ECLI:NL:RBAMS:2015:5748

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
C/13/590799 / KG ZA 15-898
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot eigendomsoverdracht van de echtelijke woning in kort geding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], in kort geding dat gedaagde, [gedaagde 1], medewerking verleent aan de overdracht van de volledige eigendom van de echtelijke woning. De zaak betreft een geschil tussen ex-echtelieden die samen twee minderjarige kinderen hebben. De woning is eigendom van [gedaagde 1] en is belast met een hypotheek bij ING Bank. Eiser heeft in het verleden de hypothecaire lasten gedragen, maar na de scheiding is [gedaagde 1] in de woning blijven wonen. Eiser heeft een huurwoning betrokken. In een eerdere beschikking is bepaald dat [gedaagde 1] vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de helft van de hypothecaire lasten moet betalen, maar zij heeft hier niet volledig aan voldaan. ING Bank heeft de hypothecaire lening opgezegd, maar de woning is nog niet executoriaal verkocht. Eiser heeft een regeling getroffen met [gedaagde 1] en ING Bank, maar ING Bank weigert medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht. Eiser stelt dat hij recht heeft op de volledige eigendom van de woning, terwijl gedaagden zich verzetten tegen deze eis. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eiser toewijsbaar is voor 50% van de juridische eigendom van de woning, maar dat de vordering om ING Bank te gelasten tot onderhandelingen over een aflossingsclausule wordt afgewezen. De ontruiming van de woning door [gedaagde 1] wordt toegewezen, aangezien zij geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering. De proceskosten worden gecompenseerd tussen eiser en [gedaagde 1], terwijl eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van ING Bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/590799 / KG ZA 15-898 MW/EB
Vonnis in kort geding van 2 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser bij dagvaarding van 29 juli 2015,
advocaat mr. M. Velsink te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
in persoon verschenen,
2. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen, wanneer zij afzonderlijk worden bedoeld, worden aangeduid als [gedaagde 1] en ING Bank.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 19 augustus 2015 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] en ING Bank hebben producties in het geding gebracht. Alle partijen hebben het woord gevoerd, [eiser] en ING Bank aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting was [eiser] aanwezig met mr. Velsink, [gedaagde 1] is in persoon verschenen (vergezeld door haar moeder) en aan de kant van ING Bank waren aanwezig F. Stam (afdeling Customer Operations/Achterstanden/Recovery) en mr. Jager.
2. De feiten
2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn ex-echtelieden. Samen hebben zij twee minderjarige kinderen, die bij [eiser] wonen.
2.2.
De voormalige echtelijke woning van [eiser] en [gedaagde 1] (hierna: de woning) is gelegen aan het adres [adres woning]. De woning is eigendom van [gedaagde 1]. Zij heeft bij notariële akte van 10 januari 2008 een recht van hypotheek op de woning verleend aan ING Bank in verband met een geldlening met een hoofdsom van maximaal € 700.000,00, voor de voldoening waarvan [eiser] en [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.3.
Tijdens het huwelijk heeft [eiser] de hypothecaire lasten van de woning gedragen. Na het uiteengaan van partijen is [gedaagde 1] in de woning blijven wonen. [eiser] heeft een huurwoning betrokken.
2.4.
[eiser] en [gedaagde 1] waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hebben geprocedeerd over de afwikkeling daarvan. Bij beschikking van 19 maart 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland onder meer bepaald dat [gedaagde 1] vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de helft van de hypothecaire lasten voor haar rekening dient te nemen. Aan deze verplichting heeft [gedaagde 1] slechts ten dele voldaan.
2.5.
Vanwege de ontstane betalingsachterstanden heeft ING Bank de hypothecaire lening opgezegd. Aan het voornemen van ING Bank om de woning executoriaal te verkopen, is tot dusver geen uitvoering gegeven. Op grond van een tussen [eiser] en ING Bank getroffen regeling is de achterstand voldaan uit een bij Allianz afgesloten polis waarop ING Bank beslag had gelegd. Op dit moment is er geen achterstand.
2.6.
[eiser] heeft de beschikking van 19 maart 2014 in hoger beroep aangevochten. Ter zitting van het gerechtshof Amsterdam van 4 december 2014 zijn [eiser] en [gedaagde 1] onder meer overeengekomen dat [eiser] zijn vorderingen op [gedaagde 1] (ten bedrage van ongeveer € 180.000,00) laat vallen, waartegenover [gedaagde 1] de volledige eigendom van de woning te Hobrede aan [eiser] zal overdragen onder de verplichting van [eiser] om ervoor te zorgen dat [gedaagde 1] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire lening of, voor zover ING Bank niet bereid mocht zijn [gedaagde 1] uit haar hoofdelijkheid te ontslaan, [gedaagde 1] te vrijwaren voor aanspraken van ING Bank. Verder zijn zij overeengekomen dat [eiser] de woning per 1 januari 2015 zal betrekken.
2.7.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben zich vervolgens met deze regeling tot ING Bank gewend. Zij weigerde echter haar medewerking aan de eigendomsoverdracht met een beroep op haar zorgplicht jegens [gedaagde 1].
2.8.
Bij brief van 21 januari 2015 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde 1], mr. P. van Lingen, ING Bank verzocht [gedaagde 1] te ontslaan uit de hypotheekschuld of – indien daartoe geen bereidheid bestaat – mee te werken aan de door [eiser] en [gedaagde 1] voorgestelde constructie. In deze brief is uiteengezet dat en waarom de tussen [eiser] en [gedaagde 1] getroffen regeling in het belang van [gedaagde 1] is. De brief bevat verder de volgende passage:
“(…)
Het is om deze reden dat ik namens mevrouw [gedaagde 1] dringend verzoek aan de ING om met deze regeling in te stemmen en deze in ieder geval niet af te laten ketsen op het feit dat daarmee niet voldaan zou zijn aan de zorgplicht jegens haar. Door instemming met deze regeling is wel degelijk voldaan aan haar zorgplicht. Cliënte verklaart dit hierbij uitdrukkelijk. (…)”
2.9.
Partijen hebben verder overleg gevoerd. ING Bank heeft zich daarbij bereid verklaard om mee te werken aan overdracht van 50% van de eigendom van de woning aan [eiser], met behoud van [gedaagde 1] als hoofdelijk schuldenaar. Op 12 juni 2015 hebben [eiser] en [gedaagde 1] zich akkoord verklaard met een nieuwe regeling die is getroffen, inhoudende – samengevat op hoofdlijnen – dat (i) de huidige hypotheken ongewijzigd blijven doorlopen, (ii) de maandelijkse verplichtingen weer stipt zullen worden nagekomen, (iii) 50% van de woning zo snel mogelijk door [gedaagde 1] aan [eiser] zal worden overgedragen, (iv) [gedaagde 1] ING Bank voor de medewerking aan die levering niet zal aanspreken en (v) dat een polis van Allianz op naam van [gedaagde 1] en [eiser] door ING Bank zal worden geliquideerd en aangewend voor de betaling van de op dat moment bestaande achterstand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd:
[gedaagde 1] te veroordelen om mee te werken aan de levering aan hem van de volledige, althans 50% van de juridische eigendom van de woning, met bepaling dat dit vonnis in de plaats zal treden van die medewerking als zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
voor het geval [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot medewerking aan levering aan hem van 50% van de juridische eigendom, haar tevens te veroordelen om mee te werken aan levering van de economische eigendom van de andere 50% van de woning, met bepaling dat dit vonnis in de plaats zal treden van die medewerking als zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
[gedaagde 1] te veroordelen de woning te ontruimen;
ING Bank te veroordelen de onder i bedoelde veroordeling te gehengen en te gedogen en daaraan waar nodig haar medewerking te verlenen;
ING Bank te gelasten met [eiser] in onderhandeling te treden over een in de geldleningsovereenkomst op te nemen aflossingsclausule;
gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag, samengevat weergegeven, dat [gedaagde 1] ten onrechte weigert uitvoering te geven aan de schikking van
4 december 2014. Hij is van mening dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij heeft ingestemd met het akkoord over levering van 50% van de eigendom omdat
(i) hij met het treffen van dat akkoord niet zijn recht op levering van 100% van de eigendom heeft prijsgegeven, (ii) [gedaagde 1] ook haar medewerking aan overdracht van 50% van de eigendom weigert en (iii) hij heeft ingestemd met het akkoord onder dwang van, althans misbruik van omstandigheden door ING Bank, die dreigde dat als [eiser] niet akkoord zou gaan, de woning executoriaal zou worden verkocht. Volgens [eiser] handelt ING Bank in strijd met haar zorgplicht jegens [gedaagde 1] door niet mee te werken aan de regeling van december 2014. Hij is van mening dat ING Bank niet wordt benadeeld wanneer 100% van de eigendom aan hem wordt overgedragen en ING Bank heeft dan ook geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van het akkoord van juni 2015, aldus [eiser]. Voorts stelt hij dat ING Bank er geen rechtens te respecteren belang bij heeft om te weigeren in de hypothecaire geldleningsovereenkomst een aanvullende bepaling op te nemen dat [eiser] jaarlijks gehouden zal zijn om een deel van de geldlening af te lossen. Voor [eiser] is een dergelijke bepaling van belang omdat hij dan een fiscale aftrekmogelijkheid heeft voor de hypotheekrente.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen en indien van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Na de ter zitting getroffen regeling waarop [eiser] zijn primaire vordering baseert, hebben partijen op 12 juni 2015 een tweede regeling getroffen. Op grond van die regeling kan [eiser] slechts aanspraak maken op levering van 50% van de eigendom van de woning, in plaats van de eerder overeengekomen 100%. ING Bank heeft zich bereid verklaard mee te werken aan de uitvoering van deze tweede regeling.
4.3.
[eiser] stelt thans nadere voorwaarden aan de uitvoering van de regeling van 12 juni 2015. Hij wil namelijk dat hem naast de 50% eigendom waarop hij op grond van die regeling aanspraak kan maken, ook de resterende 50% van de juridische eigendom, althans 50% van de economische eigendom overgedragen wordt. [gedaagde 1] en ING Bank stemmen daar niet mee in. [gedaagde 1] wil zeggenschap over de woning behouden en een deel van de eventuele verkoopopbrengst ontvangen indien de woning in de toekomst met overwaarde mocht worden verkocht. ING Bank verzet zich tegen de aanvullende eisen van [eiser] omdat – zo begrijpt de voorzieningenrechter – een zodanige wijziging van de eigendomsverhoudingen niet mogelijk is zonder het openbreken van de lopende hypotheek en [eiser] niet in aanmerking komt voor een hypotheek naar de huidige eisen. Een tweede reden voor de ING Bank om niet mee te werken aan de door [eiser] gewenste overdracht van de volledige (economische) eigendom van de woning, is dat zij haar zorgplicht jegens [gedaagde 1] zou schenden indien zij eraan zou meewerken dat [gedaagde 1] feitelijk geen zeggenschap meer heeft over de woning en geen aanspraak meer kan maken op een deel van de eventuele verkoopopbrengst.
4.4.
Terecht voert ING Bank aan dat de regeling die partijen op 12 juni 2015 hebben getroffen, moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst om het bestaande geschil tussen partijen te beëindigen. Slechts indien van [eiser] ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht, kan hij verlangen dat de overeenkomst wordt aangepast. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De belangen van [eiser] zijn duidelijk en deze brengen zeker gewicht in de schaal, maar de belangen van [gedaagde 1] en ING Bank evenzeer. Niet kan worden gezegd dat het belang van [eiser] om (i) in verband met de hypotheekrenteaftrek aan de Belastingdienst te kunnen laten zien dat hij de volledige eigendom van de woning heeft en (ii) om de volledige zeggenschap over de woning te hebben, ook in verband met een mogelijke verkoop aan derden te zijner tijd, veel zwaarder weegt dan de belangen van de anderen. Bij de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst zal [eiser], met name door de hierna te noemen ontruiming van de woning door [gedaagde 1], al in belangrijke mate in zijn belangen zijn tegemoet gekomen.
4.5.
Niet aannemelijk is dat de vaststellingsovereenkomst onder dwang of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, zoals [eiser] heeft gesteld. De mededeling van ING Bank dat als de overeenkomst niet zou worden gesloten, de woning executoriaal zou worden verkocht, levert geen ongeoorloofde dwang of misbruik van omstandigheden op. Bovendien heeft [eiser] juridische bijstand, althans had hij de regeling door zijn advocaat kunnen laten toetsen. Vooralsnog is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat [eiser] slechts recht heeft op overdracht van 50% van de juridische eigendom van de woning aan hem. In die zin is de vordering toewijsbaar. De gevorderde mogelijkheid van reële executie zal zekerheidshalve worden toegewezen.
4.6.
De vordering om ING Bank te gelasten met [eiser] in onderhandeling te treden over een in de geldleningsovereenkomst op te nemen aflossingsclausule zal worden afgewezen. Vooralsnog lijken dergelijke onderhandelingen namelijk zinloos. ING Bank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het afspreken van een aflossingsverplichting niet mogelijk is zonder het openbreken van de bestaande aflossingsvrije geldlening en dat ING Bank in dat geval gehouden is te toetsen of [eiser] in aanmerking komt voor een hypotheek naar nieuwe voorwaarden, dat wil zeggen met annuïtaire aflossing. Niet betwist is dat [eiser] op basis van zijn huidige inkomen en vermogen voor een dergelijke hypotheek niet in aanmerking komt.
4.7.
De vordering om [gedaagde 1] te veroordelen de woning te ontruimen zal wel worden toegewezen. [gedaagde 1] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd. Zij heeft verklaard ten behoeve van [eiser] en de kinderen van partijen de woning te zullen verlaten en haar spullen al te hebben ingepakt. De gevorderde ontruimingstermijn komt redelijk voor.
4.8.
Nu [eiser] en [gedaagde 1] ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden. In het feit dat ING Bank al voor het uitbrengen van de dagvaarding bereid was mee te werken aan de levering van 50% van de juridische eigendom van de woning, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om [eiser] te veroordelen in de proceskosten van ING Bank. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering van 50% van de juridische eigendom van de woning aan het adres [adres woning] aan [eiser],
5.2.
bepaalt dat, indien [gedaagde 1] niet voldoet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling, dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring en handtekening van [gedaagde 1] tot het verlijden van de leveringsakte,
5.3.
veroordeelt ING Bank om te gehengen en gedogen dat 50% van de juridische eigendom van de onder 5.1 genoemde woning door [gedaagde 1] aan [eiser] wordt geleverd en om daar waar nodig haar medewerking aan die levering te verlenen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres woning], te verlaten en ter beschikking van [eiser] te stellen,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van ING Bank, tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde 1], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: eB