ECLI:NL:RBAMS:2015:5405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsgerechtigde met een illegaal verblijvende partner

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van verzoeker, die samenwoont met een partner zonder rechtmatig verblijf. Verzoeker, die verblijft op basis van een medische vergunning, ontving tot 1 juli 2015 bijstand naar de norm van een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft echter de kostendelersnorm toegepast, waardoor de bijstandsuitkering van verzoeker werd verlaagd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde in financiële problemen te komen en zijn huur niet meer te kunnen betalen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de wetgever geen onderscheid heeft willen maken tussen bijstandsgerechtigden met Nederlandse kostendelers en bijstandsgerechtigden met vreemdelingen zonder verblijfsstatus. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van verweerder, en heeft het bestreden besluit geschorst totdat op het beroep is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4521

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Tjen A Kwoei).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) toegepast op verzoekers bijstandsuitkering.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Partijen zijn overeengekomen dat het bestreden besluit op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking komt voor rechtstreeks beroep. Vervolgens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek strekt ertoe dat de bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, die verzoeker tot 1 juli 2015 ontving, wordt voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning op medische gronden. Verzoeker heeft een relatie met mevrouw [naam partner] (hierna: [naam partner] ) waaruit op 26 augustus 2014 een kind is geboren dat verzoeker heeft erkend. [naam partner] en het kind hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland. Sinds 29 augustus 2014 hebben [naam partner] en het kind zich bij verzoeker ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Omdat [naam partner] gelet op haar verblijfsstatus geen recht op bijstand heeft, ontving verzoeker tot
1 juli 2015 bijstand naar de norm van een alleenstaande met 20% woontoeslag.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers uitkering met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd door toepassing te geven aan de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw vermelde kostendelersnorm omdat [naam partner] mede hoofdverblijf heeft in de woning van verzoeker op het uitkeringsadres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [naam partner] in de kostendelersnorm moet worden betrokken. Dit betekent dat verzoekers bijstandsuitkering met ingang van 1 juli 2015 op 50 procent van het Wettelijk Minimumloon wordt vastgesteld. Dat is volgens de bijlage bij het bestreden besluit een bedrag van € 686,31 per maand.
4. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kostendelersnorm. Kort samengevat is verzoeker van oordeel dat de wetgever niet heeft voorzien in een situatie waarin een bijstandsgerechtigde een huishouden deelt met iemand die vanwege het ontbreken van een rechtmatig verblijf geen mogelijkheid heeft om zelf in een inkomen te voorzien.
5.1
In artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet is het volgende bepaald:
Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
Op grond van het derde lid, onder a, van dit artikel, voor zover hier van belang, is het eerste lid niet van toepassing op de belanghebbende die gehuwd is en alleen met zijn echtgenote in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij die echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft.
5.2
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Participatiewet worden in deze wet als gehuwden mede aangemerkt, de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
5.3
Artikel 24 van de Participatiewet bepaalt dat indien één van de gehuwden geen recht heeft op algemene bijstand, voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk is aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
6.1
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verder toegelicht dat het in de Koppelingswet neergelegde koppelingsbeginsel ertoe strekt het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het is niet de bedoeling dat door bijstandsverlening aan degene die wel recht heeft op bijstand, indirect bijstand wordt verleend aan de niet rechthebbende partner. Het koppelingsbeginsel brengt met zich dat ook in acute noodsituaties bijstandsverlening aan vreemdelingen is uitgesloten.
6.2
Verzoeker stelt daar ter zitting tegenover dat met het toepassen van de kostendelersnorm inbreuk wordt gemaakt op zijn privé- en gezinsleven en dat ten onrechte een onderscheid, zoals bedoeld in artikel 14 van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt gemaakt. Volgens verzoeker wordt hij in feite voor de keuze gesteld om hetzij het gezinsleven te beëindigen, hetzij in grote financiële problemen te komen. Volgens verzoeker kan hij, na toepassing van de kostendelersnorm, van zijn uitkering niet eens zijn huur betalen. Daarnaast komt verzoeker, behalve voor kinderbijslag, niet in aanmerking voor toeslagen van de Belastingdienst, zoals een kindgebonden toeslag en zorgtoeslag, omdat [naam partner] als toeslagpartner geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Het risico bestaat volgens verzoeker dat zijn woning wordt ontruimd en hij met [naam partner] en hun zeer jonge kind, die voeding, kleding en onderdak nodig heeft, op straat komt te staan. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), artikel 1 van het eerste Protocol in combinatie met artikel 14 en artikel 8 van het EVRM, de artikelen 3, eerste lid, en 27 van het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
(IVRK
), de artikelen 11 en 12 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten (IVESCR) en de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees sociaal handvest (ESH), aldus verzoeker.
7.1
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 26 van het IVBPR, artikel 14 van het EVRM en artikel 1, eerste lid, van Protocol nr. 12 bij het EVRM niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, maar slechts die behandeling die als een ongerechtvaardigd onderscheid moet worden beschouwd. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de rechten van de mens (EHRM), dient een ongerechtvaardigd onderscheid te worden aangenomen, indien voor het gemaakte onderscheid geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Dit doet zich voor, indien dat onderscheid geen legitiem doel dient of er geen redelijke, proportionele verhouding is tussen de gebruikte middelen en het doel dat daarmee wordt beoogd te realiseren (Konstantin Markin tegen Rusland, arrest van 22 maart 2012, nr. 30078/06, § 125, en Biao tegen Denemarken, arrest van 25 maart 2014, nr. 38590/10, § 92 (www.echr.coe.int)).
7.2
Onder 1.4 van de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) over artikel 24 van de Participatiewet wordt opgemerkt dat indien sprake is van een situatie dat één van de gehuwden geen recht heeft op algemene bijstand, de partner zonder recht op bijstand wel meetelt voor het aantal personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en voor de desbetreffende normhoogte van de kostendelersnorm. (
Kamerstukken II2013/14, 33 801, nr. 3, p. 8). Hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat het de bedoeling van de wetgever is geweest geen onderscheid te hebben willen maken tussen partners van bijstandsgerechtigden die om welke (uiteenlopende) redenen dan ook geen recht op bijstand hebben. Zie hiervoor ook de Nota van wijziging, waarin het derde lid, onder a, aan artikel 22a van de Pw is toegevoegd. (
Kamerstukken II2013/14, 33 988, nr. 6, p. 14
)Hieronder valt ook de omstandigheid dat de partner van verzoeker geen recht op bijstand heeft wegens het ontbreken van een geldige verblijftitel.
7.3.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van verzoeker aldus dat hij meent dat deze regel vanwege strijd met het internationale recht in zijn geval niet kan worden toegepast, omdat [naam partner] gelet op haar verblijfsstatus, niet actief kan bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Verzoeker meent dat hiermee indirect een onderscheid wordt gemaakt tussen - kort gezegd - bijstandsgerechtigden met Nederlandse kostendelers in het huishouden en bijstandsgerechtigden zoals verzoeker die een vreemdeling zonder verblijfsstatus in huis hebben opgenomen. Verzoeker is van oordeel dat dit onderscheid niet gerechtvaardigd is omdat het doel van de kostendelersnorm blijkens wetgeschiedenis het voorkomen van stapelen van uitkeringen binnen een huishouden is en het rekening houden met kostenvoordelen die er zijn als meerdere volwassenen samen een huishouden vormen. Dit doel kan in een geval als dat van verzoeker niet worden gehaald omdat [naam partner] geen beroep kan doen op een minimumvoorziening en dus niets kan bijdragen. Onverkorte toepassing van de kostendelersnorm leidt er volgens verzoeker toe dat hij zelf zakt beneden het sociale minimum en zijn huur niet kan betalen. Verzoeker acht dit een onevenredig gevolg van de toepassing van de kostendelersnorm.
7.4.
Mede gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3788) is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand gezegd kan worden dat de stellingen van verzoeker geen enkele redelijke kans van slagen hebben. De hier aan de orde zijnde vragen lenen zich echter niet voor een beoordeling in het kader van een voorlopige voorziening. Ter zitting van
8 oktober 2015 zal de rechtbank in een meervoudige kamer zich buigen over de rechtsvraag of onverkorte toepassing van de kostendelersnorm in een geval als het onderhavige leidt tot strijd met het internationale recht. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot de vraag of bij afweging van belangen een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
7.5
Daarbij betrekt de voorzieningenrechter enerzijds de gezondheidssituatie van verzoeker en de omstandigheid dat het kind van verzoeker en [naam partner] nog heel jong is en in hoge mate afhankelijk is van zijn ouders. Daarnaast heeft verzoeker ter zitting verklaard dat [naam partner] een verblijfsvergunning heeft aangevraagd voor haarzelf en het kind. Onverkorte toepassing van de kostendelersnorm zou mogelijk betekenen dat [naam partner] en het kind de woning moeten verlaten omdat verzoeker de huur niet meer kan opbrengen. Het gezinsleven wordt daarmee verstoord, waardoor ook het belang van het jonge kind in het gedrang komt. Het belang van verweerder, anderzijds, is om te voorkomen dat door bijstandsverlening aan bijstandsgerechtigden illegale vreemdelingen indirect worden gefaciliteerd om hun wederrechtelijke verblijf voort te zetten of de schijn van legaliteit te verwerven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient het belang van verzoeker bij toewijzing van het verzoek zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing daarvan. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen totdat op het beroep is beslist.
7.6
Het verzoek zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker voor de behandeling van de voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op
€ 980,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 490,00. De voorzieningenrechter draagt verweerder daarnaast op de griffierechten ten bedrage van € 45,00 aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
  • € 980,00 (zegge: negenhonderdentachtig euro)
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: RT

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.