In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.J. van Steensel, en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, verweerder. De zaak betreft de weigering van verweerder om eisers kwijtschelding te verlenen voor het verlies dat is ontstaan na de verkoop van hun woning. Eisers hebben de woning in 2007 gekocht en deze in 2012 verkocht, maar de opbrengst was onvoldoende om de hypothecaire lening volledig af te lossen. Verweerder stelde dat eisers niet te goeder trouw waren ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening, omdat zij zelf de keuze hadden gemaakt om een functie in het ziekenhuis te aanvaarden, wat volgens verweerder leidde tot de financiële problemen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat niet was voldaan aan het criterium van te goeder trouw. De rechtbank stelde vast dat de beëindiging van de relatie van eiser sub 1 en de daaruit voortvloeiende kosten, zoals kinderalimentatie, een significante impact hadden op zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat eisers wel degelijk te goeder trouw waren en dat de verkoop van de woning noodzakelijk was om verdere financiële schade te voorkomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een verzoek om kwijtschelding wordt gedaan, en de noodzaak voor verweerders om hun beslissingen goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin persoonlijke omstandigheden een rol spelen.