In een omvangrijke fraudezaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, die als tussenpersoon/katvanger wordt verdacht in een onderzoek naar een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft conservatoir beslag gelegd op de gelden van klager, die hij betwist toebehorend aan hem. Klager stelt dat het beslag in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, omdat de verdachte over voldoende vermogen beschikt. De rechtbank overweegt dat het beslag op klagers vermogen gerechtvaardigd is, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de gelden aan de hoofdverdachte toebehoren en dat klager betrokken is bij een schijnconstructie. De rechtbank wijst het verzoek van klager tot opheffing van het beslag af, omdat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vereist. De rechtbank concludeert dat het beslag op de ABN AMRO-rekeningen en de vordering op een derde ongegrond is, evenals het verzoek tot matiging van het beslag. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager kan binnen veertien dagen in cassatie gaan tegen deze beschikking.