ECLI:NL:RBAMS:2015:5167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
13.751.437-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 mei 2015 door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1960 en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor een vrijheidsstraf van 37 maanden is opgelegd bij een Belgisch vonnis van 14 april 2015.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat betekent dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden, waaronder de garantie dat hij na overlevering in Nederland zal worden geïnformeerd over zijn recht op verzet of hoger beroep.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de officier van justitie overwogen om af te zien van de weigeringsgrond die van toepassing zou zijn als het feit op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd. De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten goedgekeurd, met inachtneming van de relevante wettelijke bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.437-15
RK-nummer: 15/3342
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2015 door de eerste substituut procureur des Konings verbonden aan het Parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord,
Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juli 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft op de zitting van 17 juli 2015 de zaak voor bepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de dagvaarding van de Nederlandse strafzaak en het Belgische vonnis aan het dossier toe te voegen zodat nagegaan kan worden of de weigeringsgrond van artikel 9 OLW aan de orde is.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 28 juli 2015. Daarbij is de officier van justitie, mr. A. Oswald, de opgeëiste persoon en diens raadsman gehoord.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 14 april 2015 met bevel tot onmiddellijke aanhouding, uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, B14 – veertiende kamer, zetelend in correctionele zaken.
Referentie: BG60.FZ.499-14-BE.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 37 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d 3.4 het volgende verklaard:
  • de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of ene procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 15 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.

4.Strafbaarheid; Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens de Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings West –Vlaanderen, afdeling Brugge is op 18 juni 2015 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in en lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 4 bedoelde feit naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2, aanhef en onder A, B en D van de Opiumwet gegeven verboden
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Vervolging dient in België plaats te vinden omdat
  • het onderzoek in België is aangevangen;
  • De verdovende middelenn in België in beslag zijn genomen;
  • De verdovende middelen voor de Belgische markt waren bestemd en daarom de Belgische rechtsorde is geschaad.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren nu sprake is van schending van het
ne bis in idem-beginsel. In Nederland wordt de opgeëiste persoon vervolgd voor het voorhanden hebben van 8 kg verdovende middelen. Uit het Belgische vonnis blijkt dat het aantreffen van deze verdovende middelen is meegenomen voor het bewijs en dat de straf van de opgeëiste persoon dus ook is opgelegd op basis van het bezit van 8 kilogram verdovende middelen in Nederland.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van het
ne bis in idem-beginsel nu het in de Nederlandse strafzaak om een andere pleegdatum en een andere pleegplaats gaat dan in de Belgische stafzaak. Vermoedelijk gaat het dan ook om andere verdovende middelen nu zij op een andere datum bij de opgeëiste persoon zijn aangetroffen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 12 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de eerste substituut procureur des Konings verbonden aan het Parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.