ECLI:NL:RBAMS:2015:5815

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
13/741343-14 en 13/171200-13 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarigen en mensenhandel

Op 26 augustus 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarige meisjes van 14 en 15 jaar, en mensenhandel. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig waren, ondersteund door Facebook-chatgesprekken en andere bewijsstukken. De verdachte ontkende de seksuele contacten met de meisjes, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend. De rechtbank benadrukte het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en de slachtoffers, en dat de slachtoffers zich in een kwetsbare positie bevonden. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de slachtoffers voor immateriële schade, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet met hen mocht bemoeien. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen minderjarigen en de noodzaak van bescherming van hun integriteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741343-14 en 13/171200-13 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] , thans gedetineerd in het [huis van bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich gedurende periodes van een aantal maanden in 2013 en 2014 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel en aan ontucht, waaronder seksueel binnendringen, met twee meisjes die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Mensenhandel (feit 1)
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij bepaalde handelingen heeft verricht met het oogmerk [slachtoffer 1] seksueel uit te buiten, dat hij haar ertoe heeft gebracht seksuele handelingen te verrichten met of voor een derde, althans dat hij wist of moest weten dat [slachtoffer 1] door zijn gedragingen daartoe zou worden gebracht en dat verdachte uit dergelijke seksuele handelingen opzettelijk voordeel heeft getrokken. Al het voorgaande terwijl [slachtoffer 1] minderjarig was.
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit bewezen op grond van de aangifte en verklaringen van [slachtoffer 1] , het proces-verbaal van bevindingen inzake het rondrijden met [slachtoffer 1] op zoek naar klanten, de verklaring van getuige [naam 1] en de verklaring van verdachte [naam 2] . [slachtoffer 1] heeft zowel het uiterlijk van [naam 2] als de woning – tegenover de woning van verdachte – waarin zij met [naam 2] was geweest treffend beschreven. Die overeenkomst biedt steun voor de aangifte van [slachtoffer 1] , in welke aangifte zij eveneens heeft verklaard dat verdachte er eenmaal bij was toen zij seks had met een derde. De keer dat verdachte erbij aanwezig was, had [slachtoffer 1] – blijkens haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 2 juni 2015 – seks met de Marokkaanse overbuurman, te weten genoemde [naam 2] . Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de officier van justitie tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de voor verdachte belastende verklaringen van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig en – later – afgezwakt zijn. Daarbij heeft de raadsman gewezen op het feit dat [slachtoffer 1] in haar nadere verklaringen, met name bij de rechter-commissaris, steeds meer heeft verklaard over de rol van medeverdachte [naam 3] en minder over de rol van verdachte. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verdachte ooit aanwezig is geweest in de woning van of [slachtoffer 1] heeft gebracht naar een man waarmee [slachtoffer 1] tegen betaling seks heeft gehad, waardoor een causaal verband ontbreekt. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 3] , die [slachtoffer 1] meermalen naar mannen zou hebben gebracht voor seks tegen betaling. Voorts is van belang dat er veel tijdsverloop zit tussen de ten laste gelegde pleegperiode en het moment waarop het onderzoek is aangevangen, waardoor [slachtoffer 1] haar verklaringen kan hebben ingekleurd door haar eigen perceptie en informatie achteraf. Ten aanzien van de getuigenverklaringen merkt de raadsman op dat dit de auditu verklaringen zijn. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Allereerst merkt de rechtbank op dat zij in beginsel geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en de betrouwbaarheid daarvan. Ondanks het ruime tijdsverloop tussen de eerste aangifte en de laatste verklaring bij de rechter-commissaris, heeft [slachtoffer 1] in hoofdlijnen consistent verklaard, met dien verstande dat zij haar verklaringen gedurende het politieonderzoek heeft aangevuld. Naast de verklaringen van [slachtoffer 1] is er echter geen getuigenverklaring van een andere betrokkene die uit eigen waarneming kan verklaren en die de verklaringen van [slachtoffer 1] bevestigt. De overige aanwijzingen in het dossier zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van mensenhandel bij gebrek aan wettig bewijs.
4.2
Ontucht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 2 en 3)
Onder 2 en 3 is ten laste gelegd dat verdachte in twee perioden van een aantal maanden meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] (14 jaar) en [slachtoffer 2] (15 jaar), waaronder begrepen seksueel binnendringen.
[slachtoffer 1] heeft op 16 mei 2014 verklaard dat zij vanaf mei 2013 meerdere malen seks heeft gehad met verdachte. Zij was in die periode veertien jaren oud.
[slachtoffer 2] heeft op 20 mei 2014 verklaard dat zij vanaf januari 2014 meerdere malen seks heeft gehad met verdachte. Zij was in die periode vijftien jaren oud. Op 26 juni 2015 heeft [slachtoffer 2] haar verklaring bij de politie ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . Hij heeft erkend dat hij contact met hen heeft gehad.
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op basis van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , verscheidene getuigenverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen inzake de chatgeschiedenis tussen [slachtoffer 2] en verdachte, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft voorts aangevoerd dat een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde als bewijsmiddel voor het onder 3 ten laste gelegde kan dienen, gezien de gelijkenissen tussen de zaken.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit. De feiten steunen slechts op (ongeloofwaardige) verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van [slachtoffer 1] :
De verklaring van [naam 4] dat zij van verdachte heeft gehoord dat hij seks had gehad met [slachtoffer 1] , is eerst afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, twee jaren na de ten laste gelegde pleegperiode. Als verdachte dit al zou hebben gezegd, zou dit ook kunnen zijn geweest om op te scheppen. Andersoortig, meer tastbaar bewijs dat wijst op een seksuele relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] is niet voorhanden. De stelling dat [slachtoffer 1] één of meer seksueel overdraagbare aandoeningen heeft opgelopen via verdachte wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Uit de aan de rechtbank overgelegde medische verklaringen volgt in ieder geval dat bij verdachte geen van dergelijke aandoeningen zijn geconstateerd. Het screenshot dat door [slachtoffer 1] aan de politie is overhandigd en waarop een bericht van verdachte te zien zou zijn, luidende “Eerst neuken dan is het goed daarna gelijk ruzie kan niet he”, kan ook geen steunbewijs vormen. Er is niet vastgesteld dat dit bericht aan [slachtoffer 1] gericht zou zijn.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] :
De verklaringen van [slachtoffer 2] bevatten zoveel tegenstrijdigheden en ongeloofwaardigheden dat deze niet kunnen worden gebruikt als bewijs. Haar verklaring dat zij eerst in januari 2014 seks heeft gehad met verdachte wordt weersproken door haar eigen verklaring bij de rechter-commissaris dat zij vanaf 26 november 2013 in ieder geval een aantal maanden geen contact met verdachte heeft gehad. De chatgesprekken tussen [slachtoffer 2] en verdachte kunnen evenmin bijdragen aan het bewijs. Die gesprekken vonden plaats in begin november 2013.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Seks met [slachtoffer 1] :
De aangifte van [slachtoffer 1] is helder en wordt ondersteund door de verklaring van [naam 5] dat verdachte haar “vieze verhalen” vertelde, waaronder “dat [slachtoffer 1] haar vagina, hij noemt het kutje, dat dat zo wijd is dat het binnenste naar buiten komt als je seks met haar hebt”.
De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van [naam 5] .
Gezien de aangifte van [slachtoffer 1] en de uitspraken die verdachte jegens [naam 5] heeft gedaan, is vast komen te staan dat verdachte ten minste eenmaal seks met [slachtoffer 1] heeft gehad. Die vaststelling gaat niet samen met de ontkennende verklaring van verdachte, welke verklaring – bij gebrek aan enige aanwijzing dat verdachtes verklaring kloppend zou zijn – door de rechtbank als ongeloofwaardig wordt beschouwd.
Nu [slachtoffer 1] op 9 augustus 2013 naar [een instelling] is gegaan en er vanaf in ieder geval die datum geen seksueel contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte heeft plaatsgevonden, kan die datum als einddatum van de pleegperiode worden beschouwd. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte meermalen seks heeft gehad met [slachtoffer 1] in de periode van 1 mei 2013 tot en met 9 augustus 2013.
Seks met [slachtoffer 2] :
Geloofwaardigheid [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] geloofwaardig en bruikbaar zijn als bewijs. Ondanks de door de raadsman aangedragen vaagheden of inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer 2] ten aanzien van “het lijstje” en het benaderen voor seks met toeristen, komt uit die verklaringen eenduidig naar voren de stelling van [slachtoffer 2] dat zij meerdere malen seks heeft gehad met verdachte. Dat [slachtoffer 2] door anderen in het dossier is bestempeld als ‘leugenaar’ doet daar niet aan af, nu haar stelling wordt ondersteund door de hiervoor genoemde verklaring van [naam 5] , de verklaring van [naam 6] en door een objectief bewijsmiddel, namelijk het Facebook-chatgesprek tussen verdachte en [slachtoffer 2] .
Chatgesprek
Blijkens het chatgesprek heeft verdachte op 10 november 2013 aan [slachtoffer 2] gevraagd of zij er zeker van was dat zij naar verdachte zou komen. In reactie op haar bevestiging heeft verdachte tegen haar gezegd dat zij zich goed moest wassen. Ter terechtzitting heeft verdachte, toen hem werd gevraagd naar het chatgesprek, verklaard: “Dat was heel onbeschoft van mij. Respectloos. Bijvoorbeeld dat ik zei dat ze zich beneden goed moest wassen. U vraagt mij of het over seksuele zaken ging. Dat klopt.” Volgens verdachte kan daaruit niet worden afgeleid dat verdachte seks met [slachtoffer 2] heeft gehad, maar de rechtbank ziet dat anders. Niet alleen bevat het chatgesprek meerdere seksueel geladen boodschappen, maar ook wordt veelvuldig gesproken over (geplande) ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer 2] . De opmerking van verdachte over het wassen, zijn verklaring ter terechtzitting daarover en de algehele inhoud van het chatgesprek, in onderlinge samenhang bezien, duiden op een intentie van verdachte en [slachtoffer 2] om elkaar te ontmoeten en seks te hebben.
De intentie die blijkt uit het chatgesprek bevestigt de stelling van [slachtoffer 2] dat zij seks heeft gehad met verdachte en ontkracht de ontkennende verklaring van verdachte. Te meer, nu verdachte ter terechtzitting ook heeft verklaard dat hij “altijd zo lief en aardig” is geweest, welke stelling eveneens wordt weersproken door genoemd chatgesprek.
Periode
De rechtbank gaat voorbij aan het feit dat [slachtoffer 2] over de periode waarin zij voor het eerst seks had met verdachte heeft verklaard: “volgens mij in januari”, terwijl er in die periode kennelijk geen contact was tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Dat [slachtoffer 2] niet precies meer wist wanneer zij voor het eerst seks had met verdachte, doet namelijk niets af aan het bewijs dat dit seksueel contact heeft plaatsgevonden. De stelligheid waarmee [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij en verdachte seksueel contact hadden en de uitlatingen van verdachte in genoemd chatgesprek zijn daarbij van doorslaggevend belang.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte meermalen seks heeft gehad met [slachtoffer 2] in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 juli 2014.
Ontucht
Onder bepaalde omstandigheden kan het ontuchtig karakter aan seksuele contacten tussen volwassenen en personen tussen twaalf en zestien jaren ontbreken, maar dat is in casu niet het geval. Er was immers sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en de slachtoffers, namelijk ten minste elf jaar, en er was blijkens het dossier geen sprake van een gelijkwaardige, affectieve relatie. Verdachte had reeds door genoemd leeftijdsverschil overwicht en hield de afhankelijke positie van de slachtoffers in stand door hen telkens aan te trekken en af te stoten. De jonge, verliefde slachtoffers waren niet tegen de verleidingen en manipulatieve toon van verdachte bestand.
De rechtbank heeft meegewogen dat ook door de slachtoffers, in ieder geval door [slachtoffer 2] , contact met verdachte is gezocht. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat meisjes van veertien of vijftien nog in ontwikkeling zijn, zo ook op het gebied van seksualiteit. Verdachte had beter moeten weten en moeten afzien van seksueel contact met de meisjes, welk contact gelet op het voorgaande in strijd was met de sociaal-ethische norm en derhalve een ontuchtig karakter had.
Leeftijd van de slachtoffers
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het feit dat verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog geen zestien jaren oud waren toen hij contact met hen had, niet afdoet aan een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. De leeftijd vormt een geobjectiveerd bestanddeel, waarover verdachte geen wetenschap hoefde te hebben. De vaststelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog geen zestien jaren oud waren ten tijde van het ten laste gelegde is voldoende voor een bewezenverklaring daarvan.
Op genoemde gronden acht de rechtbank bewezen hetgeen onder 2 en 3 is ten laste gelegd.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank heeft op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 2] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.1
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte vanwege de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en één jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
7.1.2
Het standpunt van verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte – bij enige veroordeling – een straf conform voorarrest, eventueel in aanvulling met een voorwaardelijk deel of een taakstraf op te leggen.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft geen antecedenten op het gebied van zedendelicten. Uit het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie uit 2010 blijkt dat sprake is van ADHD, een persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster B-persoonlijkheidstrekken en zwakbegaafdheid. Ook bij de reclassering heeft verdachte de indruk gewekt dat hij jonger is dan zijn kalenderleeftijd. Dat kan het contact met minderjarigen verklaren.
Indien de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel bewezen wordt verklaard, moet bij de strafmaat meewegen dat de rol van verdachte (zeer) gering is geweest. Ook met het tijdsverloop sindsdien dient rekening gehouden te worden. Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten geldt dat de perioden, bij een eventuele bewezenverklaring, beperkt zijn. Bij de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten is voorts van belang dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een keuze hadden, er was sprake van vrijwilligheid.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot op de volgende gronden tot de in het dictum genoemde strafoplegging.
De door de rechtbank op te leggen straf is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is dat verdachte gedurende perioden van drie en zeven maanden meerdere malen seks heeft gehad met een meisje van veertien en een meisje van vijftien jaren oud, terwijl verdachte in die periode reeds vijf-, zes- of zelfs zevenentwintig jaren oud was.
Buitenechtelijke seks met jeugdigen – zoals de slachtoffers in casu, die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt ten tijde van het seksueel contact met verdachte – is bij wet verboden. Reden daarvoor is de bescherming van de persoonlijke en seksuele integriteit van jeugdigen, die – gezien hun leeftijd – onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun handelen te overzien of zichzelf te beschermen tegen misbruik van hun kwetsbaarheid. Vanwege die kwetsbaarheid heeft de wetgever seksueel contact tussen een volwassene en een jeugdige in beginsel als ontuchtig en strafbaar bestempeld. Onder bepaalde omstandigheden kan het ontuchtig karakter ontbreken, maar dat is in casu – zoals reeds eerder overwogen – niet aan de orde.
In dit concrete geval is bovendien van belang dat de slachtoffers in deze zaak, terwijl of nadat zij contact hadden (gehad) met verdachte, in [een instelling] verbleven omdat zij uit huis waren geplaatst. [een instelling] is een behandelcentrum voor jongeren met problemen. Beide slachtoffers waren dus niet alleen kwetsbaar door hun jonge leeftijd, maar bevonden zich ook in een zeer kwetsbare positie toen verdachte contact met hen zocht of reeds had gelegd. Verdachte heeft in het geval van [slachtoffer 2] de beslotenheid van de omgeving, waarin zij was geplaatst en die haar veiligheid had moeten bieden, bewust doorbroken en is juist toen een contact aangegaan.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte onaanvaardbaar. Verdachte heeft de kwetsbaarheid van de meisjes misbruikt ten bate van zijn eigen behoeftebevrediging. Hij heeft zijn seksuele behoeften boven de belangen van de slachtoffers geplaatst en heeft daarmee geen enkel respect getoond voor de persoonlijke en seksuele ontwikkeling van de slachtoffers. Ook heeft verdachte zich geen rekenschap gegeven van de schok en schade die hij door zijn handelen teweeg zou brengen bij zowel de slachtoffers en hun directe omgeving als in de maatschappij. Dat is zeer kwalijk.
Reeds op basis van het voorgaande is een langdurige gevangenisstraf geboden. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die recentelijk in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met aspecten die de persoon van verdachte betreffen, waaronder het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2015 en verscheidene persoonsrapporten.
Uit genoemd uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte recentelijk is veroordeeld voor wederspannigheid en mishandeling en belediging van een ambtenaar. In 2010 is hij veroordeeld voor straatroof en mishandeling in de relationele sfeer. Bovendien valt de pleegperiode van het onder 3 ten laste gelegde feit binnen de proeftijd van een in 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Op de documentatie van verdachte staan geen zedendelicten.
Voor het overige is bij de rechtbank niet veel bekend over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, anders dan hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij veel minder rookt dan voorheen, dat hij geen gewelddadige jongen is en dat hij graag met zijn ouders op de markt zou staan. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoeken naar zijn psychische gesteldheid en heeft ter terechtzitting verklaard geen behoefte te hebben aan behandeling of begeleiding, anders dan voor het verkrijgen van een woning of opleiding en bij financiële zaken. Kortom, verdachte heeft de rechtbank weinig tot geen inzicht verschaft in zijn persoon, terwijl dat – zeker in het licht van het bewezen geachte – wel gewenst zou zijn.
Uit het rapport Pro Justitia d.d. 25 januari 2015 blijkt dat verdachte in 2010 is gediagnosticeerd met – onder meer – een persoonlijkheidsstoornis. In beide, recente rapporten Pro Justitia wordt opname in het Pieter Baan Centrum geadviseerd.
Blijkens het meest recente rapport van de reclassering d.d. 9 juli 2015 wordt het recidivegevaar ingeschat als hoog. Dat gevaar ziet de rechtbank ook, mede gelet op het aantal, de aard en de duur van de bewezen geachte feiten. Daarbij bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte ook met andere jonge meisjes contact had.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden die de persoon van verdachte betreffen, ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd. Gelet op het ontbreken van een recent en volledig (observatie-) rapport omtrent de psychische gesteldheid van verdachte, zijn gebrek aan bereidheid om mee te werken aan behandeling en het hoge recidivegevaar acht de rechtbank het – enerzijds – niet passend om de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden op te leggen en – anderzijds – te vergaand om genoemde maatregel met dwangverpleging op te leggen. Het voorgaande is reden om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en in plaats daarvan aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank hecht veel waarde aan het maatschappelijk belang, te weten de bescherming van de samenleving en ziet daarin reden om een langere proeftijd dan gebruikelijk op te leggen. Gelet op de afwijzende houding van verdachte wat betreft begeleiding en behandeling bij zijn (eerder vastgestelde) persoonlijkheidsproblematiek, is niet te verwachten dat het risico op herhaling in voldoende mate af zal nemen binnen een proeftijd van twee jaren. Ter bescherming van de slachtoffers in deze zaak zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden contactverboden ten aanzien van beide meisjes opleggen. Ook om die reden is een langere proeftijd opportuun.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, staat een gezonde seksuele ontwikkeling in de weg. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke inbreuk ernstige en langdurige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van jeugdigen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en de in het dossier gevoegde verklaringen van de moeders van de slachtoffers blijkt dat de gevolgen, voor zover die nu al tot uiting zijn gekomen, zeer hevig zijn. De slachtoffers en hun omgevingen ervaren emotionele pijn, sentimenten van angst, boosheid, verdriet en stress, zij voelen zich machteloos en zijn thans zoekende naar een wijze om hun leed te verwerken.
8.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd. Haar wettelijk [vertegenwoordiger] , heeft namens [slachtoffer 1] een schriftelijke vordering tot schadevergoeding d.d. 20 januari 2015 ingediend, welke vordering ter terechtzitting door mr. A. Koopsen is toegelicht. De vordering bedraagt € 5.854,17 bestaande uit een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade en € 854,17 ter vergoeding van materiële schade. Voorts heeft zij verzocht om aan verdachte de verplichting op te leggen de wettelijke rente over genoemd schadebedrag te betalen.
8.1.1
De standpunten
De officier van justitie acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade voldoende onderbouwd en ziet geen reden om daarvan af te wijken. Zij heeft verzocht de vordering wat dat betreft toe te wijzen. De officier van justitie heeft voorts verzocht de vergoeding voor materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 199,57. Zij acht de vordering op dat punt namelijk toewijsbaar ten aanzien van de door haar bewezen geachte betaalde seks met de Marokkaanse man (€ 120,00), de reiskosten van het bezoek aan de advocaat (€ 18,93), de reiskosten van de therapie bij [een instantie] (€ 23,40) en de kosten van het opvragen van de medische informatie (€ 37,24). Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, aldus de officier van justitie. Ook heeft zij verzocht aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een totaalbedrag van € 5.199,57.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting betoogd dat haar cliënte ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten immateriële en materiële schade heeft geleden. Zij heeft middels een verklaring van de huisarts van [slachtoffer 1] benadrukt dat de lichamelijke en geestelijke gevolgen die in de vordering zijn genoemd ter onderbouwing van de immateriële schade, zijn toe te schrijven aan verdachte. De raadsvrouw heeft de vordering gematigd vanwege de mogelijkheid van reeds bestaande emotionele schade bij haar cliënte. Nu verdachte op de hoogte was van het kwetsbare en beschadigde karakter van [slachtoffer 1] zou daar ook ten nadele van verdachte rekening mee gehouden kunnen worden. De raadsvrouw heeft verder opgemerkt dat in de vordering geen rekening is gehouden met de mogelijke rol van de medeverdachte bij het veroorzaken van de immateriële schade, maar dat haar cliënte ook door de onder 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen, waarbij alleen verdachte betrokken is, beschadigd is geraakt.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de verzochte vergoeding voor immateriële schade verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, vanwege zijn verzoek om vrijspraak, althans omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, nu uit die onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij al eerder emotioneel beschadigd was geraakt en nu geen rekening is gehouden met de rol van de medeverdachte. Daarop dient niet-ontvankelijkheid dan wel matiging te volgen. De raadsman heeft voorts verzocht de gevorderde materiële schadevergoeding, inhoudende de gederfde inkomsten uit prostitutie, waarvan niet is komen vast te staan dat verdachte die inkomsten zou hebben ontvangen, en de reiskosten, af te wijzen.
8.1.2
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer 1] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade voldoende onderbouwd. Gelet op het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde dient de vordering van de benadeelde partij te worden gematigd. Wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de door [slachtoffer 1] – ten gevolge van het onder 2 bewezen geachte – geleden immateriële schade op een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij zal ten aanzien van de overigens gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De behandeling van het deel van de vordering strekkende tot vergoeding van de materiële schade, bestaande uit gederfde inkomsten, reiskosten en kosten van het opvragen van medische informatie, vergt een onevenredige belasting van het strafgeding. Om die reden zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op al het voorgaande kan de vordering gedeeltelijk worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij kan het restant van de vordering, dat deel waarin zij niet-ontvankelijk is, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
8.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd. Zij heeft een schriftelijke vordering tot schadevergoeding d.d. 4 augustus 2015 ingediend, welke vordering ter terechtzitting door mr. S. Aland is toegelicht. De vordering bedraagt € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Voorts heeft zij verzocht om aan verdachte de verplichting op te leggen de wettelijke rente over genoemd schadebedrag te betalen.
8.2.1
De standpunten
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en ziet geen reden om van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade af te wijken. Zij heeft verzocht de vordering dan ook geheel toe te wijzen en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting betoogd dat haar cliënte ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit immateriële schade heeft geleden. De raadsvrouw heeft benadrukt dat verdachte doelbewust gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] . Dat er sprake is van een causaal verband tussen de ten laste gelegde ontucht en de klachten en de daaropvolgende therapie, blijkt uit het feit dat die klachten pas na die ontucht zijn ontstaan. De impact van iets dergelijks op een zeer kwetsbaar meisje, verhoogt de schade, aldus de raadsvrouw.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, vanwege zijn verzoek om vrijspraak, althans omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, waardoor geen causaal verband is vast te stellen en waarop niet-ontvankelijkheid dan wel matiging dient te volgen.
8.2.2
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Er is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de door [slachtoffer 2] – ten gevolge van het onder 3 bewezen geachte – geleden immateriële schade op een bedrag van € 1.000,00. De vordering, kan dan ook geheel worden toegewezen, te weten tot het bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Overige beslissingen

9.1
Beslag
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten een telefoon, Blackberry Bold, en een simkaart, KPN, aan verdachte dienen te worden geretourneerd.
9.2
De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 12 december 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/171200-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 7 november 2013 van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, welke proeftijd bij arrest van 5 augustus 2014 van het gerechtshof te Amsterdam met één jaar is verlengd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
9.3
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Het ter terechtzitting gedane verzoek van de raadsman om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen wordt afgewezen, nu de rechtbank daartoe – gelet op het bewezen geachte – geen reden ziet. De twaalfjaarsgrond is ook thans nog onverkort aanwezig.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, te weten
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging van dat deel kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenniet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden.
1. Veroordeelde dient zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde dient ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden.
3. Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd geheel te onthouden van – direct of indirect – contact met [slachtoffer 1] ;
4. Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd geheel te onthouden van – direct of indirect – contact met [slachtoffer 2] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de
vordering van [slachtoffer 1], domicilie kiezende te Advocatenkantoor Oudegracht, postbus 3092, 1801 GB Alkmaar, toe tot
€ 1.000,00 (duizend euro)ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentevanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan voornoemde [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenis van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de
vordering van [slachtoffer 2], domicilie kiezende te Advocatenkantoor Oudegracht, postbus 3092, 1801 GB Alkmaar, toe tot
€ 1.000,00 (duizend euro)ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentevanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan voornoemde [slachtoffer 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenis van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Overige beslissingen
Gelast de teruggave aan veroordeelde, [verdachte] van een telefoon, Blackberry Bold, en een simkaart, KPN.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 7 november 2013 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
1 (één) maand gevangenisstraf..
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2015.