In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.M.E. Dreyer. Eiser had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo), welke aanvraag op 2 april 2014 door verweerder was afgewezen. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde, werd door eiser bestreden in beroep.
De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat eiser wel degelijk tot de groep van 159 personen behoorde die zich hadden aangemeld voor opvang. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had gekozen voor de aangeboden opvang in de Vluchthaven, maar dat dit niet betekende dat hij geen recht had op een uitkering of vergoeding. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat de bezwaren in de bezwaarschriften geen aanknopingspunten boden om de weigering van de uitkering te herzien.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De proceskosten werden toegewezen, waarbij rekening werd gehouden met de samenhangende zaken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.