ECLI:NL:RBAMS:2015:4543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
15-401
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding reiskosten woon-werkverkeer ambtenaar bij Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer van eiser, H.A. Blok, werkzaam bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Eiser had verzocht om vergoeding van reiskosten over de periode van januari 2008 tot en met juli 2013, maar zijn verzoek was door verweerder, het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio, afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van 10 december 2014, waarin het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op doordeweekse dagen uiterlijk om acht uur op zijn werkplek aanwezig moest zijn en dat hij woonachtig was op een afstand van 2,4 kilometer van het dichtstbijzijnde treinstation. Verweerder had gesteld dat eiser met het openbaar vervoer op tijd op zijn werk kon komen, mits hij om 05.35 uur de trein nam. Eiser betwistte echter dat hij deze afstand van 2,4 kilometer te voet kon afleggen naar het treinstation, en voerde aan dat de eerste bus vanaf de dichtstbijzijnde bushalte niet vroeg genoeg vertrok om de trein te halen.

De rechtbank oordeelde dat de afstand van 2,4 kilometer te groot was om redelijkerwijs te verwachten dat eiser deze afstand lopend zou afleggen. De rechtbank concludeerde dat eiser, om op tijd op zijn werk te komen, afhankelijk was van eigen vervoer voor het eerste deel van zijn reis. Dit betekende dat hij niet kon worden beschouwd als reizende met het openbaar vervoer van woon- naar werkadres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/401

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2015 in de zaak tussen

H.A. Blok, te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Koolhoven)
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Wijnhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder vergoeding van de door eiser over de periode van januari 2008 tot en met juli 2013 gedeclareerde reiskosten woon-werkverkeer geweigerd.
Bij besluit van 10 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. In de periode van belang was eiser tewerkgesteld bij de brandweerkazerne aan de [adres 1] in [plaats tewerkstelling] en diende hij uiterlijk om acht uur ’s ochtends op zijn werkplek aanwezig te zijn.
2. Eiser woont aan de [adres 2] [woonplaats] en maakte ten tijde van belang gebruik van zijn eigen auto om naar zijn plaats van tewerkstelling te reizen. Hij heeft op 12 augustus 2013 bij verweerder verzocht om vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer over de periode van januari 2008 tot en met juli 2013. Hierbij heeft eiser aangegeven dat het gaat om “Woon-werkverkeer bij ongunstig werkrooster”.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder vergoeding van de door eiser gedeclareerde reiskosten eigen vervoer geweigerd. Daartoe heeft verweerder onder meer overwogen dat eiser op doordeweekse dagen met het openbaar vervoer op tijd op het werk kan komen wanneer hij om 05.35 uur de trein neemt vanaf station [woonplaats] . Dit brengt mee dat eiser voor doordeweekse dagen niet in aanmerking komt voor een kilometervergoeding op basis van eigen vervoer.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de bezwaaradviescommissie van 2 december 2014, het bezwaar ongegrond verklaard. De afwijzing van de vergoeding van de kosten eigen vervoer op de dagen van maandag tot en met vrijdag (voor zover deze dagen niet als zon- of feestdag bestempeld dienen te worden) is gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat van eiser mag worden verlangd dat hij de afstand van zijn woning naar treinstation [woonplaats] lopend (dan wel fietsend) overbrugt.
5. Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat van hem niet verwacht kan worden dat hij de afstand van 2,4 kilometer van zijn woning naar het treinstation te voet overbrugt. Daarvoor is de afstand te groot. Op vijf minuten lopen van eisers woning bevindt zich een bushalte. Van die halte rijdt een bus naar het station, die aansluiting geeft op de trein. De gebruikelijke wijze van reizen van zijn huisadres naar het werk is dus vanaf deze bushalte en vervolgens per trein. De eerste bus vertrekt echter niet vroeg genoeg om de trein van 05.35 uur vanaf station [woonplaats] te halen. Het is voor hem dus (ook) op doordeweekse dagen niet mogelijk om met het openbaar vervoer op tijd op zijn werk te komen, aldus eiser.
6. In artikel 9.1, aanhef en onder d, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt onder woon-werkverkeer verstaan: het heen en weer reizen tussen woon- en werkadres.
7. In artikel 9.5, eerste lid, van de NRGA, zoals dit luidde ten tijde van belang, is bepaald dat de ambtenaar die buiten Amsterdam woont en volgens rooster werkt op een tijdstip dat hij vóór of na werktijd geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, recht heeft op een vergoeding. In het tweede lid is bepaald dat de vergoeding wordt berekend naar het aantal kilometers, gemeten langs de kortste of meest gebruikelijke route. Het bedrag per kilometer is vermeld in de Bedragengids en wordt niet geïndexeerd.
8. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de beslissing over de reiskostenvergoeding voor de doordeweekse dagen (uitgezonderd feestdagen) in de periode van januari 2008 tot en met juni 2012. De beoordeling door de rechtbank zal zich hier dan ook toe beperken.
9. Ter beoordeling ligt voor of is voldaan aan de in artikel 9.5, eerste lid, van de NRGA gestelde voorwaarde, die er in dit geval op neerkomt of eiser met gebruik van het openbaar vervoer op tijd op zijn werk kon komen.
10. De rechtbank stelt voorop dat van een ambtenaar mag worden verwacht dat hij de afstand van zijn woning naar het opstappunt voor het openbaar vervoer op eigen gelegenheid aflegt. Een opstappunt voor het openbaar vervoer bevindt zich in de regel immers niet recht voor iemands woning.
11. Voor zover eiser heeft betoogd dat uitsluitend mag worden gekeken of hij vanaf de dichtst bij zijn woning gelegen opstapplaats van het openbaar vervoer op tijd op zijn werk kan komen, wordt eiser hierin niet gevolgd, omdat daarvoor in de NRGA geen steun is te vinden. Er kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook andere opstapplaatsen voor het openbaar vervoer in aanmerking worden genomen, mits de afstand van de woning tot de opstapplaats in redelijkheid nog op eigen gelegenheid kan worden afgelegd.
12. Verder is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat de afstand van woning tot opstapplaats voor het openbaar vervoer te voet moet kunnen worden afgelegd. Indien iemand vanwege de afstand tussen woning en openbaarvervoerhalte voor het overbruggen van die afstand een ander (eigen) vervoermiddel, zoals bijvoorbeeld een fiets of auto, moet gebruiken, kan immers niet worden gesproken van het per openbaar vervoer naar het werk reizen. Of eiser de afstand naar treinstation [woonplaats] ook per fiets zou kunnen afleggen, zoals verweerder heeft aangevoerd, is dus niet van belang.
13. Verweerder heeft treinstation [woonplaats] als opstapplaats voor het openbaar vervoer in aanmerking genomen. Eiser kan vanaf dat opstappunt op doordeweekse dagen op tijd op zijn werk komen. De vraag die beantwoord moet worden, is of van eiser in redelijkheid verwacht kon worden dat hij de afstand tussen zijn woning en treinstation [woonplaats] lopend aflegt.
14. Tussen partijen is niet meer in geschil dat die afstand 2,4 kilometer bedraagt. Over afstand tussen woning en opstappunt voor het openbaar vervoer is in de NRGA niets bepaald en ook anderszins heeft verweerder geen criteria opgesteld aan de hand waarvan hij beoordeelt tot welke afstand naar het opstappunt voor het openbaar vervoer nog kan worden gesproken van reizen met het openbaar vervoer van woon- naar werkadres.
15. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij is afgegaan op de resultaten van de door hem gebruikte routeplanner. Deze routeplanner geeft als reisadvies de trein van 05.35 uur vanaf treinstation [woonplaats] waarbij het traject van eisers woning naar het treinstation lopend wordt afgelegd. Wanneer een afstand niet kan worden gelopen, zou de reisplanner een alternatief reisadvies geven of de mededeling dat geen reisadvies kan worden gegeven. Waar precies de grens ligt voor de routeplanner, is verweerder niet duidelijk geworden, maar de reisplanner lijkt geen reisadviezen te geven wanneer meer dan 25 of 30 minuten naar het eerste opstappunt moet worden gelopen. Verweerder acht dit redelijk en is daarom afgegaan op de routeplanner.
16. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de routeplanner in dit geval doorslaggevend is. Naar het oordeel van de rechtbank is een afstand van 2,4 kilometer zodanig groot dat van eiser in redelijkheid niet verwacht kon worden dat hij die afstand lopend aflegt. Indien een dergelijke afstand moet worden overbrugd alvorens het opstappunt van het openbaar vervoer te bereiken, is eiser voor dit deel van het reistraject aangewezen op een eigen vervoermiddel. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet langer sprake van reizen met het openbaar vervoer van woon- naar werkadres, maar van een combinatie van reizen met eigen vervoer en reizen met het openbaar vervoer van woon- naar werkadres.
17. Uit het voorgaande volgt dat de door verweerder genoemde reismogelijkheid vanaf treinstation [woonplaats] niet in aanmerking kan worden genomen. Niet in geschil is dat er voor eiser geen andere mogelijkheden zijn om met het openbaar vervoer tijdig op zijn werk te komen. Dit betekent dat eiser op doordeweekse dagen vanwege zijn werkrooster geen gebruik kon maken van het openbaar vervoer om tijdig op zijn werk te verschijnen. Zodoende komt eiser over de periode van januari 2008 tot en met juni 2012 op grond van artikel 9.5 van de NRGA in aanmerking voor vergoeding van reiskosten, berekend op basis van het aantal kilometers.
18. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de afwijzing van eisers verzoek om vergoeding van reiskosten op doordeweekse dagen (niet-zijnde feestdagen) over de periode van januari 2008 tot en met juni 2012 is gehandhaafd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil definitief te beslechten, omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om eisers aanspraak op reiskosten te kunnen vaststellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover de afwijzing van eisers verzoek om vergoeding van reiskosten op doordeweekse dagen (niet-zijnde feestdagen) over de periode van januari 2008 tot en met juni 2012 is gehandhaafd;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, voorzitter, en mrs. C.J. Polak en B.C. Langendoen, leden, in aanwezigheid van mr. V. Heijman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.