ECLI:NL:RBAMS:2015:5387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
13/730024-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben en de poging tot uitvoer van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne met betrekking tot etnische profilering en bewijsuitsluiting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben en de poging tot uitvoer van ongeveer 56 kilo cocaïne en 4 kilo heroïne. De rechtbank heeft op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan na een zitting op 23 juli 2015. De officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van Oosten, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de beslissing om te observeren enkel op basis van de etnische achtergrond van de verdachte is genomen, en heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is veroordeeld tot 58 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft de bewijsvoering grondig gewogen, waarbij het bewijs van de observaties en de aangetroffen verdovende middelen in de auto van de medeverdachte cruciaal was. De rechtbank concludeert dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld, en dat zijn rol in de voorbereiding en uitvoering van het delict significant was. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de maatschappelijke schade die door de handel in harddrugs wordt veroorzaakt, in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/730024-15 (Promis)
Datum uitspraak: 6 augustus 2015
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1980
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats] , gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Vriezen-Buist en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J. van Oosten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van eis op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval
in Nederland, en/of in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een auto gehuurd en/of
- ( vervolgens) twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto geplaatst en/of
- ( vervolgens) die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto vervoerd met bestemming 'Saint Ghilain' te België;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval
in Nederland, en/of in België ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een auto gehuurd en/of
- ( vervolgens) twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto geplaatst en/of
- ( vervolgens) die hoeveelheid cocaïne en/of die hoeveelheid heroïne in die auto vervoerd met bestemming 'Saint Ghilain' te België, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Amsterdam en/of Meerkerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 55,40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 3,97 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om de uitvoer van 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne te bewijzen. De verdovende middelen hebben de Nederlandse grens immers niet gepasseerd.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het door haar ter terechtzitting overgelegde bewijsmiddelenoverzicht, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Zij heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de aanleiding van het onderzoek - de observatie - is gebaseerd op etnische profilering. Dit levert een schending op van het verbod op discriminatie en het recht op privacy (artikel 8 EVRM) en is een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze onrechtmatigheid dient te worden gevolgd door bewijsuitsluiting van alle bewijsmiddelen die het directe en indirecte gevolg zijn van de observatie. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte als pleger dan wel als medepleger betrokken is bij het ten laste gelegde.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna vermeld onder de bewezenverklaring. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en als bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen.
5.3.1.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de observaties zijn verricht in het kader van het voorbereidend onderzoek en of het toetsingskader van 359a Sv aan de orde is.
Alhoewel de observaties gelet op de duur, intensiteit en plaats hun grondslag vinden in artikel 3 Politiewet en 141 Sv, heeft de Hoge Raad in een arrest van 13 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9338) bepaald dat dergelijke observaties in sommige gevallen wel tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden:
“2.6.3. Uit het zojuist overwogene vloeit voort dat het ontbreken van een verdenking in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen. Niettemin zullen zij, als berustend op wettelijke bepalingen waarin de opsporing van strafbare feiten aan de betrokken functionarissen is opgedragen, tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden ingeval (mede) door de observaties een verdenking als bedoeld in art. 27 Sv ontstaat en verdergaande opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Overschrijding van de grenzen waarbinnen zulke, niet krachtens het in art. 126g Sv bedoelde bevel uitgevoerde, observaties toelaatbaar zijn, moet in zo een geval worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.”
In onderhavige zaak hebben de observaties mede geleid tot een verdenking en zal de rechtbank het verweer – anders dan de officier heeft betoogd – toetsen aan het kader van artikel 359a Sv. Uit het proces-verbaal van bevindingen aangaande de observaties op 23 februari 2015 blijkt dat het Oost-Europese uiterlijk van de personen die zich rondom de portiek van [straat 1] bevonden mede een rol heeft gespeeld in de overweging van de politie om de portiek onder observatie te houden. Uit hetzelfde proces-verbaal van bevindingen blijkt echter ook dat deze keuze tevens is gebaseerd op andere feiten en omstandigheden zoals waargenomen door de verbalisanten.
De rechtbank maakt uit het proces-verbaal van bevindingen op dat de aanwezigheid van de Mazda met het Engelse kenteken, de diverse ontmoetingen tussen verschillende personen bij of in de buurt van de portiek van [straat 1] , de wijze waarop die ontmoetingen plaatsvonden en het door verschillende personen betreden en weer verlaten van het pand aan de [straat 1] , dit alles in een betrekkelijk korte tijdspanne, mede hebben geleid tot de beslissing om de portiek onder observatie te houden.
De rechtbank overweegt derhalve dat het proces-verbaal van bevindingen er geen blijk van geeft dat de beslissing om te observeren alleen gebaseerd is op de etnische achtergrond van de verdachte(n). Een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv doet zich dan ook niet voor. Van schending van art. 8 EVRM kan geen sprake zijn, omdat het observeren beoordeeld wordt als een rechtmatige taakuitoefening van de politie en de geobserveerden zich bovendien in de openbare ruimte bevonden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Poging uitvoer cocaïne en heroïne
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de observaties volgt dat verdachte en zijn medeverdachten op verschillende momenten op 23 februari 2015 in of in de nabijheid van het pand aan de [straat 1] aanwezig zijn geweest. Naast verdachte en zijn medeverdachten kwamen en gingen ook andere, onbekend gebleven personen in de nabije omgeving van de [straat 1] .
Naar aanleiding van de vele bewegingen en ontmoetingen van de verschillende personen rond het perceel aan de [straat 1] , het naar binnen en buiten gebracht worden van koffers, het kennelijk zware gewicht van de koffers bij het plaatsen daarvan in de huurauto (Kia) en de wijze waarop deze in de Kia werden geplaatst en afgedekt, ontstond bij de politie het vermoeden dat er mogelijk een levering van geld of verdovende middelen had plaatsgevonden. De politie trof na de verkeerscontrole van de Kia en de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte 1] , in de achterbak van de Kia twee koffers aan, gevuld met vermoedelijk verdovende middelen. Uit forensisch onderzoek naar de verdovende middelen bleek later dat het om 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne gaat.
Op het moment dat [medeverdachte 1] werd aangehouden, was een TomTom navigatiesysteem in werking en was de route naar Saint Ghislain in België als plaats van bestemming ingevoerd. [medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op weg was naar België.
De rechtbank maakt hieruit op dat [medeverdachte 1] met de gehuurde Kia met in de achterbak twee koffers gevuld met een grote hoeveelheid cocaïne en een kleinere hoeveelheid heroïne op weg was naar België. Er heeft dus een poging uitvoer van cocaïne en heroïne plaatsgevonden.
Medeplegen
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte is aan te merken als medepleger van deze poging tot uitvoer van verdovende middelen.
Juridisch kader voor medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). Niet nodig is namelijk dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er echter wel van bewust zijn dat zij samenwerken en moeten weten waarop die samenwerking is gericht, oftewel welk doel zij gezamenlijk verwezenlijken. (vgl. ECLI:NL:RBGEL:2013:5976)
De vraag of een samenwerking tussen mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. In zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is, terwijl het kernverwijt bij medeplichtigheid het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf betreft (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629).
Eén en ander brengt mee dat indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, op de rechter de taak rust om zijn keuze voor een kwalificatie van medeplegen ofwel medeplichtigheid nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel hierover kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen aan een misdrijf te kunnen komen, moet ten slotte komen vast te staan dat het opzet van een verdachte was gericht op de onderlinge samenwerking met medeplegers alsmede op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf.
Twee gebroken Blackberry’s
Bij de beoordeling hiervan is onder meer van belang of verdachte gebruiker is van één van de aangetroffen gebroken Blackberry’s, nu daarop belastende chatberichten zijn aangetroffen.
Kort na de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] troffen verbalisanten T-519 en T-407 in de nabijheid van [medeverdachte 2] twee door midden gebogen c.q. gebroken mobiele telefoons (Blackberry’s) aan. De telefoons zijn in beslag genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht. Op beide telefoons zijn diverse chatgesprekken in de Albanese taal aangetroffen. De chatberichten zijn vertaald door een tolk.
Op één van de toestellen zijn alle chatgesprekken gevoerd door een gebruiker met de naam ‘ [naam 1] ’. Op de andere Blackberry zijn alle chatgesprekken gevoerd door gebruiker ‘ [naam 2] ’. De gebruikers ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ hebben op verschillende dagen en tijdstippen met elkaar gechat. Bovendien hebben zij met een aantal dezelfde personen afzonderlijk van elkaar contact. De rechtbank leidt daar uit af dat de twee telefoons niet bij dezelfde persoon in gebruik waren.
Gebruiker ‘ [naam 1] ’
Op 23 februari 2015 om 15.44 uur chat ‘ [naam 1] ’ met gebruiker ‘ [naam 3] ’. [1] Uit de berichten blijkt dat de gebruikers elkaar niet kunnen vinden. Gebruiker ‘ [naam 3] ’ bericht dat hij bij nummer [2] staat, ‘ [naam 1] ’ antwoordt dat hij bij nummer [3] staat en dat verdachte naar [4] moet komen. [straat 1] nummer [2] is gelegen bij de [straat 2] en [straat 1] nummer [4] is gelegen nabij de [straat 3] . De door ‘ [naam 1] ’ gestuurde berichten sluiten aan bij de bewegingen van verdachte, zoals waargenomen door de verbalisanten. Verdachte beweegt zich tussen nummer [1] , [4] en in de richting van nummer [2] van de [straat 1] .
‘ [naam 2] ’ chat op 23 februari 2015 om 13.53 uur ook met ‘ [naam 3] ’. ‘ [naam 2] ’ zegt hem dat hij zoals altijd met de taxi moet komen.
Kort na het treffen tussen NN3 en verdachte rijdt er een taxi door de [straat 1] . Verdachte heeft volgens het proces-verbaal van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij van [verdachte] € 500,- zou ontvangen als hij NN3 die met de taxi aankwam, zou ontmoeten en van hem een koffer zou aannemen.
Op 23 februari 2015 heeft ‘ [naam 1] ’ ook contact met gebruiker ‘ [naam 4] ’. De gebruikers chatten die namiddag over een afspraak om samen koffie te drinken. Om 19.00 uur schrijft ‘ [naam 1] ’ dat hij nog een beetje ver weg is, maar zal schrijven als hij daar is.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij samen met [verdachte] in de Mazda naar de Belgische grens is gereden en toen weer is teruggereden naar Amsterdam. Om 18:37 uur heeft [verdachte] op de Samsung telefoon die bij hem is aangetroffen tijdens zijn aanhouding, een sms-bericht van de provider ontvangen met daarin de tarieven voor bellen vanuit België.
Om 23.20 uur eindigt de doorzoeking van het pand aan de [straat 1] en rijdt de Mazda met daarin [verdachte] en verdachte langs het pand. Om 23.27 uur stuurt gebruiker ‘ [naam 1] ’ naar ‘ [naam 4] ’ dat ze elkaar morgen zien, omdat het niet goed gaat. ‘ [naam 1] ’ stuurt rond hetzelfde tijdstip (23:20 uur) ook een bericht aan ‘ [naam 5] ’ waaruit blijkt dat er iets mis is gegaan. ‘ [naam 5] ’ bericht hem dat hij het huis moet schoonmaken en de computer moet weghalen. ‘ [naam 1] ’ antwoordt hem dat hij niet meer kan praten, omdat het slecht gaat.
Op basis van de door verbalisanten waargenomen bewegingen van verdachte op 23 februari 2015 en de verklaring van verdachte over het aannemen van een koffer van de man in de taxi in combinatie met de chatgesprekken van gebruiker ‘ [naam 1] ’, en het feit dat de gebroken Blackberry van ‘ [naam 1] ’in de nabijheid van verdachte kort na zijn aanhouding is aangetroffen, concludeert de rechtbank dat verdachte ‘ [naam 1] ’ is en derhalve de gebruiker van de bijbehorende Blackberry.
Gebruiker ‘ [naam 2] ’ en de betrokkenheid bij het transport
Op 23 februari 2015 heeft ‘ [naam 2] ’ rond 20.30 uur contact met ‘ [naam 6] ’ en gaat het over het maken van een afspraak die avond. Om 20.34 uur vraagt ‘ [naam 6] ’ aan ‘ [naam 2] ’ wanneer hij komt. ‘ [naam 2] ’ antwoordt dat hij in Amsterdam is en daar net is aangekomen. De politie neemt waar dat verdachte en [medeverdachte 2] om 20.19 uur in de Mazda arriveren op de [straat 1] en het pand betreden. Uit de sms van de provider op de telefoon (Samsung) van verdachte blijkt dat hij zich twee uur daarvoor (18.37 uur) nabij de Belgische grens bevond. Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] naar Antwerpen is gereden.
‘ [naam 2] ’ bericht ‘ [naam 6] ’ om 20.41 uur dat hij over 20 minuten bij de Pub in Boss is. Om 20.46 uur ziet de politie dat verdachte en [medeverdachte 2] het pand aan de [straat 1] verlaten en vertrekken in de Mazda.
Om 21.11 bericht [naam 2] dat hij op de afgesproken plaats is en om 21.27 reageert ‘ [naam 6] ’ dat hij over drie minuten arriveert. Om 21.37 bericht ‘ [naam 2] ’ aan ‘ [naam 1] ’ ( [medeverdachte 2] ) dat hij nog even moet blijven om op iemand te wachten. ‘ [naam 1] ’ ( [medeverdachte 2] ) antwoordt dat ‘ [naam 2] ’ zich geen zorgen hoeft te maken, dat hij een taxi zal nemen en dat ze elkaar morgen zien. ‘ [naam 2] ’ stuurt hem bericht terug dat ze elkaar die avond nog zien. [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij na het vertrek van de [straat 1] om 20.46 nog naar huis is geweest, dat verdachte toen is weggegaan en hem later die avond voor een ritje met de auto weer heeft opgehaald, waarna zij samen zijn aangehouden door de politie.
Op 16 februari chat ‘ [naam 2] ’ om 18.27 uur met ‘ [naam 7] ’. De rechtbank neemt aan dat ‘ [naam 7] ’ evenals ‘ [naam 1] ’ verdachte [medeverdachte 2] is. ‘ [naam 7] ’ vraagt waar ‘ [naam 2] ’ is en ‘ [naam 2] ’ antwoordt dat hij thuis is en over 30 minuten die kant op komt.
‘ [naam 2] ’ chat op 16 februari om 19.45 uur met gebruiker ‘ [naam 8] ’. Het gesprek gaat over het maken van een afspraak en ‘ [naam 8] ’ vraagt ‘ [naam 2] ’ waar hij is. ‘ [naam 2] ’ antwoordt dat hij naar Amsterdam komt.
Verdachte woont in [woonplaats] . Uit de historische gegevens van de Blackberry met als gebruiker ‘ [naam 2] ’ blijkt dat deze telefoon gebruik heeft gemaakt van een CellID dat zich bevindt op het adres [straat 4] in [woonplaats] . De Imeinummers van de telefoons die zijn aangetroffen bij de aanhouding van verdachte hebben eveneens gebruik gemaakt van een CellID dat zich op het adres [straat 4] in [woonplaats] bevindt.
[medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij nooit bij verdachte thuis in [woonplaats] is geweest. De rechtbank neemt aan de [medeverdachte 2] gebruik maakt van de Blackberry die gekoppeld is aan de gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’. De Blackberry van [medeverdachte 2] heeft volgens de historische gegevens alleen gebruik gemaakt van CellID’s die zich in Amsterdam bevonden.
De rechtbank overweegt het volgende:
  • Er zijn twee gebroken Blackberry’s aangetroffen kort na de aanhouding van [medeverdachte 2] en verdachte in de nabijheid van [medeverdachte 2] .
  • De twee Blackberry’s werden – gelet op de verzonden chatberichten en de verschillende gebruikersnamen ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ – en de inhoud van de chatgesprekken niet door dezelfde persoon gebruikt.
  • De Blackberry gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’ is in gebruik bij [medeverdachte 2] .
  • De bewegingen van verdachte op 23 februari 2015 sluiten aan bij de berichten die ‘ [naam 2] ’ heeft verzonden aan ‘ [naam 6] ’ en ‘ [naam 1] ’ ( [medeverdachte 2] ).
  • De Blackberry gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ maakt, evenals de Imeinummers van de telefoons van verdachte, gebruik van een CellID aan het adres [straat 4] in [woonplaats] .
Alles in onderling verband en samenhang bezien concludeert de rechtbank dat de Blackberry gekoppeld aan de gebruiker ‘ [naam 2] ’ in gebruik was bij verdachte.
Uit de diverse chatgesprekken aangetroffen op de Blackberry van verdachte volgt dat verdachte (‘ [naam 2] ’) zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen. De rechtbank maakt dit op uit de chatgesprekken met de nummers 5, 7, 10, 14 en 15 waarin wordt gesproken over het leveren van kwalitatief goede dingen, het verkrijgen van ‘kip’ en ‘varken’ en het verzamelen van papieren.
Voorts concludeert de rechtbank dat uit diverse gesprekken blijkt dat verdachte samen met anderen, waaronder [medeverdachte 2] , bezig was met het voorbereiden van het transport op 23 februari 2015. Dit volgt uit het chatgesprek met nummer 14 tussen ‘ [naam 2] ’ en gebruiker ‘ [naam 3] ’ over het komen met de taxi. Ook bericht verdachte op de ochtend van het transport aan [medeverdachte 2] dat hij tot een uur of vier in de middag de tijd heeft om het klaar te maken.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hebben bij de politie verklaard dat de bijnaam van [medeverdachte 3] ‘ [naam 9] ’ (‘ [naam 9] ’) is. [medeverdachte 3] is op 23 februari 2015 in het pand aan de [straat 1] aangehouden en heeft één van de koffers met verdovende middelen naar de Kia gebracht en in de kofferbak getild. Verdachte en [medeverdachte 2] chatten meerdere keren over ‘ [naam 9] ’, het alias van [medeverdachte 3] . Op 23 februari 2015 stuurt verdachte aan [medeverdachte 2] een bericht dat hij tegen ‘ [naam 9] ’ moet zeggen dat ze een paar handschoenen moeten kopen.
Op de avond van het transport op 23 februari vraagt ‘ [naam 5] ’ aan verdachte of ‘die vriend’ al terug is. Verdachte antwoordt dat hij nog niet terug is en om 5.30 uur vertrokken is. [medeverdachte 1] is rond 17.05 uur vertrokken vanaf de [straat 1] naar België.
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit. De verdediging heeft dan ook vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte als pleger dan wel als medepleger betrokken is bij hetgeen ten laste gelegd. Voor de vraag of verdachte al dan niet wist van de geplande uitvoer van de verdovende middelen naar België en zo ja, of hij is aan te merken al medepleger, is het volgende van belang.
  • Uit de waarnemingen en observaties volgt dat verdachte op 23 februari 2015 op vier verschillende momenten (omstreeks 14.30 uur, 15.50 uur, 20.19 uur en 23.20 uur) die dag in of in de nabijheid van de [straat 1] (van waaruit de koffers met verdovende middelen in de Kia zijn geplaatst) aanwezig is. Verdachte gaat drie keer het pand aan de [straat 1] binnen.
  • [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de koffer in opdracht van verdachte heeft opgehaald en dat hij voor dit klusje € 500 euro zou ontvangen.Hoewel de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de rol van medeverdachte [medeverdachte 2] zo marginaal is als hij zelf doet voorkomen, toont onderhavige verklaring wel de directe betrokkenheid van verdachte bij het verzamelen van de verdovende middelen ten behoeve van het transport op 23 februari 2015.
  • [persoon 1] , de eigenaar van de autoverhuurmaatschappij die de Kia heeft verhuurd aan [medeverdachte 1] , verklaart dat de auto voor twee dagen is verhuurd aan [medeverdachte 1] . De auto is op 23 februari 2015 door [medeverdachte 1] opgehaald en [medeverdachte 1] werd gebracht door de vrienden die reden in de Mazda MX5 met het Engelse kenteken. Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat de Mazda van hem is.
  • Uit de chatberichten van verdachte onder gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ in combinatie met de waarnemingen van politie volgt dat verdachte een wezenlijke rol heeft gehad in de voorbereidingen van het transport op 23 februari 2015. Verdachte bericht op de dag van het transport aan [medeverdachte 2] dat hij tot vier uur de tijd heeft om ‘het klaar te maken’. Uit de berichten en handelingen van [medeverdachte 2] blijkt dat hij is belast met het verzamelen van de verdovende middelen ten behoeve van het transport. In de dagen daaraan voorafgaand stuurt verdachte verschillende personen berichten met de vraag of zij verdovende middelen hebben.
  • Kort voor het vertrek van [medeverdachte 1] in de Kia Riovertrekken verdachte en [medeverdachte 2] in de Mazda MX5 van verdachte. Verdachte en [medeverdachte 2] verklaren dat zij naar (de grens van) België zijn gereden. Verdachte [medeverdachte 1] is op weg was naar Saint Ghislain in België, bij Meerkerk, aangehouden door de politie. In de kofferbak van de Kia Rio lagen twee koffers met daarin cocaïne en heroïne.
  • Naar aanleiding van het aantreffen van de cocaïne en heroïne wordt het pand aan de [straat 1] doorzocht. Na afloop van de doorzoeking rijdt verdachte samen met [medeverdachte 2] in de [straat 1] langs nummer [1] en rijdt de Mazda door. De rechtbank neemt aan dat verdachte en [medeverdachte 2] bij het zien van de politie bij het pand aan de [straat 1] besluiten door te rijden. Kort daarna stuurt [medeverdachte 2] met zijn telefoon onder zijn gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’ aan twee personen berichten dat er iets mis is gegaan. Een van de personen, ‘ [naam 5] ’, stuurt [medeverdachte 2] als reactie een bericht waarin staat dat hij het huis moet schoonmaken en de computer moet weghalen.
Conclusie medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich actief heeft bezig gehouden met het verzamelen van de verdovende middelen ten behoeve van het transport en daarin [medeverdachte 2] heeft aangestuurd. Op de dag van het transport is verdachte meerdere malen in het pand aan de [straat 1] aanwezig geweest en verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de Mazda naar België gereden op het moment dat de Kia met de verdovende middelen ook op weg naar België was. Tot slot heeft [medeverdachte 2] berichten naar andere betrokkenen gestuurd op het moment dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] zagen dat er politie in het pand aan de [straat 1] was. In deze berichten schreef [medeverdachte 2] dat er iets mis was gegaan.
Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen en tekstberichten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding, de uitvoering en afhandeling van de poging tot uitvoer van verdovende middelen, waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met die anderen. Tevens acht de rechtbank het opzet van verdachte op zowel de samenwerking als op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf bewezen.
Concluderend en met inachtneming van voornoemde maatstaf acht de rechtbank het medeplegen door verdachte samen met anderen van de poging tot uitvoer van cocaïne en heroïne bewezen.
Overige bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit
Gelet op de coördinerende en sturende rol van verdachte in de voorbereidingen van het transport, zoals hiervoor opgenomen in de bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 subsidiair, zijn aanwezigheid in het huis aan de [straat 1] op de dag van het transport en in het bijzonder kort voor het transport, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de cocaïne en heroïne samen met zijn medeverdachten voorhanden heeft gehad.
Immers, uit het voorgaande volgt dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en blijkt tevens dat verdachte het opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne en de daarop gerichte samenwerking met zijn medeverdachten.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 23 februari 2015 te Amsterdam en Meerkerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 55,40 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, en 3,97 kilogram van een materiaal bevattende heroïne,
- een auto gehuurd en
- vervolgens twee koffers met daarin die hoeveelheid cocaïne en die hoeveelheid heroïne in die auto geplaatst en
- vervolgens die hoeveelheid cocaïne en die hoeveelheid heroïne in die auto vervoerd met bestemming 'Saint Ghilain' te België, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 23 februari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 55,40 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, en 3,97 kilogram van een materiaal bevattende heroïne;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft zij gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen zaktelefoon aan hem zal worden teruggegeven.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot uitvoer van 55,4 kilo cocaïne en 3,97 kilo heroïne. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verspreiding onder handelaren en gebruikers.
Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. De internationale handel in harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne, leidt tot ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het gebruik van harddrugs te bestrijden. De verspreiding van en handel in cocaïne en heroïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De criminaliteit die gepaard gaat met de handel in harddrugs volgt in onderhavige zaak ook uit het aantreffen van het wapen bij verdachte thuis en het aantreffen van de munitie en de geluidsdemper in het pand aan de [straat 1] .
Van algemene bekendheid is dat de uitvoer van en de handel in dergelijke hoeveelheden cocaïne uiterst lucratief is. De hoeveelheid aangetroffen drugs is groot en vertegenwoordigt een hoge marktwaarde. Kennelijk heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke schade die door zijn handelen wordt veroorzaakt.
Uit de stukken in het dossier heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte een belangrijke sturende en coördinerende rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van dit transport en het aanwezig hebben van de verdovende middelen. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank mede daarop gelet.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 juni 2015 is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Ten aanzien van het beslag
Teruggave aan verdachte:
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het op de beslaglijst onder 1 genummerde goed, dat aan verdachte toebehoort, dient aan verdachte te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde goed.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. van Eekeren, voorzitter, mrs. M. Woerdman en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R Funke Küpper en mr. F. Nieuwenhuis griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2015.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De telefoons zijn ingesteld op de tijdzone ÚTC+0’wat inhoudt dat de ingestelde tijd een uur afwijkt van de Nederlandse tijd, welke ‘UCT+1’ is. De rechtbank maakt in het vonnis gebruik van de Nederlandse tijd en heeft een uur bij de tijd die in de chat staat weergegeven opgeteld.