ECLI:NL:RBAMS:2015:5367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 962
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kwijtschelding verlies na verkoop woning en beoordeling te goeder trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.J. van Steensel, en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, verweerder. De zaak betreft de weigering van verweerder om eisers kwijtschelding te verlenen voor het verlies dat is ontstaan na de verkoop van hun woning. Eisers hebben de woning in 2007 gekocht en deze in 2012 verkocht, maar de opbrengst was onvoldoende om de hypothecaire lening volledig af te lossen. Verweerder stelde dat eisers niet te goeder trouw waren ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening, omdat zij zelf de keuze hadden gemaakt om een functie in het ziekenhuis te aanvaarden, wat volgens verweerder leidde tot de financiële problemen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat niet was voldaan aan het criterium van te goeder trouw. De rechtbank stelde vast dat de beëindiging van de relatie van eiser sub 1 en de daaruit voortvloeiende kosten, zoals kinderalimentatie, een significante impact hadden op zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat eisers wel degelijk te goeder trouw waren en dat de verkoop van de woning noodzakelijk was om verdere financiële schade te voorkomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een verzoek om kwijtschelding wordt gedaan, en de noodzaak voor verweerders om hun beslissingen goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin persoonlijke omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2015 in de zaak tussen

1. [eiser 1] en

2. [eiser 2] ,te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. A.J. van Steensel),
en

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.M.W. Jol en mr. N.P. Aanen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eisers kwijtschelding te verlenen voor het verlies dat is ontstaan na de verkoop van de woning aan [adres] (de woning).
Bij besluit van 6 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015.
[eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4602) stelt de rechtbank vast dat de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over beslissingen omtrent het al dan verstreken van een nationale hypotheekgarantie en beslissingen omtrent het al dan niet kwijtschelden van schulden als gevolg van aan geldgevers uitbetaalde verliesdeclaraties genomen vóór 1 maart 2015. Het besluit in onderhavige zaak dateert van voor 1 maart 2015, zodat de bevoegdheid van de bestuursrechter om te oordelen over de zaak is gegeven.
2.1.
Eisers hebben op 19 oktober 2007 de woning in eigendom verworven. In verband met de aankoop van de woning hebben zij op 1 oktober 2007 een geldlenings-overeenkomst gesloten met Quion Hypotheekbemiddeling B.V., gevestigd te Rotterdam (de geldverstrekker) voor de financiering van de woning. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichting heeft verweerder een Nationale Hypotheek Garantie (NHG) verstrekt.
2.2.
Eisers hebben de woning op 14 december 2012 verkocht. Omdat de opbrengst niet afdoende is geweest om de hypothecaire lening in zijn geheel af te lossen hebben eisers verweerder verzocht de verliesdeclaratie in behandeling te nemen.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiser sub 1 kwijtschelding te verlenen omdat niet aan de criteria daarvoor wordt voldaan.
2.4.
Bij besluit van 18 november 2013 is het door eisers daartegen gemaakte bezwaar in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 18 november 2013 vanwege veranderde omstandigheden ingetrokken en inhoudelijk op het bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en heeft aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de criteria neergelegd in artikel A3, eerste lid, onder C van de Algemene voorwaarden voor Borgtocht 2007. Volgens verweerder is de beëindiging van de relatie niet de oorzaak van het niet kunnen betalen van de lening. De woning is immers op het inkomen van eiser sub 1 gekocht en de woonlasten waren op zijn inkomen haalbaar. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de oorzaak van het aan haar gedeclareerde verlies is gelegen in de door eiser sub 1 gemaakte eigen keuze, namelijk het aanvaarden van een baan bij het [ziekenhuis] ( [ziekenhuis] ), waarbij één van de voorwaarden was dat eiser sub 1 op niet meer dan dertig minuten reistijd van het [ziekenhuis] zou wonen. Aan het criterium dat eisers ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw zijn geweest is daarom niet voldaan. Eveneens is voldaan aan het criterium dat eisers volledige medewerking hebben verleend omdat niet aannemelijk is gemaakt dat verkoop van het onderpand noodzakelijk was, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder het belang van eisers minder zwaar gewogen dan het belang waarvoor verweerder is ingesteld.
3. Volgens artikel A3, eerste lid, onder C van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2007 is de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen in beginsel bereid, indien zij als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen, mits en voor zover naar haar oordeel is gebleken dat:
- de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest, en
- de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.
De stichting kan wel tot gehele of gedeeltelijke invordering overgaan als de geldnemer over zodanig inkomen en/of vermogen beschikte dat betaling door de stichting aan de geldgever voorkomen of beperkt had kunnen worden.
4.1.
Eisers hebben in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het verbreken van de relatie niet de oorzaak is van het niet kunnen betalen van de lening. De enorme kosten van de juridische procedures waar eisers na de beëindiging van hun relatie in zijn beland en de door de rechtbank bepaalde hoge kinderalimentatie alsmede de kosten voor eiser sub 1 van vervangende woonruimte maakten dat hij de woonlasten van de woning niet meer kon opbrengen. Eisers hebben in overleg met de geldgever er voor gekozen het huis zo snel als mogelijk is te verkopen ter voorkoming van een grotere restschuld. Eisers menen te hebben voldaan aan de criteria tot kwijtschelding van het gedeclareerde verlies.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat in de voorwaarden bij de NHG is vastgelegd dat het toets inkomen het bruto-inkomen is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder er van uitgaat dat 30 tot 35% van dat inkomen aan woonlasten kan worden besteed. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar bijlage 3 bij het verweerschrift waaruit blijkt dat het bruto-inkomen van eiser sub 1 ten tijde van het aangaan van de hypotheek € 45.973,11 bedroeg. Niet in geschil is dat sindsdien van een inkomensdaling van eiser sub 1 geen sprake is geweest. De hoge kosten die eisers naar gesteld als gevolg van hun relatiebeëindiging hebben gehad kunnen gelet op het voorgaande geen rol spelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden aangenomen dat de relatiebeëindiging niet de oorzaak is geweest van het niet kunnen betalen van de lening.
4.3.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of eisers om andere redenen te goede trouw zijn geweest ter zake van het niet kunnen betalen van de lening.
4.4.
Eisers hebben in dat verband verwezen naar bijlage 7 van de Voorwaarden & Normen 2012-2 waaruit volgt dat ook het voorkomen van werkloosheid (onder 3B) door verweerder beoordeeld wordt als een oorzaak niet-verwijtbaar aan de geldnemer. Het tijdelijke dienstverband van eiser sub 1 verliep per 31 maart 2011. Door het aanvaarden van de baan in het [ziekenhuis] heeft eiser sub 1 voorkomen dat hij werkloos zou worden. Eiser sub 1 heeft binnen de kaakchirurgie zeer specialistische opleidingen gevolgd. Banen op dat niveau liggen niet voor het opscheppen. Eiser sub 1 heeft bij allebei de ziekenhuizen in de omgeving van de woning gesolliciteerd. Hij heeft een open sollicitatie gestuurd aan een ziekenhuis in Nijmegen en hij heeft gesolliciteerd op een vacature in het ziekenhuis [naam] . Verweerder was er van op de hoogte dat eisers sub 1 als art-assistent een tijdelijke aanstelling had. Die aanstelling verviel van rechtswege. Het is een feit van algemene bekendheid dat een arts-specialist na het afronden van zijn opleiding in het algemeen zijn werkkring niet kan voortzetten in het ziekenhuis waar hij zijn opleiding heeft afgerond.
4.5.
Verweerder heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat eiser sub 1 de baan in het [ziekenhuis] niet had hoeven aanvaarden. Volgens verweerder had eiser sub 1 kunnen solliciteren naar een andere functie zonder de eis van maximaal 30 minuten woon-werkafstand. Verweerder verwacht dat een geldnemer ook solliciteert naar werk van een lager opleidingsniveau of met meer reistijd om verkoop met verlies te voorkomen. Volgens verweerder is niet gebleken dat er geen mogelijkheden waren voor eiser sub 1 om werk te vinden in de omgeving van de woning.
4.6.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het voorkomen van werkloosheid door verweerder als een niet verwijtbare oorzaak voor verkoop wordt aangemerkt. In de hiervoor vermelde bijlage 7 wordt als toelichting daarbij vermeld dat gedacht moet worden aan een wijziging in de arbeidssituatie, waardoor de noodzaak is ontstaan om te verhuizen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers aannemelijk gemaakt dat die noodzaak om te verhuizen vanwege de arbeidssituatie bestond. Met de door hen ter zitting overgelegde brief van het ziekenhuis [naam] van 5 april 2013 hebben eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser sub 1 heeft gesolliciteerd op de beschikbare vacatures in de nabijheid van de woning. De rechtbank is met eisers van oordeel dat van hen niet kan worden gevraagd om te onderbouwen dat er in de nabijheid van het onderpand geen andere vacatures voor kaakchirurgen waren. Daar komt bij dat verweerder niet heeft betwist dat het aantal vacatures voor kaakchirurgen zeer miniem is. Verder heeft eiser sub 1 ter zitting gesteld dat ook andere ziekenhuizen hun artsen een verhuisverplichting opleggen zodat eiser sub 1 ook in dat geval gedwongen zou zijn geweest te verhuizen. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. De rechtbank volgt verweerder niet in haar standpunt dat eiser sub 1 ook had kunnen solliciteren naar een andere functie. Eiser sub 1 heeft onbetwist gesteld dat hij als hij een functie als tandarts zou aanvaarden of een andere functie op lager niveau, hij zijn accreditatie verliest. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het aangaan van de hypotheek waarop de NHG van toepassing is verklaard bekend was dat aan het dienstverband van eiser sub 1 een einde zou komen in verband met het eindigen van de opleiding. Verweerder heeft dat risico aanvaard. Gelet daarop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het aannemen van de functie bij het [ziekenhuis] een eigen keuze was van eiser sub 1 en dat van het voorkomen van werkloosheid in dit geval geen sprake was. Verweerder heeft gelet daarop onvoldoende gemotiveerd dat niet is voldaan aan het criterium dat eisers te goeder trouw zijn ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening.
4.7.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of eisers volledige medewerking hebben verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken, oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de verkoop van de woning nodig was en dat niet is voldaan aan het criterium dat eisers volledige medewerking moeten verlenen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.