ECLI:NL:RBAMS:2015:4661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
C/13/572663 / HA ZA 14-915
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de screeningsprocedure door De Nederlandsche Bank N.V. en de gevolgen voor de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was bij een onderaannemer van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), en DNB zelf. De eiser had een vordering ingesteld tegen DNB, omdat hij geen toestemming had gekregen om werkzaamheden voor DNB te verrichten na een screeningsprocedure. DNB had de eiser gescreend in het kader van een asset quality review, waarbij het screeningsproces door DNB werd uitgevoerd. De eiser stelde dat DNB onrechtmatig had gehandeld door hem geen toestemming te verlenen, en vorderde schadevergoeding voor gederfde inkomsten, studievertraging, advocaatkosten en immateriële schade.

De rechtbank oordeelde dat DNB in redelijkheid tot haar beslissing had kunnen komen om de eiser geen toestemming te verlenen. De rechtbank erkende dat er tijdens het screeningsproces enkele onzorgvuldigheden waren voorgevallen, maar deze onzorgvuldigheden waren niet van dien aard dat DNB onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat DNB beleidsvrijheid toekomt bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van personen die werkzaamheden voor haar verrichten. De eiser had zijn justitieel verleden niet correct weergegeven op het screeningsformulier, wat een belangrijke factor was in de beslissing van DNB. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/572663 / HA ZA 14-915
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y. Ersoy te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. H.J.S.M. Langbroek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en DNB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 september 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 19 november 2014 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2015 met de daarin genoemde stukken;
  • de bij B-formulier op de rol van 1 juli 2015 door [eiser] ingebrachte nadere productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiser] als productie 27 diverse stukken (waaronder correspondentie) in het geding gebracht. Omdat het gaat om een groot aantal stukken, terwijl (de advocaat van) [eiser] niet nader heeft toegelicht op welke stukken hij een beroep doet ter onderbouwing van welke stelling(en), heeft de rechtbank op deze stukken geen acht geslagen bij de beoordeling (vgl. HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342). Ook heeft de rechtbank de door [eiser] na de comparitie ingediende nadere productie niet bij de beoordeling betrokken omdat de zaak ter comparitie is verwezen naar de rol voor vonnis en daarmee de inhoudelijke behandeling van de zaak was gesloten.

2.De feiten

2.1.
Begin 2012 heeft DNB een traject ingezet dat tot doel had te komen tot realistische waarderingen van commercieel vastgoed door onder toezicht van DNB staande banken (waaronder in ieder geval ING, ABN AMRO en Rabobank). In 2012 is DNB gestart met de inventarisatie in hoeverre banken commercieel vastgoed tijdig taxeren. Na die inventarisatie heeft DNB een breder onderzoek opgezet: de
asset quality review.De eerste fase van dat onderzoek had tot doel om het proces van waardering en beheer binnen banken met betrekking tot commercieel vastgoed structureel te verbeteren. Deze eerste fase werd in het eerste half jaar van 2013 uitgevoerd. In de tweede fase van de
asset quality reviewis gericht en tot in detail onderzoek gedaan naar de vastgoed(leningen)portefeuilles van de banken met als doel tot een scherper beeld van de waarde van het commercieel vastgoed te komen dat tot zekerheid strekt van door banken verstrekte leningen om zo DNB in staat te stellen te toetsen of de banken over voldoende kapitaal beschikten om eventuele toekomstige verliezen gerelateerd aan de commercieel vastgoed(leningen)portefeuilles op te vangen.
2.2.
[eiser] was van 1 oktober 2013 tot 1 maart 2014 werkzaam bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in de functie van junior manager financial audit.
2.3.
Voor de uitvoering van de tweede fase van de
asset quality reviewheeft DNB de Amerikaanse firma BlackRock Solutions (hierna: BlackRock) gecontracteerd. BlackRock heeft op haar beurt CBRE en [naam 1] als “onderaannemers” ingeschakeld.
2.4.
Ten behoeve van die tweede fase van de
asset quality review(hierna: het project) heeft BlackRock zelf 37 werknemers ingezet. Daarnaast werden via [naam 1] 56 personen en via CBRE 46 personen ingezet. Al deze personen werden door DNB (strafrechtelijk) gescreend
.Een van de door [naam 1] ingezette personeelsleden was [eiser] .
2.5.
Het screeningsproces werd uitgevoerd parallel aan de werkzaamheden. Het screeningsproces werd uitgevoerd door de afdeling Beveiliging en transport (Bvtr) van DNB.
2.6.
Op donderdag 17 oktober 2013 ontving [eiser] van [naam 1] de eerste informatie over het project. Hij ontving onder meer een schema waarin staat vermeld dat hij in de weken van 21 en 28 oktober en van 4 november 2013 steeds vier dagen op het project werkzaam zou zijn en in ieder geval nog één dag in de week van 11 november 2013 (met een mogelijke uitloop tot vier dagen in die week).
2.7.
Eveneens op 17 oktober 2013 heeft [eiser] in verband met de screening het screeningsformulier ontvangen en ondertekend. Met dit ondertekende formulier heeft [eiser] aan DNB toestemming verleend om justitiële gegevens van hem op te vragen. In dat formulier heeft [eiser] , voor zover van belang, voorts de volgende verklaring ondertekend:
“that, save for the facts stated by me below, if any, I have never been in trouble with the police or the law nor am I, as far as I am aware, currently the subject of criminal investigation”.
[eiser] heeft in de daarvoor bestemde ruimte op het formulier niets ingevuld (behoudens de afkorting voor niet “van toepassing” (“N/A”)).
Op het formulier staat verder, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) If we find objections, we will write to inform you accordingly. You will have the right to view the information obtained and you will be given the opportunity to react, within the term mentioned in the letter (circa five business days), by stating your opinion. After that a final decision will be taken, of which you (and if applicable, your employer/agent) will be informed in writing. (...)”.
2.8.
Op 21 oktober 2013 ontving [eiser] een e-mail van DNB met informatie over de zogenaamde
“collaboration and communication tool (Cocoto)”en de
“Log on procedure”voor het project, alsmede zijn inloggegevens. Cocoto was een virtuele dataroom.
2.9.
Bij aangetekende brief van dinsdag 22 oktober 2013 heeft DNB [eiser] als volgt bericht:
“Onderwerp
Voorgenomen besluit tot afwijzing inzake uw betrouwbaarheidsonderzoek
Geachte heer [eiser] ,
Met het screeningsformulier van 17 oktober 2013 heeft u [DNB] toestemming gegeven voor het opvragen van Justitiële gegevens met betrekking tot uw persoon. Op grond van de ons beschikbare informatie hebben wij het voornemen u geen toestemming te verlenen om de (beoogde) werkzaamheden voor DNB uit te voeren.
Indien u tegen dit voorgenomen besluit bedenkingen heeft, stellen wij u in de gelegenheid uw zienswijze naar voren te brengen in de vorm van een persoonlijk gesprek. U dient dan uiterlijk op de vijfde werkdag na dagtekening van deze brief een afspraak met ons gemaakt te hebben. (…) Wanneer wij, binnen de gestelde termijn, niets van u vernemen wordt het voorgenomen besluit een definitief besluit.
Hoogachtend,
[DNB]”.
2.10.
Op 25 oktober 2013 werd de
accountvan [eiser] als een van de bij het project betrokken personen
“unlocked”.
2.11.
Naar aanleiding van de brief van DNB van 22 oktober 2013 heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met DNB via het in de brief vermelde telefoonnummer. Op 7 november 2013 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van DNB enerzijds en [eiser] anderzijds. [naam 3] heeft van dit gesprek een verslag gemaakt. In dit verslag is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Strafbaar feit
Desgevraagd geeft % [ [eiser] , rb] aan dat hij 8 of 9 jr geleden idd te maken heeft gehad met een ID vervalsing. Dit is door de politie onderzocht “ik dacht dat ik toen ook ben gehoord hiervoor”. Op de vraag wat het verhaal er achter is zegt % dat hij het niet meer weet. (…) Onderzoekers geven aan dat als % zijn verhaal niet toelicht, hoe het met het reisdocument zit, we geen goed oordeel kunnen vormen.
“Ik heb niets vervalst”. Desgevraagd hoe hij dan aan een vals ID komt zegt %: “Ik wil niets meer verder zeggen”. % geeft aan dat hij voorheen een ander leven had en dat hij toen mss omging met de verkeerde mensen (of woorden van die strekking). Na nogmaals doorvragen: “Ik kan er geen verklaring voor geven”.
Onderzoekers geven nogmaals aan dat % zijn eigen leven het beste kent en dat wij ons alleen kunnen baseren op de huidige informatie zoals gesteld in de JD. Desgevraagd geeft % aan dat hij dit niet hoeft in te zien, hij gelooft onderzoekers. “Ik heb geen strafblad, ik ben niet veroordeeld. Ik heb niets vervalst”. Na nogmaals doorvragen zegt %: “Ik ben bij de gemeente geweest om mijn ID te verlengen en daar kwamen ze er achter dat de ID vals was. Of hij wist dat het om een vervalst/vals ID gaat, dat weet % niet meer.“ Ik kan me het niet herinneren. Ik kan er geen verhaal van maken, het was een periode van mijn leven”. % is nogmaals uitgelegd dat hij hier de kans krijgt om open en eerlijk te zijn en dat het ons zeer verbaast dat het lijkt alsof % dat niet doet. Na doorvragen blijkt dat % niet meer goed weet waarom hij precies naar de gemeente ging. Of het ging om een nieuwe ID of om een vervanging, weet hij ook niet meer (…).
% geeft uiteindelijk aan dat op het ID die hij bij de gemeente aanreikte een andere foto zat dan die van hem. Hoe dit kan, weet % niet.
Of % kwetsbaar is door zijn gedrag weet % niet. Of % gechanteerd kan worden als hem iets wordt voorgehouden iets te doen of te laten weet hij ook niet.
Desgevraagd zegt % dat KPMG niet weet van het JD feit mbt ID vervalsing, als ze dat hadden geweten dan hadden ze hem wrsl niet in dienst genomen. Desgevraagd zegt % dat als ‘ [naam 1] ’ hierachter komt dat zij hem per direct ontslaan en dat hij geen carrière meer heeft. (…)
% vraagt zich af of wij zijn werkgever informeren, onderzoekers hebben aangegeven dat wij inhoudelijk geen mededelingen doen. Bij een afwijzing delen wij de aanvrager de uitkomst mede. Over de inhoud van het gesprek doen wij geen mededelingen. (…)
% geeft aan dat hij nu al in de problemen zit mbt zijn scheiding en ook met zijn financiën. “Ik zit diep in de schulden, ik zit echt diep in de schulden”. (…)
Of % kwetsbaar is door zijn financiële problemen weet hij niet. Na doorvragen hierop zegt % dat hij dit wrsl niet had moeten zeggen tegen ons.
(…)
Conclusie
Betrokkene heeft zijn justitieel verleden niet goed kunnen/ willen toelichten. % was hierover niet open en eerlijk. Wat zwaar weegt bij onderzoekers is dat % na herhaaldelijk doorvragen niet open is. Hierdoor kunnen onderzoekers geen goed oordeel geven over de situatie vooral als het gaat om een vervalst ID (fraude/bedrog). % is mogelijk vatbaar voor beïnvloeding door kwaadwillenden. (…)
Weging samengevat: er is sprake van een ernstig strafbaar feit (in bezit van vervalst ID bewijs). % heeft in zijn eigen verklaring geen melding gemaakt van de strafbare feiten. Het ontbrak % aan een open houding, een eenduidig verhaal, geen uitgebreide of goede toelichting. Daarmee ontbreekt het aan een geloofwaardige verklaring en zijn we niet in staat het antecedent goed te duiden. Naast het antecedent zit betrokkene volgens eigen zeggen diep in de schulden waardoor hij (mogelijk) kwetsbaar is/kan zijn. Zowel herhaling van het feit als de kwetsbaarheid vormt een veiligheidsrisico voor DNB. Derhalve een afwijzing.”.
2.12.
DNB heeft [eiser] op dezelfde dag (7 november 2013) ’s avonds telefonisch medegedeeld dat het gesprek voor DNB geen aanleiding was om terug te komen op het in de brief van 22 oktober 2013 kenbaar gemaakte voornemen en dat hij derhalve niet (langer) voor DNB mocht werken.
2.13.
Op 8 november 2013 heeft DNB [naam 1] telefonisch ingelicht dat [eiser] niet door de screening was gekomen en dat hij daarom van het project moest worden gehaald.
2.14.
Eveneens op 8 november 2013 heeft [eiser] contact opgenomen met DNB en gevraagd om een nader gesprek. Op 12 november 2013 heeft vervolgens nog een gesprek plaatsgevonden waarbij van de zijde van DNB [naam 4] en (wederom) [naam 3] aanwezig waren. Ook van dit gesprek heeft [naam 3] een verslag gemaakt. In dit verslag staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
“Tekst tussen haakjes is letterlijk gezegd door %”
(…)
% vraagt wat ‘onze’ norm is, dat is voor % onduidelijk. Als % onze norm kent dan kan hij het eea beter “snappen”. % is uitleg gegeven dat wij screenen op basis van onze huisregels. Wij bepalen of sprake is van voldoende waarborgen dat % zijn werkzaamheden mag uitvoeren. Sprake is van onvoldoende waarborgen omdat % niet open en eerlijk is geweest ten tijde van het gesprek.
“Negen jaar geleden is er iets gebeurd en dat wordt mij nu zwaar aangerekend”. % heeft hierover verteld afgelopen donderdag en hij was naar zijn mening open. % is verbaasd dat een beslissing door DNB is genomen terwijl wij inhoudelijk het dossier niet kennen.
(…)
“Bij [naam 1] hebben ze nooit direct gevraagd of ik met politie/justitie te maken heb gehad, als ze dat wel hadden gedaan dan had ik het gezegd”. Deze uitspraak van % staat haaks op wat % aangeeft op het screeningsformulier van DNB, % wordt daadwerkelijk hiernaar gevraagd, % vult bij deze vraag niets in , hierna volgt een brief van DNB met een voorgenomen afwijzing, % krijgt dan nogmaals een kans om openheid te geven ten tijde van het gesprek die daarop volgt en vervolgens blijkt dat % nog steeds geen openheid geeft over zijn JD feiten. “Ik heb erover heen gelezen”. “Een mens is geen machine, er vallen soms gaten”. % heeft veel meegemaakt in zijn leven, vooral in de die week ten tijde van het gesprek. “Weet u de impact op mijn leven nav het gesprek met jullie en de beslissing daarop?” Aangegeven wordt dat dat % dit aan zichzelf kan verwijten omdat hij zelf geen openheid van zaken heeft gegeven. (…)
% vraagt wat nu de grond is van zijn afwijzing? Aangegeven wordt dat DNB een veiligheidsrisico voorziet. Vragen die aan % zijn gesteld zijn niet open en eerlijk beantwoord. Hierdoor kan geen goede beoordeling gedaan worden. Hierdoor is sprake van onvoldoende waarborgen, ook is mogelijk sprake van kwetsbaarheden. Desgevraagd wordt % verteld dat DNB geen schriftelijke bevestiging opmaakt in het kader van de afwijzing, deze heeft % immers zojuist mondeling ontvangen.”.
2.15.
[eiser] heeft zelf ook een verslag gemaakt van het gesprek op 12 november 2013 dat hij als productie 17 in het geding heeft gebracht. In dit verslag heeft hij – samengevat – vastgelegd dat DNB hem geen nadere uitleg wilde geven over het screeningsproces en hem als reden voor de afwijzing heeft gegeven:
“dat u niet eerlijk bent, er zijn onvoldoende waarborgen, er is een mogelijkheid dat er kwetsbaarheden zijn en dus bent u een veiligheidsrisico”.
[eiser] heeft in het verslag vastgelegd dat de medewerkers van DNB hem een leugenaar hebben genoemd.
Ook heeft [eiser] in zijn verslag de volgende passage opgenomen:
“ [eiser] : Kunt u bevestigen, dat ik vanwege de justitiële gegevens ben afgewezen?
DNB: Nee, dat ga ik niet bevestigen. Ik ga niks bevestigen.”.
2.16.
Op 5 december 2013 moest [eiser] het kantoor van [naam 1] verlaten.
2.17.
Bij brief van 11 december 2013 heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] DNB onder verwijzing naar de brief van DNB aan [eiser] van 22 oktober 2013 verzocht of en, zo ja, wanneer [eiser] een definitief besluit tegemoet zou kunnen zien.
2.18.
Op 19 december 2013 stuurde DNB aan [eiser] een brief met een schriftelijke bevestiging van hetgeen zij hem op 7 november 2013 mondeling te kennen hadden gegeven.
2.19.
Tegen het in deze brief vastgelegde besluit heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] bij brief van 2 januari 2014 (aangevuld bij brief van 31 januari 2014) bij DNB een bezwaarschrift ex artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
2.20.
Bij beschikking van 29 januari 2014 heeft de kantonrechter te Amsterdam de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [naam 1] ontbonden met ingang van 1 maart 2014. In de beschikking is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
[naam 1] verwijt [eiser] dat hij het screeningsformulier verkeerd heeft ingevuld, door (in strijd met de waarheid) te verklaren dat hij nog nooit met de politie of justitie in aanraking is geweest. Voorts verwijt zij [eiser] dat hij de inhoud van de brief van DNB van 22 oktober 2013 voor [naam 1] heeft verzwegen en dat hij na ontvangst van die brief is blijven doorwerken aan het project. [eiser] heeft geen inzicht willen geven in het voorval met justitie uit het verleden. Na doorvragen is [eiser] met niet meer gekomen dan dat het ging om een “akkefietje” bij een gemeente waarvoor geen straf of boete is opgelegd. (…)
Beoordeling
[eiser] heeft in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling omstandig uiteengezet dat hij een betrouwbaar, integer en professioneel werknemer is. Op zich heeft de kantonrechter weinig reden hieraan te twijfelen, doch dat gaat langs de kern van de zaak.
Waar het [naam 1] met name om gaat is dat [eiser] is blijven doorwerken op het project, terwijl hij (door de brief van DNB van 22 oktober 2013) wist dat DNB bij de screening op iets was gestuit, zodanig dat DNB voornemens was hem op die grond niet (langer) tot het project toe te laten. En voorts dat hij, na de ontvangst van de brief van DNB, dit niet onmiddellijk aan [naam 1] heeft gemeld.
De kantonrechter is van oordeel dat [naam 1] hiervan terecht een punt heeft gemaakt. Zij mag van een werknemer verwachten dat dit soort zaken onmiddellijk worden gemeld, waarbij dan besproken kan worden hoe hiermee om te gaan. (…)
[eiser] heeft er met recht op gewezen dat hij niet verplicht is aan [naam 1] inzage te geven over wat er dan precies op het justitiële vlak heeft gespeeld. De andere kant van de medaille is dat hij, als hij [naam 1] niet informeert, niet van [naam 1] kan verwachten dat deze onvoorwaardelijk partij kiest voor [eiser] in diens “strijd” tegen de beslissing van DNB.
Aan [eiser] kan overigens worden toegegeven dat DNB wel wat slordig lijkt te zijn omgegaan met de screeningsprocedure door [eiser] eerst tot het project toe te laten, pas daarna de screening te doen, en vervolgens (na het voornemen te hebben uitgesproken [eiser] verder te weigeren) aan hem nog veiligheidscodes toe te laten komen, waarmee hij elektronische toegang bleef houden tot het project.
Het [hiervoor] vermelde doet echter, naar het oordeel van de kantonrechter, niet af aan de verplichting van [eiser] om de ontvangst van de brief van DNB aan [naam 1] te melden.
(…)”.
2.21.
Op 28 februari 2014 heeft DNB het door [eiser] ingediende bezwaar (zie hiervoor onder 2.19) niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Het niet verlenen van toestemming om werkzaamheden voor DNB te verrichten is “een privaatrechtelijke handeling, onder een overeenkomst waarbij DNB in dit geval optreedt als opdrachtgever tot het verrichten van werkzaamheden”, aldus de brief van DNB.
2.22.
Bij brief van 22 mei 2014 heeft (de general counsel van) DNB [eiser] in reactie op een brief van [eiser] aan de president van DNB – kort gezegd – bericht dat hij het screeningsdossier van [eiser] opnieuw heeft laten bekijken en dat hij tot het oordeel is gekomen dat het screeningsonderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
2.23.
Bij brief van 3 juni 2014 heeft (de general counsel van) DNB [eiser] in reactie op een brief van [eiser] van 24 mei 2014 de volgende toelichting gegeven:
“(…)
Een van die antecedenten staat op uw justitieel uittreksel gekwalificeerd als fraude/bedrog (het in het bezit hebben van een vals reisdocument). Deze gegevens waren aanleiding voor de afdeling Beveiliging en transport u uit te nodigen voor een gesprek teneinde u in de gelegenheid te stellen een toelichting te geven op de antecedenten en de reden waarom u deze niet heeft gemeld.
Zowel in het gesprek op 7 november 2013 als in het gesprek op 12 november 2013 heeft u, ondanks herhaald aandringen van DNB-zijde niet inhoudelijk willen reageren dan wel op onderdelen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Voorts heeft u aangegeven dat u in grote financiële problemen verkeerde. De antecedenten, het niet vermelden daarvan, het niet willen of kunnen verstrekken van een adequate toelichting en de vermelding van uw financiële problemen hebben er in samenhang met de uiterst gevoelige en vertrouwelijke aarde van uw werkzaamheden toe geleid, dat DNB geen andere conclusie kon trekken dan dat continuering van die werkzaamheden en uw aanwezigheid op het terrein van DNB een onaanvaardbaar veiligheidsrisico zouden opleveren. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, DNB veroordeelt tot betaling aan hem van een schadevergoeding ten bedrage van (i) € 798.521,30 (bruto) ter zake van gederfde inkomsten, (ii) € 19.425,00 ter zake van studievertraging van één jaar, (iii) €15.947,13 aan advocaatkosten en (iv) € 25.000,00 aan immateriële schade, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het gehele bedrag vanaf 7 november 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van DNB in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. DNB heeft onrechtmatig jegens hem gehandeld door de wijze waarop de screeningsprocedure is uitgevoerd en de uitkomst daarvan. [eiser] stelt hiertoe – wederom kort weergegeven – het volgende:
( i) DNB heeft – ondanks verzoeken van [eiser] daartoe – geweigerd een formeel besluit in de zin van de Awb te nemen waardoor hij geen bezwaar kon maken en niet van de publiekrechtelijke waarborgen gebruik kon maken;
(ii) DNB heeft de regels van de Wet financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) en het Besluit prudentiële regels (Bpr) betreffende de betrouwbaarheidstoetsing van werknemers van financiële instellingen niet toegepast;
(iii) [eiser] had geen relevante antecedenten (want hij wist dat hij een VOG kreeg voor het werken in de financiële sector);
(iv) het was voor [eiser] onduidelijk op grond waarvan DNB haar besluit had genomen om hem de toegang tot het project te ontzeggen, een deugdelijke (schriftelijke) motivering is hem niet gegeven; pas in haar brief van 3 juni 2014 heeft DNB [eiser] (schriftelijk) duidelijkheid gegeven van welke ernstige relevante antecedenten naar het oordeel van DNB sprake was geweest;
( v) DNB heeft onvoldoende gronden aangevoerd waarom hij een veiligheidsrisico zou zijn en niet langer op het project zou mogen werken;
(vi) DNB heeft [eiser] pas gescreend terwijl hij al was toegelaten tot het project;
(vii) doordat [eiser] de inlogcodes ontving en aan het werk mocht gaan, heeft hij er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij door de screening heen was, althans dat de bezwaren die DNB had niet al te serieus waren, mede omdat door BlackRock en [naam 1] was gecommuniceerd dat alleen medewerkers die door de screening heen waren inlogcodes zouden krijgen (hetgeen ook door DNB zelf in het gesprek van 7 november 2013 is bevestigd);
(viii) de beslissing van DNB om hem, terwijl hij al drieënhalve week op het project werkzaam was, niet ook de laatste dag (behoudens een uitloop van enige dagen) te laten werken op het project is in strijd met artikel 6:248 BW; dit besluit was zodanig disproportioneel dat DNB reeds om die reden – mede in het licht van de voor [eiser] voorzienbare nadelige gevolgen (ontslag bij [naam 1] – in redelijkheid niet tot het besluit had kunnen komen;
(ix) DNB heeft naar aanleiding van de klacht van [eiser] verbeteringen in de screeningsprocedure aangebracht (onder meer in die zin dat gescreende medewerkers sneller schriftelijk op de hoogte worden gebracht); kennelijk was de procedure daarvoor dus niet zorgvuldig genoeg;
( x) DNB heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
[eiser] heeft door het onrechtmatig handelen van DNB schade geleden die hij op DNB wenst te verhalen.
3.3.
DNB voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat DNB personen die in opdracht van DNB ten behoeve van haar werkzaamheden gaan verrichten, zoals [eiser] , mag onderwerpen aan een (strafrechtelijke) screening. Voorop wordt gesteld dat aan DNB de vrijheid toekomt om te beoordelen of iemand toestemming wordt verleend om werkzaamheden voor DNB uit te voeren en in dat kader af te wegen of de betreffende persoon een integriteits- of veiligheidsrisico vormt. In het kader van het screeningsproces mag DNB op grond van artikel 9 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en (artikel 26 van) het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: het Besluit) desgevraagd – en met instemming van de betrokkene – ten behoeve van het onderzoek naar de betrouwbaarheid en de geschiktheid van personen die voor DNB werkzaamheden willen verrichten, justitiële gegevens opvragen. Uit de Nota van Toelichting op artikel 26 van het Besluit volgt dat instellingen als DNB moeten zorgdragen voor maximale beveiliging en dat de strafrechtelijke screening onderdeel is van die beveiliging. In de Nota van Toelichting staat voorts dat een voortdurende bewaking van de werkprocessen, ook op het gebied van integriteit, van belang is. Aan DNB komt in dit kader beleidsvrijheid toe en de rechter kan (slechts) toetsen of DNB in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen om – in dit geval – [eiser] geen toestemming te verlenen werkzaamheden voor DNB te verrichten. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de (uitvoering van de) screening door DNB in zijn geval op een aantal punten zodanig onzorgvuldig is geweest, dat DNB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De bezwaren van [eiser] zullen tegen deze achtergrond hierna achtereenvolgens worden besproken.
(i) weigering een formeel besluit te nemen in de zin van de Awb
4.2.
[eiser] heeft in de dagvaarding uitvoerig toegelicht dat en waarom de weigering van DNB om een formeel besluit te nemen jegens hem onrechtmatig zou zijn. Reeds in de beslissing op bezwaar van 28 februari 2014 (zie hiervoor onder 2.21) waarbij het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk is verklaard, heeft DNB toegelicht dat de beslissing [eiser] niet (meer) toe te laten tot het project geen publiekrechtelijke beslissing was, maar een privaatrechtelijke, omdat deze beslissing door haar is genomen in haar hoedanigheid van opdrachtgever. In de conclusie van antwoord heeft zij dit verder toegelicht. Ter comparitie is de advocaat van [eiser] op dit argument van [eiser] niet nader ingegaan en heeft aan de rechter desgevraagd te kennen gegeven dat [eiser] zich op dit punt refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Met DNB is de rechtbank van oordeel dat de screening van medewerkers als [eiser] plaatsvindt in het kader van een privaatrechtelijke overeenkomst van DNB als opdrachtgever en dus niet in de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak. Dit betekent dat het onthouden van toestemming aan [eiser] op grond van de uitkomsten van de screening niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en dat dit bezwaar van [eiser] niet tot toewijzing van de vorderingen kan leiden.
(ii) niet toepassen regels Wft, Bgfo en Bpr betreffende de betrouwbaarheidstoetsing
4.4.
DNB heeft er terecht op gewezen dat de bepalingen van de Wft, het Bgfo en het Bpr waarnaar [eiser] verwijst van toepassing zijn op (de betrouwbaarheidstoetsing van) medewerkers die werkzaam zijn bij financiële instellingen waarop DNB toezicht houdt en dat in artikel 1:2 Wft DNB zelf is uitgezonderd van de reikwijdte van de Wft, zodat deze bepalingen op haar niet van toepassing zijn en dit verwijt geen verdere bespreking behoeft.
(iii) [eiser] heeft geen relevante antecedenten
4.5.
[eiser] stelt dat hij op het screeningsformulier terecht “N/A” heeft ingevuld in het vak waar hij kon/moest aangeven of hij in aanraking was geweest met politie of justitie omdat hij (ook in oktober 2013) zonder problemen een VOG (Verklaring omtrent Gedrag) kon krijgen voor het werken in de financiële sector (en dat hij op 2 december 2013 en 25 april 2014 ook zonder problemen een VOG gericht op het screeningsprofiel “financiële dienstverlening/financial services” heeft verkregen). Wederom onder verwijzing naar artikel 28 lid 2 Bgfo jo artikel 4:15 Wft stelt hij zich op het standpunt dat hij er vanuit mocht gaan dat hij als betrouwbaar zou worden aangemerkt omdat hij een VOG zou kunnen overleggen en niet failliet is verklaard.
4.6.
Dit argument snijdt geen hout. Zoals hiervoor is overwogen zijn de bepalingen van de Wft en het Bgfo in dit geval niet van toepassing zodat [eiser] hieraan geen rechten kan ontlenen. Bovendien heeft [eiser] uit de tekst van het screeningsformulier niet mogen afleiden dat hij slechts hoefde te vermelden dat hij met politie en justitie in aanraking was geweest in de voor het verkrijgen van een VOG voor de financiële sector relevante periode, nu in het formulier geen beperking in de tijd is vermeld. Anders dan [eiser] stelt, komt in het formulier ook het woord “relevant” niet voor.
(iv) onduidelijk op grond waarvan DNB haar besluit heeft genomen
4.7.
[eiser] stelt dat hij eerst in de brief van 3 juni 2014 van DNB (zie hiervoor onder 2.23) duidelijkheid heeft gekregen over de grond waarop DNB haar besluit had genomen om hem de toegang tot het project te ontzeggen. [eiser] wordt hierin niet gevolgd. Van het gesprek op 7 november 2013 heeft DNB een uitvoerig verslag gemaakt. Uit dit gespreksverslag blijkt dat de medewerkers van DNB hem hebben bevraagd over de ID-vervalsing en hem duidelijk hebben gemaakt dat zij, als [eiser] zijn verhaal niet toelicht, niet tot een goed oordeel kunnen komen. Ook blijkt uit het verslag dat de medewerkers van DNB [eiser] hebben gevraagd of hij door zijn gedrag kwetsbaar of chantabel zou zijn. Voorts blijkt uit het verslag dat [eiser] eigener beweging heeft verklaard dat hij diep in de schulden zit en dat de medewerkers hem naar aanleiding van die opmerking hebben gevraagd of hij kwetsbaar is door zijn financiële problemen. [eiser] heeft ter comparitie weliswaar gesteld dat het verslag van 7 november 2013 geen correcte weergave is van het gesprek, maar hij heeft – ondanks het feit dat hij daartoe door de rechter uitdrukkelijk is uitgenodigd – niet, althans onvoldoende gemotiveerd toegelicht op welke punten het gespreksverslag niet klopt. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat voor [eiser] op 7 november 2013 de grond waarop DNB voornemens was om hem de toegang tot het project te ontzeggen duidelijk was, althans moet zijn geweest en dat ook dit verwijt niet opgaat.
Dit brengt ook met zich dat voor de verdere beoordeling van de juistheid van het gespreksverslag wordt uitgegaan.
(v) onvoldoende gronden aangevoerd voor aanmerken als veiligheidsrisico
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat DNB op grond van hetgeen in het gesprek op 7 november 2013 aan de orde is geweest (en in latere brieven aan [eiser] is bevestigd) in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] geen toestemming te verlenen om (nog langer) werkzaamheden voor DNB te verrichten en daarmee het voorgenomen besluit van 22 oktober 2013 te bekrachtigen. DNB heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom [eiser] een veiligheidsrisico was. Het betreft in het bijzonder het feit dat [eiser] het screeningsformulier niet juist had ingevuld, terwijl sprake was van vier strafrechtelijke antecedenten. Daarnaast is er het (ernstige) feit dat [eiser] in 2005 schuldig was verklaard aan het in het bezit hebben van een reisdocument waarvan redelijkerwijs kon worden vermoed dat het vals was, maar dat hij, daarmee geconfronteerd tijdens dit gesprek, dat plaatsvond naar aanleiding van de brief waarin hij was geïnformeerd over het voornemen van DNB hem geen toestemming te geven werkzaamheden te verrichten, na herhaald aandringen en doorvragen weigerachtig is gebleven te verklaren over dit antecedent en niet kon zeggen dat hij niet kwetsbaar of chantabel was. Tot slot wegen mee het feit dat hij naar eigen zeggen diep in de schulden zat en zijn ontwijkende antwoorden op vragen van DNB of hij dacht hierdoor kwetsbaar te zijn.
(vi), (vii) en (viii) onzorgvuldig screeningproces
4.9.
De overige verwijten van [eiser] lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat zich tijdens het screeningsproces een aantal onzorgvuldigheden heeft voorgedaan:
- aan [eiser] is een screeningsformulier uitgereikt waarop staat dat hij van de definitieve beslissing schriftelijk op de hoogte zou worden gesteld, terwijl dat niet is gebeurd;
- terwijl bij brief van 22 oktober 2013 aan [eiser] is meegedeeld dat DNB het voornemen had hem geen toestemming te verlenen om de (beoogde) werkzaamheden voor DNB uit te voeren, werd zijn
accountop 25 oktober 2013
“unlocked”zodat hij op het project aan de slag kon;
- hoewel DNB al op 22 oktober 2013 twijfels had of [eiser] door de screening zou komen, hebben zij pas op 7 november 2013 een gesprek gepland waarin [eiser] zijn zienswijze kon geven en hebben zij hem in de tussenliggende periode gewoon aan het project laten werken;
- DNB heeft [eiser] uiteindelijk op 7 november 2013 toegang tot het project ontzegd, terwijl hij op dat moment al ruim drie weken op het project werkzaam was en vanaf dat moment nog slechts één of enkele dagen op het project werkzaam zou zijn;
- ook nadat DNB haar definitieve beslissing [eiser] geen toestemming te verlenen werkzaamheden voor DNB te verrichten had genomen en aan [eiser] kenbaar had gemaakt, bleef [eiser] e-mails ontvangen met betrekking tot het project.
De vraag die voorligt is of deze onzorgvuldigheden met zich brengen dat DNB met haar besluit van 7 november 2013 in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt – en dus onrechtmatig – jegens [eiser] heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het volgende is hiervoor redengevend.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen had DNB naar het oordeel van de rechtbank voldoende redenen om [eiser] geen toestemming te verlenen om (nog langer) werkzaamheden te verrichten voor DNB. DNB heeft [eiser] derhalve terecht als een veiligheidsrisico kunnen beoordelen. Op het moment dat een instelling als DNB deze beoordeling maakt, kan van haar niet worden verwacht dat zij de betrokken persoon nog langer laat werken en het veiligheidsrisico laat voortbestaan. Zoals ook in de hiervoor onder 4.1 aangehaalde Nota van Toelichting op (artikel 26 van) het Besluit is vermeld, moeten instellingen als DNB vanwege de gevoelige aard van de werkprocessen zorgdragen voor een maximale beveiliging. Dat [eiser] in het kader van het project “zeer gevoelige” werkzaamheden verrichtte wordt ook door hemzelf onderschreven. De omstandigheid dat [eiser] op het moment dat op 7 november 2013 het definitieve besluit werd genomen al ruim drie weken voor DNB op het project werkzaam was en nog slechts één of enkele dagen voor DNB werkzaam zou zijn, maakt deze beoordeling niet anders. Indien en voor zover [eiser] zich beroept op schending van wet- en regelgeving die DNB verplicht personen die werkzaamheden voor haar gaan verrichten
voorafte screenen, geldt dat deze (geschonden) verplichting niet in de wet- en regelgeving is opgenomen ter bescherming van deze personen (en dus ook niet van [eiser] ), maar ter bescherming van het nationale (veiligheids)belang, zodat niet aan het relativiteitsvereiste is voldaan en dit handelen
jegens[eiser] niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
4.11.
Ook wordt [eiser] niet gevolgd in zijn stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat hij door de screening was gekomen omdat hij gewoon op het project aan de slag mocht en mocht blijven werken. Hiertoe wordt het volgende overwogen. DNB had haar voorgenomen besluit al bij brief van 22 oktober 2013 aangekondigd. In de brief van 22 oktober 2013, die aangetekend werd verzonden, stond vermeld dat DNB
na het opvragen van justitiële gegevensproblemen zag die van zodanige aard waren dat deze (in beginsel) voor DNB aanleiding waren om [eiser] geen toestemming te verlenen werkzaamheden voor DNB te verrichten. Voor [eiser] was op dat moment duidelijk, althans had duidelijk moeten zijn, dat er iets ernstigs aan de hand was. In het licht daarvan heeft hij aan de omstandigheden dat hem was verteld dat alleen personen die door de screening waren gekomen toegang zouden krijgen tot het project en hem na 22 oktober 2013 ook daadwerkelijk toegang werd verleend, niet in redelijkheid het vertrouwen kunnen ontlenen dat de bezwaren van DNB niet al te serieus waren. DNB heeft toegelicht dat dit heeft kunnen gebeuren doordat het in de brief van 22 oktober 2013 kenbaar gemaakte voornemen door Bvtr niet is gecommuniceerd met het projectteam dat vanuit de afdeling Toezicht was belast met de aansturing van het project. Bij Bvtr was volgens DNB bovendien niet bekend dat [eiser] al voor DNB aan de slag was gegaan. Hoewel deze gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient, kan [eiser] hieraan geen rechten ontlenen. De vergelijking met het arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AG2542, JAR 1999/255) gaat niet op. In het geval waarover in dat arrest werd geoordeeld was aan de betreffende werknemer immers bij zijn indiensttreding niet gevraagd naar zijn verleden en werden,nadat de werknemer al jaren naar tevredenheid voor de werkgever had gewerkt, opeens vragen gesteld naar het strafrechtelijk verleden. Die situatie doet zich hier niet voor. In dit geval heeft DNB [eiser] naar zijn strafrechtelijk verleden gevraagd voordat hij met de werkzaamheden voor DNB begon. [eiser] heeft op het screeningsformulier desgevraagd zijn justitieel verleden niet vermeld en daarover in het gesprek van 7 november 2013, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende openheid van zaken gegeven.
4.12.
Voorts geldt dat [eiser] weliswaar heeft gesteld dat de gevolgen anders waren geweest als het gesprek van 7 november 2013 had plaatsgevonden voordat hij met zijn werkzaamheden voor het project was begonnen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk verschil dit had gemaakt. Zijn stelling dat, zoals (de advocaat van) [eiser] ter comparitie heeft opgemerkt, dan een zorgvuldiger procedure zou hebben plaatsgevonden die mogelijk tot een andere uitkomst zou hebben geleid, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Ook nu heeft [eiser] tijdens het gesprek op 7 november 2013 de gelegenheid gekregen zijn kant van het verhaal te doen. Niet valt in te zien dat dit anders was geweest als het gesprek eerder – of met andere (hoger geplaatste) medewerkers van DNB – had plaatsgevonden.
4.13.
Nu [eiser] niet, althans – mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen – onvoldoende heeft toegelicht waarom hij in zijn belangen is geschaad en schade heeft geleden doordat het besluit van DNB hem in eerste instantie slechts mondeling is medegedeeld, wordt aan dit verwijt voor de beoordeling of DNB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld voorbij gegaan.
4.14.
Ten slotte kan het enkele feit dat DNB (naar aanleiding van klachten van [eiser] ) verbeteringen heeft aangebracht in het screeningsproces (te weten (i) dat de gescreende medewerker in het vervolg eerder schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van de uitkomst en (ii) dat er beter op wordt toegezien dat de mailgroepen binnen het project de juiste samenstelling hebben) niet de conclusie rechtvaardigen dat de wijze waarop het screeningsproces voorheen werd uitgevoerd onrechtmatig was jegens [eiser] .
(ix) handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.15.
[eiser] heeft ten slotte aangevoerd dat het handelen van DNB voor de beoordeling of onrechtmatig is gehandeld mede moet worden getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [eiser] stelt zich op het standpunt dat DNB een aantal beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en wijst daartoe op het volgende:
  • DNB was vooringenomen;
  • DNB heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd waarom [eiser] niet door de screening was gekomen;
  • DNB heeft onzorgvuldig gehandeld door de screening parallel te laten verlopen en [eiser] geruime tijd op het project te laten werken terwijl zij kennelijk bezwaren had tegen de betrouwbaarheid van [eiser] ;
  • DNB heeft een onredelijke belangenafweging gemaakt: het besluit om [eiser] niet de laatste dag op het project te laten werken had geen effect;
  • de beslissing van DNB om geen besluit te nemen is in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat [eiser] hierdoor niet kan ingaan tegen het besluit.
Hetgeen [eiser] hier aanvoert is hiervoor allemaal al besproken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat DNB niet heeft gehandeld in strijd met deze algemene beginselen van bestuur en dat ook deze stellingen van [eiser] niet de conclusie kunnen dragen dat DNB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
slotsom
4.16.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan de behandeling van de gevorderde schadeposten.
proceskosten
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DNB worden begroot op:
- griffierecht € 3.829,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.989,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van DNB tot op heden begroot op € 8.989,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.*