, verwerende partij, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding uit hun partnerschapsvoorwaarden. De vrouw heeft aangevoerd dat zij gedurende het partnerschap te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding en dat er overgespaarde inkomsten zijn die verrekend moeten worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot verrekening van de niet verrekende inkomsten in stand blijft, maar dat deze verplichting is omgezet in een finale verrekenplicht. Dit betekent dat partijen niet met terugwerkende kracht kunnen verrekenen, maar dat de verrekening moet plaatsvinden volgens de regels van het periodiek verrekenbeding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de AXA-polis (thans Reaal-polis) zal worden afgekocht en dat de man de helft van de waarde aan de vrouw moet voldoen. De polis bij Legal & General blijft in stand. Wat betreft de woning hebben beide partijen een belang bij de verkoop, en de rechtbank heeft bepaald dat de woning moet worden verkocht, waarbij de opbrengst gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot het treffen van een beheersregeling afgewezen, omdat deze door de kantonrechter behandeld moeten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/575174 / FA RK 14/8046(KK/CH)
Beschikking van 10 juni 2015 betreffende de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.W.L.M. Dammers-Wubbe te Haarlem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. drs. J.P.M. Bol te Oudorp.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 26 november 2014 waarin is bepaald dat de zaak met nummer C/13/575174 / FA RK 14/8046 omtrent de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden zal worden voortgezet op een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer;
  • het op 20 februari 2015 ter griffie binnengekomen aanvullend verzoek tot tijdelijke onverdeeldheid van gezamenlijk in eigendom toebehorende woning ex artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de zijde van de vrouw, met producties;
  • de aanvullende stukken van de man van 2 april 2015;
  • het aanvullend verzoek van de vrouw van 3 april 2015, met producties;
  • de aanvullende stukken van de vrouw, ingekomen ter griffie op 7 april 2015;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift van de man, ingekomen ter griffie op 9 april 2015;
  • de brief van de vrouw van 10 april, met één productie;
  • de brief van de vrouw van 13 april 2015, zijnde de reactie op het verzoekschrift van de man van 9 april 2015;
  • de aanvullende stukken van de vrouw, binnengekomen ter griffie op 13 april 2015 en tevens overgelegd ter zitting.
1.2.
Op 14 april 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad. Hiervan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die behoren tot de processtukken. Beide advocaten hebben een pleitnotitie overgelegd, welke pleitnotities, voor zover daaruit voorgedragen ter zitting, tot de processtukken behoren.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Amsterdam op [datum] . Zij hebben twee inmiddels meerderjarige dochters.
2.2.
Voorafgaand aan hun geregistreerd partnerschap zijn partijen partnerschapsvoorwaarden overeengekomen waarin, voor zover van belang, staat:
“(…)
Beperkte gemeenschap
Artikel 1
Tussen de partners bestaat generlei vermogensgemeenschap dan die van gemeenschap van eigendom van het navolgende registergoed met de daarop rustende hypothecaire schuld, te weten:
het appartementsrecht, (…) plaatselijk bekend te (…) [adres 1] (…)
Inkomen en belastingen
Artikel 7
a.
Onder inkomen in deze partnerschapsvoorwaarden wordt verstaan het begrip belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premieheffing volksverzekering, waarbij het inkomen dat fiscaal wordt toegerekend aan één partner wordt geacht te behoren tot het inkomen van degene tot wiens inkomen het zou zijn gerekend indien partijen geen geregistreerd partnerschap waren aangegaan.
(…)
Kosten huishouding
Artikel 8
1.
De kosten van al dan niet gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de gezamenlijke kinderen van de partners (…), alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden worden voldaan uit de inkomens van de partners naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de door de partners tezamen bewoonde woning en renten van geldleningen aangegaan voor de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(’s).
2.
De partner die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere partner.
Premies van overlijdensrisicoverzekeringen
Artikel 9
Premies en koopsommen van een levensverzekering (daaronder een ongevallenverzekering begrepen) en al hetgeen overigens in dit verband wordt verschuldigd, vallen niet onder de kosten van de huishouding, maar worden gedragen door degene die deze is verschuldigd. Deze premies en koopsommen zijn en blijven, ook in geval van verrekening van inkomsten als bedoeld in artikel 9, voor rekening van de premieplichtige. (…)
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 10
De partners verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in de zin, dat de ene partner een vordering verkrijgt op de andere partner ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. (…)
Verval van rechten
Artikel 11
1.
Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 8 vervalt na een jaar na de beëindiging of ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
2.
Het recht tot het vorderen van de verrekening als bedoeld in artikel 10 vervalt een jaar na de beëindiging of ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
Uitkering
Artikel 12
1.
De uitkering van het verschuldigde is onmiddellijk opeisbaar aan het einde van het kalenderjaar. (…)
Pensioen
Artikel 14
Indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd of ontbonden, zullen de door de partners opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. (…)
Artikel 15
Indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd of ontbonden zal de waarde van aanspraken op periodieke uitkeringen, bestemd voor de oudedagsvoorziening, niet zijnde pensioenrechten in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, bij helfte worden verrekend, indien en voor zover gedurende het geregistreerd partnerschap de door de partners betaalde premies en/of koopsommen het inkomen hebben verminderd.(…)”
2.3.
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding van artikel 10 van de partnerschapsvoorwaarden.
2.4.
In november 2008 is het appartement aan de [adres 1] , welk appartement gezamenlijk eigendom van partijen was, verkocht.
2.5.
Tussen partijen bestaat een (eenvoudige) gemeenschap van de woning aan het adres [adres 2] (hierna: de woning), welke woning in 2006 is gekocht. Op de woning rust een hypothecaire geldlening, voor welke lening partijen beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 november 2014 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken en is, onder meer, bepaald dat de man vanaf het moment van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand tot 23 mei 2015 aan de vrouw een bedrag van € 1.279,-- bruto per maand als uitkering in haar levensonderhoud dient te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
Beide partijen hebben aan de hand van het formulier ‘Verdelen en verrekenen’ verzoeken ingediend ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de verdeling van de tussen partijen bestaande (eenvoudige) gemeenschap.
3.2.
Verder hebben partijen het volgende verzocht.
Het verzoek van de vrouw
3.3.
De vrouw verzoekt, na gedeeltelijke wijziging/aanvulling van het verzochte, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
1. het bedrag vast te stellen dat ter zake de tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen opgebouwde “overige” pensioenrechten (“overige oudedagsvoorzieningen”) bij helfte tussen partijen dient te worden verrekend zoals opgenomen onder artikel 15 van de partnerschapsvoorwaarden;
2. het bedrag vast te stellen dat ter zake van de verrekening van de kosten van de huishouding door de man met de vrouw dient te worden verrekend ex artikel 8 sub 2 van de partnerschapsvoorwaarden;
3. te bepalen dat de woning tot 1 mei 2018, dan wel een zodanige periode als de rechtbank gerechtvaardigd acht, onverdeeld blijft;
4. de man op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen de volgende stukken over te leggen:
- de jaarstukken over de afgelopen vijf jaren van de stichtingen het Reizend Muziekgezelschap en de Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap;
- de bankafschriften over de jaren 2009 tot en met 2014 van de rekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] van voornoemde stichtingen;
- de bankafschriften over 1998 tot en met 2002;
- de IB-aangiften over 1998 tot en met 2002 dan wel inkomensgegevens over deze periode;
- de IB aangifte 2014 en
- inlichtingen over de (spaar)rekeningen bij de ABN AMRO bank, op naam van de (destijds) minderjarige kinderen van partijen;
5. de verdelings- dan wel verrekeningsvordering vast te stellen;
6. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen ter zake van de verrekening van overgespaarde inkomsten:
- primair € 103.576,11 en subsidiair € 37.917,50;
- de helft van de saldi van de rekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ;
7. de man te veroordelen om aan de vrouw ter zake van de verrekening van de kosten van
de huishouding te voldoen:
- € 28.248,40 voor de periode 1998-2002;
-€ 56.496,81 voor de periode 2002-2012 en
-€ 188,54 voor de periode 2013-2014.
3.4.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek met betrekking tot het schilderij van [schilder] ingetrokken.
3.5.
De man voert verweer.
Het verzoek van de man
3.6.
De man verzoekt:
I. ten aanzien van de woning een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 lid 2 BW vast te stellen, waarbij:
a. de man met uitsluiting van de vrouw zal worden belast met het beheer van de woning en de daarmee verbonden gemeenschappelijke bankrekening;
b. het de man vrijstaat aan de makelaar de sleutel en de toegangscode te verstrekken, opdat hij de woning kan betreden voor bezichtigingen en
c. de man beheersmaatregelen kan treffen;
II. te bepalen dat de vrouw zich onthoudt van elke beheersactiviteit zonder toestemming van de man, op straffe van een dwangsom;
III. te bepalen dat over de vraagprijs en de bodemprijs van de woning, indien partijen hierover geen overeenstemming bereiken, eenzijdig door de man kan worden beslist;
IV. te bepalen dat de man de vrouw informeert over zijn beslissingen ten aanzien van de verkoop en de verhuur van de woning en
V. bij weigering van de vrouw tot medewerking aan de verkoop van de woning dit vonnis in de plaats te laten komen van de toestemming van de vrouw.
3.7.
De vrouw voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de peildatum voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift is, en aldus 19 maart 2014.
Het periodiek verrekenbeding
4.2.
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding uit artikel 10 van de partnerschapsvoorwaarden. De vrouw stelt dat partijen alsnog over de periode 1998 tot en met 2014 over moeten gaan tot verrekening van de kosten van de huishouding, in die zin dat met terugwerkende kracht de jaarlijks overgespaarde inkomsten (alsnog) worden verrekend. De vrouw voert daartoe aan dat zij gedurende het geregistreerd partnerschap teveel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Zij heeft haar gehele inkomen hieraan besteed en daarnaast geld van derden moeten lenen. De man heeft daarentegen minder bijgedragen dan waartoe hij was gehouden conform de partnerschapsvoorwaarden, zodat partijen alsnog dienen af te rekenen, aldus de vrouw.
4.3.
Daarnaast, aldus nog steeds de vrouw, dienen partijen de overgespaarde inkomsten te verrekenen. Tot de te verrekenen bestanddelen behoren de ASR-polissen, de AXA-polis (thans: de polis bij Reaal), de polis bij Legal & General, het saldo van de rekening(en) van de Stichting Reizend Muziekgezelschap en het saldo van de rekening(en) van de Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap.
4.4.
Ter vaststelling van de verzoeken, tot verrekening van de kosten van de huishouding en van de overgespaarde inkomsten, dient de man op grond van artikel 843a Rv de stukken omschreven onder nummer 4 van het verzoek van de vrouw over te leggen, aldus de vrouw.
4.5.
De rechtbank begrijpt uit het door de vrouw ter zitting gestelde dat zij niet langer haar verzoek tot verdeling/verrekening van een deel van de overwaarde van het in 2008 verkochte appartement aan de [adres 1] handhaaft. Zij heeft ter zitting immers verklaard dat er geen te verdelen of verrekenen overwaarde resteert nu deze overwaarde in het geheel is besteed aan de aflossing van de hypotheek rustende op de woning en partijen ieder een deel van de overwaarde hebben ontvangen en/of besteed.
4.6.
De man voert verweer. Het verweer van de man houdt in dat de vrouw niet (met terugwerkende kracht) de verrekening van de kosten van de huishouding kan vorderen alsmede verrekening van overgespaarde inkomsten. Daarnaast betwist de man dat de vrouw onevenredig veel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding en dat de vrouw uit dien hoofde een vordering heeft op de man.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de vrouw betoogt en aan de door haar gestelde verzoeken ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van oordeel dat partijen niet met terugwerkende kracht alsnog
periodiekkunnen verrekenen. Uit artikel 1:80b BW juncto artikel 1:141 lid 1 BW volgt dat, wanneer de gewezen partners de te verrekenen inkomsten en/of het te verrekenen vermogen, zoals ook in dit geval, niet periodiek hebben verrekend, de verplichting tot verrekening van de niet verrekende inkomsten/en of het niet verrekend vermogen wel in stand blijft, maar dat deze verplichting wordt omgezet in een
finaleverrekenverplichting. Zo de vrouw heeft willen betogen dat zij ingevolge artikel 11 van de partnerschapsvoorwaarden alsnog
periodiekkan verrekenen, volgt de rechtbank haar hierin niet. Gezien hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mogen toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, moet het in artikel 11 opgenomen vervalbeding zo worden uitgelegd dat het ziet op de periode dat partijen recht hebben op het vorderen tot het overgaan van verrekenen. Vast staat dat in casu het verzoek tot verrekening met in acht neming van die termijn is ingesteld. Nu tijdens het huwelijk geen uitvoering is gegeven aan het periodiek verrekenbeding - waartegen de vrouw tijdens het huwelijk bovendien geen bezwaar heeft gemaakt - kan nog steeds verrekening worden gevorderd, maar dient de verrekening plaats te vinden overeenkomstig de regels van het periodiek verrekenbeding en wordt derhalve het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding omgezet in een finale verrekenplicht.
4.8.
Uit het verrekenbeding volgt dat partijen met elkaar zijn overeengekomen om het positieve saldo met elkaar te verrekenen. Uitgaande van het verrekenbeding, zoals partijen dat met elkaar zijn overeengekomen, en uitgaande van het feit dat partijen niet tussentijds hebben verrekend, moet worden geoordeeld dat het vermogen dat is ontstaan uit de belegging en herbelegging van de overgespaarde inkomsten, in beginsel voor verrekening in aanmerking komt.
4.9.
Ingevolge lid 3 van artikel 1:141 BW wordt het bij het einde van het geregistreerd partnerschap aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Aldus dient te worden vastgesteld of er op de peildatum vermogen aanwezig was dat voor verrekening vatbaar is. De rechtbank overweegt hierbij dat voor een apart verzoek tot het verrekenen van kosten van de huishouding hier, gezien het feit dat al het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen ruimte is. Zo de vrouw al een vordering zou hebben op de man, wordt deze vordering immers meegenomen in de finale verrekening.
4.10.
Met betrekking tot het door de vrouw gestelde te verrekenen vermogen overweegt de rechtbank het volgende.
Polissen ASR
4.11.
Vaststaat dat de polissen bij de ASR zijn uitgekeerd aan de beide dochters van partijen in hun hoedanigheid van begunstigden tot het in ontvangst nemen van de uitkering van de polissen. De vrouw heeft ter zitting ook verklaard dat de polissen in feite waren bestemd voor de kinderen van partijen. De polissen, althans de uitgekeerde waarde van de polissen, maken dan ook geen deel uit van het tussen partijen te verrekenen vermogen nu deze behoren tot de vermogens van de beide dochters. Daaraan doet niet af dat, zoals de vrouw stelt, zij mede de premies voor de polissen heeft betaald. Voor zover de vrouw verrekening van de waarde van de polissen wenst, zal dit verzoek worden afgewezen.
AXA-polis F2093800 (thans Reaal-polis)
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat deze polis - een levensverzekering op het leven van de man - zal worden afgekocht en zal worden verdeeld naar de waarde per de datum van uitkering. Nu de man zowel verzekeringnemer als verzekerde van de polis is, zal de waarde aan hem worden uitgekeerd. De man zal ertoe worden veroordeeld de helft van deze waarde de datum van uitkering van de polis te voldoen aan de vrouw.
Polis Legal & General 70.57.7923
4.13.
Tussen partijen is in confesso dat deze premievrije risicoverzekering op het leven van de man, met de vrouw als begunstigde, in stand blijft en in de huidige vorm wordt voortgezet. Partijen hebben ter zake van deze polis over en weer dan ook niets met elkaar te verrekenen.
Saldi rekeningen Stichting Reizend Muziekgezelschap en Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap
4.14.
De vrouw stelt dat de saldi van de rekeningen van de Stichting Reizend Muziekgezelschap en van de Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap (hierna tezamen: de stichtingen) tot het te verrekenen vermogen behoren. Hiertoe voert de vrouw aan dat de man de oprichter en artistiek directeur van de stichtingen is en dat hij kan worden vereenzelvigd met de stichtingen. In 2009 is er een prognose gemaakt van de inkomensontwikkeling van de man, uit welke prognose blijkt dat er per 2015 een aanvullende inkomensvoorziening ten behoeve van de man is getroffen van circa € 3.200,-- netto per jaar. Het kan niet anders zijn dan dat er voor deze uitkering aan de man een voorziening is getroffen binnen de stichtingen. De vrouw beschikt over de bankafschriften van de rekening met nummer [rekeningnummer] van de Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap met een saldo in februari 2013 van € 34.946,05 en van de rekening met nummer [rekeningnummer] van de Stichting het Reizend Muziekgezelschap met een saldo van € 4.460,70 in april 2013. Blijkens een afschrift van september 2014 was het saldo van de rekening van de Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap nihil na een overboeking van het saldo van deze rekening van € 5.516,74 naar de Stichting het Reizend Muziekgezelschap. Dit strookt met de uitleg die de vrouw destijds heeft gekregen omtrent de prognose, te weten dat het geld zou worden weggesluisd en dat de man een uitkering zou krijgen door daarvoor ‘een tweede potje te creëren’. De man dient inzicht te verstrekken in het verloop van de rekeningen van de stichtingen. Uitgaande van de prognose moeten er gelden aanwezig zijn binnen de stichtingen, aldus steeds de vrouw.
4.15.
De man voert hier tegen aan dat hij geen zeggenschap heeft over de rekeningen van de stichtingen. De Stichting Vrienden van het Reizend Muziekgezelschap is opgeheven en het restant saldo van de rekening van deze stichting is overgeschreven naar de Stichting het Reizend Muziekgezelschap. De Stichting het Reizend Muziekgezelschap beschikt niet over een reserve om aan de man, als hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een extra pensioenuitkering te voldoen. Hij krijgt nu, totdat daarvoor geen geld meer aanwezig is, enkel een onkostenvergoeding. Het aantal concerten en de daaruit te genereren inkomsten is in de loop der jaren afgenomen, aldus de man.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat de saldi van de rekeningen van de stichtingen deel uitmaken van het vermogen van die stichtingen en niet zonder meer (tevens) van het vermogen van de man. Veronderstellenderwijs er van uitgaande dat het in de stichtingen aanwezige vermogen, waaronder de saldi van de rekeningen, aan de man toekomt, dan wel als pensioenvoorziening aan hem wordt uitgekeerd en de vrouw op grond van artikel 15 van de partnerschapsvoorwaarden aanspraak maakt op een deel van dat pensioen, heeft de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die haar stelling onderbouwen dat in de stichtingen vermogen aanwezig is dat op grond van het verrekenbeding tussen partijen moet worden verrekend. De vrouw onderbouwt haar stelling onder verwijzing naar een prognose, echter uit die prognose blijkt niet meer dan dat in 2009 werd verwacht aan de man vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een jaarlijkse uitkering van € 3.200,-- te voldoen. Dat daarvoor daadwerkelijk een voorziening is getroffen in de vorm van nu nog aanwezig vermogen volgt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet uit de prognose. Stukken waaruit blijkt dat er op de peildatum nog te verrekenen vermogen aanwezig was binnen de stichtingen, althans waaruit met enige mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat er een (pensioen)voorziening ten behoeve van de man is getroffen, zijn niet ingediend. De vrouw heeft geen begin van bewijs van haar stelling geleverd. Reeds daarom wordt het verzoek van de vrouw tot verrekening van het vermogen van de stichtingen afgewezen. Ook haar op artikel 843a Rv gebaseerde verzoek tot overlegging van afschriften van de rekeningen van de stichtingen stuit daarop af. Voor de toewijzing van een verzoek ingevolge artikel 843a Rv is onder meer vereist dat degene die inzage, afschrift of uittreksel vordert van bepaalde bescheiden daarbij een rechtmatig belang heeft. Nu de vrouw geen begin van bewijs van haar stelling heeft geleverd, kan haar belang bij het verzoek niet als rechtmatig worden aangemerkt.
Inzage bankafschriften/IB-aangiften en spaarrekeningen kinderen
4.17.
De vrouw verzoekt dat de man inzage verstrekt in de bankafschriften over 1998 tot en met 2002, de IB-aangiften over 1998 tot en met 2002 (dan wel inkomensgegevens over deze periode), de IB aangifte 2014 en in de spaarrekeningen van de kinderen. Zij grondt haar verzoek op artikel 843a Rv.
4.18.
De vrouw verzoekt inzage in de bankafschriften en de IB-aangiften om hetgeen partijen ieder jaar hadden moeten verrekenen, te kunnen berekenen. Gezien de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.7, is het periodiek verrekenbeding omgezet in een finaal verrekenbeding en kan niet met terugwerkende kracht periodiek worden verrekend. Bij inzage in de bankafschriften en de IB-aangiften heeft de vrouw geen rechtmatig belang, zodat het verzoek reeds daarom wordt afgewezen.
4.19.
Ook het verzoek tot het verstrekken van inzage in de spaarrekeningen van de kinderen van partijen wordt afgewezen wegens het ontbreken van een rechtmatig belang. De vrouw heeft geen op die rekeningen betrekking hebbend verzoek tegen de kinderen ingediend, zodat niet valt in te zien waarom zij in het kader van deze procedure de beschikking zou moeten hebben over de stukken. Verder zijn de kinderen van partijen geen partij bij de rechtsbetrekking van partijen. Ook op die grond moet het verzoek worden afgewezen.
4.20.
Slotsom is dat ter zake van het te verrekenen vermogen de helft van de waarde van de AXA-polis (thans: Reaal-polis) door de man aan de vrouw dient te worden uitgekeerd. Gelet op het vorenstaande en nu niet is gesteld noch is gebleken dat andere dan de hiervoor besproken vermogensbestanddelen nog moeten worden verrekend, heeft de vrouw geen, behoudens die uit hoofde van de AXA-polis, vordering op de man uit hoofde van verrekening ingevolge de partnerschapsvoorwaarden.
De woning
4.21.
Ten aanzien van de tussen partijen bestaande gemeenschap van de woning bestaan de volgende geschillen:
het onverdeeld laten van de woning dan wel verdelen;
de beheersregeling en
de inkomsten uit verhuur
a.
Verdelen of uitsluiten verzoek tot verdeling
4.22.
De vrouw verlangt dat het verzoek tot verdeling tot 1 mei 2018 wordt uitgesloten. De man daarentegen verlangt dat de woning wordt verdeeld middels, zo begrijpt de rechtbank, de verkoop van de woning aan een derde.
4.23.
Ingevolge artikel 3:178 lid 1 BW kan een ieder der deelgenoten te allen tijde de verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. In uitzondering hierop kan de rechter op basis van het derde lid van dit artikel het verzoek tot verdeling (telkens) voor ten hoogste drie jaar uitsluiten, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
4.24.
De belangen van de vrouw zijn er met name in gelegen dat zij maandelijks, met de man, inkomsten ontvangt uit de verhuur van de woning. De huuropbrengst bedraagt € 3.125,-- per maand en partijen nemen ieder maandelijks een bedrag van € 500,-- daarvan op. Verder vindt de vrouw het onverstandig om de woning te verkopen. De woning is indertijd aangeschaft met de bedoeling de dochters van partijen daarin te huisvesten, zo stelt de vrouw. De belangen van de man zijn er met name in gelegen dat hij gezien zijn financiële situatie vermogen nodig heeft en dat hij niet langer met de vrouw hoofdelijk aansprakelijk wil zijn voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft de door de man aan zijn kant gestelde belangen niet gemotiveerd betwist, zodat in dezen vaststaat dat de man uit financieel oogpunt belang heeft bij de verkoop van de woning. Gelet op de stellingen van partijen is aannemelijk dat na de verkoop een overwaarde resteert. Vaststaat dat de op de woning rustende hypothecaire lening € 354.000,-- bedraagt. Ook indien de woning zou worden verkocht tegen een bedrag van € 599.000,--, welk bedrag volgens de vrouw is aangeduid als een te lage vraagprijs, blijft een aanmerkelijk bedrag over ter verdeling tussen partijen. Dat beide partijen inkomsten uit verhuur ontvangen vormt daartegenover een onzekere gebeurtenis waarvan niet vaststaat dat deze voortduurt tot, voor zover nu relevant, 1 mei 2018, zodat dat niet afdoet aan de belangen van de man. Verder staat geenszins vast dat partijen op de langere termijn de kosten verbonden aan de woning kunnen blijven voldoen. Immers, beide partijen hebben verklaard in financiële moeilijkheden te verkeren. Voor zover het verzoek van de vrouw mede beoogt haar een termijn te geven om ter verkrijging van de gehele woning de financiering rond te krijgen, overweegt de rechtbank verder dat thans geenszins vaststaat dat de vrouw daartoe financiering zal krijgen. De vrouw heeft geen inkomen en zij heeft niet onderbouwd dat een in de toekomst te ontvangen erfenis toereikend zal zijn om aan de man zijn aandeel in de woning te vergoeden. De vrouw heeft ook geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij de woning kan financieren. Dat had wel op haar weg gelegen. Van de man kan niet worden verlangd nog langere tijd in moeilijke (onzekere) financiële omstandigheden te verkeren om aan de financiële belangen van de vrouw tegemoet te komen. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de door de onmiddellijke verdeling getroffen belangen van de vrouw aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die worden gediend bij verdeling.
4.26.
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van het onverdeeld laten van de woning wordt dan ook afgewezen. Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De rechtbank zal op basis van artikel 3:185 lid 1 BW de wijze van verdeling van de woning vaststellen en wel aldus dat de verkoop van deze woning wordt gelast. Partijen hebben in maart 2013 reeds de opdracht tot verkoop verstrekt aan een makelaar.
4.27.
Partijen zullen in overleg met de makelaar aan wie de opdracht tot verkoop van de woning is gegeven de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Partijen zullen zich richten tot de adviezen van de makelaar met betrekking tot de vraagprijs voor de woning en met betrekking tot eventuele aanpassingen van de vraagprijs.
4.28.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
4.29.
Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
4.30.
Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering te dragen.
4.31.
Na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld, voor zover daarvan sprake mocht zijn, als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld. De datum van verkoop van de woning zal hebben te gelden als de datum van verdeling.
Beheersregeling
4.32.
De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de verzoeken van de man (r.o. 3.6) nu dergelijke verzoeken blijkens artikel 3:168 lid 2 BW worden behandeld en beslist door de kantonrechter en niet door de rechtbank, team familie.
Verhuuropbrengsten
4.33.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.878,64. De man, aldus de vrouw, heeft in de periode van 1 april 2013 tot 21 augustus 2014 ten onrechte een bedrag van € 13.757,27 opgenomen van de gezamenlijke rekening van partijen waarop de inkomsten uit verhuur van de woning binnenkwamen. De man heeft over de opnames geen overleg gepleegd met de vrouw. De man had zijn eigen inkomen aan moeten wenden ter voldoening van de kosten die hij heeft betaald met de onttrokken gelden, aldus steeds de vrouw.
4.34.
De rechtbank overweegt dat partijen naar evenredigheid van hun aandeel delen in de vruchten van het gemeenschappelijk goed (artikel 3:172 BW) en dus in dit geval in de huuropbrengsten van de woning. De vrouw heeft aan de hand van de door haar overgelegde bankafschriften inzicht gegeven in de bedragen die de man van de zogeheten verhuurrekening heeft opgenomen alsook feitelijk onderbouwd dat de man de onttrokken bedragen heeft besteed aan de kosten van de huishouding. In de bankafschriften zijn als omschrijving van de bedragen bijvoorbeeld opgenomen ‘extra bijdrage huishouden’ en ‘kleedgeld’. In dat licht volstond de enkele stelling van de man dat hij alle kosten van de huishouding zelf, en aldus niet middels opnames van de verhuurrekening heeft voldaan, niet. Partijen zullen de huurinkomsten betreffende de periode 1 april 2013 tot 21 augustus 2014, na aftrek van de eigenaarslasten gerelateerd aan die periode, bij helfte met elkaar moeten delen. De rechtbank kan aan de hand van de stukken echter niet vaststellen wat de hoogte van de eigenaarslasten is geweest, zodat de rechtbank ermee zal volstaan te overwegen dat partijen alsnog moeten overgaan tot verdeling van de netto huuropbrengst en dat de man het mogelijk door hem teveel ontvangene dient te vergoeden aan de vrouw.
Resumerend
4.35.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie:
  • De AXA-polis (thans Reaal-polis) zal worden afgekocht, waarna de helft van de uit te keren waarde door de man aan de vrouw wordt voldaan;
  • De polis Legal & General blijft in stand en wordt in de huidige vorm voortgezet;
  • De woning dient te worden verkocht op na te melden wijze en de overwaarde dient tussen partijen te worden verdeeld dan wel de onderwaarde dient door partijen in gelijke mate te worden gedragen;
  • De verhuuropbrengsten van de woning betreffende de periode 1 april 2013 tot 21 augustus 2014 worden, na aftrek van de eigenaarslasten betrekking hebbende op die periode, tussen partijen gedeeld, zodat het door hem teveel ontvangene over de betreffende periode, rekening houdende met de door hem gedane opnames van de verhuurrekening in de betreffende periode, dient te vergoeden aan de vrouw.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt met betrekking tot de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden dat:
5.1.1.
de AXA-polis F2093800 (thans: Reaal polis) zal worden afgekocht en dat de man de helft van de waarde die aan hem wordt uitgekeerd dient te voldoen aan de vrouw;
5.1.2.
de polis bij Legal & General 70.57.7923 in stand blijft en in de huidige vorm wordt voortgezet;
5.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de zelfstandige verzoeken van de man tot het treffen van een beheersregeling ten aanzien van de woning;
5.3.
bepaalt met betrekking tot de gemeenschap met betrekking tot de woning als volgt:
5.3.1.
de huurinkomsten betreffende de periode 1 april 2013 tot 21 augustus 2014 zullen partijen, na aftrek van de eigenaarslasten gerelateerd aan die periode, bij helfte met elkaar moeten delen en de man dient het teveel door hem ontvangene, rekening houdende met de door hem gedane opnames van de verhuurrekening in de betreffende periode, te voldoen aan de vrouw;
5.3.2.
stelt de wijze van verdeling van de woning aan het adres [adres 2] (hierna: de woning) als volgt vast en gelast dat de woning zal worden verkocht;
5.3.3.
partijen zullen in overleg met de makelaar aan wie de opdracht tot verkoop van de woning is gegeven de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Partijen zullen zich richten op de adviezen van de makelaar met betrekking tot de vraagprijs voor de woning en met betrekking tot eventuele aanpassingen van de vraagprijs;
5.3.4.
partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
5.3.5.
beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken;
5.3.6.
iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering te dragen;
5.4.
na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld. De datum van verkoop van de woning zal hebben te gelden als de datum van verdeling;
5.5.
verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, mr. L. van der Heijden, mr. R.M. Troost, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.E.P. Honing, griffier, op 10 juni 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).