ECLI:NL:RBAMS:2015:5866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
awb 14/4489
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de afwijzing van een aanvraag om maatschappelijke opvang en uitkering op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.M.E. Dreyer. Eiser had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo), welke aanvraag op 2 april 2014 door verweerder was afgewezen. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde, werd door eiser bestreden in beroep.

De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat eiser wel degelijk tot de groep van 159 personen behoorde die zich hadden aangemeld voor opvang. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had gekozen voor de aangeboden opvang in de Vluchthaven, maar dat dit niet betekende dat hij geen recht had op een uitkering of vergoeding. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat de bezwaren in de bezwaarschriften geen aanknopingspunten boden om de weigering van de uitkering te herzien.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De proceskosten werden toegewezen, waarbij rekening werd gehouden met de samenhangende zaken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/4489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.E. Dreyer

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. De rechtbank heeft de zaken AMS 14/8472, 14/3402, 14/7693, 14/4470, 14/5747, 14/6485, 14/6637, 14/6635, 14/6627, 14/5176, 14/5348, 14/5361, 14/4489, 14/4493, 14/4494, 14/4500, 14/4491, 14/4729, 14/5321, 14/5461, 14/5750, 14/6486, 14/6050, 14/6052, 14/6649, 14/5975, 14/6349, 14/6350, 14/6368 en 14/6629 aan de orde gesteld voor een gevoegde behandeling. Partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] , stelt afkomstig te zijn uit [land] en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser behoort tot de groep die is toegelaten tot de opvang in de Vluchthaven. Omdat een groot deel van de “we are here”-groep niet werd toegelaten, heeft eiser besloten de opvang in de Vluchthaven niet te accepteren.
1.2.
Op 5 januari 2014 heeft eiser verweerder, bij bezwaarschrift gericht tegen de aangeboden opvang in de Vluchthaven, verzocht hem op andere wijze te helpen door hem een uitkering te verstrekken. Dit bezwaarschrift heeft verweerder in overleg met het kantoor van de gemachtigde van eiser aangemerkt als een aanvraag om uitkering / vergoeding.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft overwogen dat eiser behoorde tot de doelgroep van 159 personen die zich destijds hadden aangemeld en kon daarom aanspraak maken op de tijdelijke opvangmogelijkheid. Om hem moverende redenen heeft eiser niet heeft gekozen om deel te nemen aan de pilot / maatschappelijke opvang in de Vluchthaven. Hieruit volgt dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een uitkering / vergoeding. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 5 juni 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Eiser verbleef ten tijde van het bestreden besluit in de zogenoemde Vluchtgarage, een gekraakte garage in Amsterdam Zuidoost, waar een groep vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus sinds eind 2013 verblijft.
2.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel geen aanspraak heeft op opvang op grond van de Wmo. Eiser behoort niet tot de groep personen die structureel in de Vluchtkerk heeft verbleven en aan wie in april 2013 een hulpaanbod is gedaan. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de geboden opvang in de Vluchthaven inmiddels beëindigd. In het bestreden besluit is verder vermeld dat eiser zich tot de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van het ministerie van Veiligheid en Justitie kan wenden. Daarnaast verkeert eiser niet in bijzondere omstandigheden in verband met kwetsbaarheid als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en uitzichtloosheid ten aanzien van terugkeer naar het land van herkomst.
2.2.
Eiser stelt in beroep dat hij dakloos is en dat hij aanspraak heeft op opvang. Eiser doet daarbij een beroep op de beslissing van 1 juli 2014 van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR). Het besluit om hem geen opvang te bieden is in strijd met de internationale standaard. Voorts maakt eiser vanaf 29 november 2013 aanspraak op leefgeld op grond van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV). Eiser heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden. Eiser heeft namelijk met een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur stukken opgevraagd bij verweerder die nodig zijn om te kunnen beoordelen of het FGV-beleid consistent wordt toegepast. Deze stukken zijn nog niet in eisers bezit.
3. Voor de Wmo geldt als periode in geding de periode van aanvraag tot en met de beslissing op bezwaar. Deze periode loopt daarom van 5 januari 2014 tot en met 16 juli 2014, de datum van het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. Anders dan aangegeven behoorde eiser wel tot de groep van 159 personen die zich destijds hadden aangemeld. Aan eiser is opvang aangeboden op 29 november 2013. In beroep heeft eiser vorenstaande bevestigd. Het bestreden besluit komt reeds hierom in aanmerking om te worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe het volgende. Het primaire besluit betreft de weigering eiser uitkering / vergoeding toe te kennen. In de bezwaarschriften van 9 april 2014 en 6 mei 2014 zijn geen bezwaren geformuleerd die hierop betrekking hebben.
6. In het bezwaarschrift van 9 april 2014 wordt opgekomen tegen de weigering om een sticker te plakken op het ingeleverde formulier. Dit bezwaar treft geen doel. Er is immers in het geval van eiser een sticker geplakt op het formulier. De rechtbank verwijst naar het hierboven weergegeven bezwaarschrift van 5 januari 2014 en de nadere beroepsgrond van 22 juni 2015.
7. Het bezwaarschrift van 6 mei 2014 gaat over de afspraak die de gemachtigde van eiser met verweerder heeft gemaakt over de afhandeling van de aanvragen. De gemachtigde van eiser geeft aan daarover in gesprek te willen gaan met verweerder. Voorts vraagt de gemachtigde aan verweerder of hij kan toelichten welk aanbod is gedaan en wat de pilot inhoudt. Tenslotte is aangegeven dat iedere onderbouwing ontbreekt zodat reeds op die grond de weigering eiser opvang te bieden geen stand kan houden. Het in dit bezwaar aangevoerde bevat geen aanknopingspunten om de weigering eiser uitkering / vergoeding te verstrekken onjuist te achten.
8. Verder overweegt de rechtbank dat het verslag van de hoorzitting evenmin gronden bevat die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de weigering eiser een uitkering / vergoeding te verstrekken.
9. Eiser voert in beroep aan dat hij recht heeft op leefgeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Onder verwijzing naar rov. 21 tot en met 24 van haar uitspraak van 8 mei 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:2651) is de rechtbank van oordeel dat eiser geen recht heeft op leefgeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de in de aangehaalde uitspraak genoemde criteria voor een uitkering uit het FGV voldoet, zodat hij niet in aanmerking komt voor deze uitkering. Hetgeen hierover nader is aangevoerd maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de zaak tot nader orde aan te houden, zoals verzocht bij brief van 24 augustus 2015.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Ten aanzien van de op de zitting gevoegd behandelde zaken is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). Dit heeft tot gevolg dat in de fase van beroep deze zaken ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten worden beschouwd als één zaak. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbp. Gelet op bijlage C2 bij het Bbp is de wegingsfactor 1,5. In beroep komt het bedrag aan proceskosten neer op € 735,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1,5). De vergoeding voor deze proceshandelingen is reeds toegekend in de zaak M. Hashem (AMS 14/8472) zodat in deze zaak geen vergoeding meer wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse‑Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.