In deze zaak heeft de besloten vennootschap Nissan Motor Parts Center B.V. op 4 augustus 2015 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerder, die sinds 1 januari 1991 als manager bij Nissan werkzaam was. Nissan verzocht om ontbinding per 1 november 2015, stellende dat er een redelijke grond aanwezig was voor deze ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek. Nissan bood daarbij een beëindigingsvergoeding van € 349.825,- bruto aan de verweerder aan.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat Nissan haar verzoek niet kon onderbouwen met de vereiste toestemming van de betrokken instanties, zoals bedoeld in artikel 7:671a BW. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kon worden opgezegd, en dat de organisatorische wijzigingen niet voldoende waren om het verzoek tot ontbinding te rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek van Nissan afgewezen.
De kantonrechter heeft tevens beslist dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd worden, zodat ieder de eigen kosten draagt. De beschikking werd uitgesproken op 10 augustus 2015 door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.