ECLI:NL:RBAMS:2015:6298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
C-13-566645 - FA RK 14-4241
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen echtgenoten met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.K.E. van Herk, verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. De vrouw, bijgestaan door advocaten mr. L.S. Timmermans en mr. C.K. Soeters, deed een zelfstandig verzoek om de echtscheiding uit te spreken en om een zorgregeling voor de kinderen vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken.

De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, omdat dit in het belang van de kinderen werd geacht. Daarnaast is er een voorlopige zorgregeling overeengekomen tussen partijen. De man heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van de kinderen en een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 728,50 per kind per maand, en de man is verplicht om deze bijdrage te betalen. Wat betreft de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, heeft de rechtbank bepaald dat de man € 12.500,- per maand moet betalen zolang de vrouw in de echtelijke woning verblijft, en € 19.000,- per maand vanaf het moment dat zij de woning verlaat. Deze bedragen zijn onderhevig aan een verlaging van € 2.000,- per maand met ingang van 1 september 2017.

De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw vastgesteld, inclusief de verplichting om de man toegang te verlenen voor onderhoudswerkzaamheden. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een eenmalige bijdrage voor schoolkosten afgewezen, maar heeft bepaald dat de man de kosten van de internationale school en bijkomende schoolkosten voor de kinderen blijft betalen. De proceskosten zijn voor elke partij afzonderlijk.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/566645 / FA RK 14-4241 (RT RK)
Beschikking van 2 september 2015 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.S. Timmermans en mr. C.K. Soeters te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 juni 2015.
1.3
Gehoord zijn: partijen bijgestaan door hun advocaten.
1.4
De minderjarige, die 12 jaar of ouder is, is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
2.2
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren te [plaats] op [datum] ;
[kind 2], geboren te [plaats] op [datum] ;
hierna: de kinderen.
2.3
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorziening van deze rechtbank van 20 augustus 2014 is – voor zover van belang – bepaald dat de man met ingang van 9 juli 2014 een bijdrage in de kosten van de kinderen dient te betalen van € 722,50 per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 12.500,- per maand.
3.1
De verzoeken van de man
3.1.1.
De man verzoekt – na wijziging van zijn aanvankelijke verzoek – te bepalen :
I. dat de echtscheiding wordt uitgesproken;
II. dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben;
III. dat een zorgregeling tussen hem en de kinderen wordt vastgesteld van eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school, althans te bepalen dat die regeling weer hervat wordt met ingang van 1 januari 2016 en dat de kinderen in de tussentijd in het kader van de reguliere zorgregeling gedurende twee doordeweekse dagen bij de man verblijven direct uit school tot de volgende ochtend naar school, de helft van de feest-, bijzondere dagen en schoolvakanties bij zich heeft, met bepaling dat de man in de oneven jaren de eerste keuze heeft van de vakantieperiodes waarin de kinderen bij hem verblijven en de vrouw in de even jaren, waarbij geldt dat de vakanties van een week of korter om en om per jaar in hun geheel aan een van partijen worden toegedeeld, zonder deze bij helfte te verdelen;
IV. dat tussen partijen de volgende informatie- en consultatieregeling ten aanzien van de kinderen geldt, inhoudende: dat partijen elkaar over en weer op de hoogte stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen, degene die rapporten, nieuwsbrieven of andere schoolinformatie ontvangt deze direct ter kennisname zal doorgeleiden naar de ander, voor zover de ander deze informatie niet rechtstreeks van school kan ontvangen;
V. te bepalen dat hij gerechtigd is tot het gebruik van zijn woning aan de [straat] te [plaats] en dat de vrouw gehouden is genoemde woning te verlaten binnen 3 weken na betekening van de in deze procedure te wijzen beschikking indien de vrouw de woning op dat moment niet al heeft verlaten;
VI. Kosten rechtens.
3.1.2
De man heeft zijn verzoeken onder IV en V ter zitting ingetrokken.
3.2
Het verweer en zelfstandige verzoeken van de vrouw
3.2.1
De vrouw verweert zich gemotiveerd tegen de verzoeken van de man.
3.2.2
Bij wege van zelfstandig verzoek – na wijziging van haar aanvankelijk verzoek –, verzoekt de vrouw:
1a. de echtscheiding uit te spreken;
1b. het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen;
1c. een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eens in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de man verblijven en dat de helft van de feestdagen en bijzondere dagen in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld, een en ander met uitdrukkelijke bepaling dat het de man in geen enkele situatie is toegestaan om samen met de kinderen in een auto te zitten/rijden en dat het de man evenmin is toegestaan om met de kinderen over straat te gaan en met uitdrukkelijke bepaling dat de man steeds met de kinderen binnenshuis dient te verblijven;
1d. dat de informatie- en consultatieregeling vast wordt gesteld conform het bepaalde in artikel 3 van het ouderschapsplan door primair het gehele ouderschapsplan aan te hechten aan de te wijzen beschikking en meer subsidiair refereert de vrouw zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het verzoek van de man ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling;
1e. te bepalen dat de man onbeperkt belcontact tussen de vrouw en de kinderen zal toestaan gedurende de dagen dat zij bij de man verblijven;
1f. te bepalen dat de man aan de vrouw maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 1.800,= per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bijdrage die de rechtbank juist acht, zulks met ingang van de datum van indiening van dit verweerschrift dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum met de bepaling dat de man het schoolgeld van de internationale school voor zijn rekening neemt;
1g. te bepalen dat de man maandelijks een uitkering tot haar levensonderhoud zal voldoen van € 37.285,= bruto per maand, zolang zij in de echtelijke woning verblijft en dat daarnaast ook wordt bepaald dat de man naast de eigenaarslasten ook de gebruikslasten voor zijn rekening zal nemen, dan wel een uitkering van € 34.640= bruto per maand, dan wel een uitkering die de rechtbank juist acht met ingang van de datum beschikking dan wel een datum die rechtbank juist acht en vanaf de datum dat zij een andere zelfstandige woning betrekt een uitkering van € 42.047,= bruto per maand, dan wel een uitkering die de rechtbank juist acht;
1h. te bepalen dat zij bevoegd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [straat] te [plaats] ;
1i. te bepalen dat de man een bedrag van € 332.875,= zal storten op een door de vrouw aan te wijzen bankrekening ten behoeve van de (toekomstige) schoolkosten van de kinderen binnen een maand na de te wijzen beschikking.
3.2.3
De vrouw heeft haar verzoeken onder 1d en 1e ter zitting ingetrokken.
3.3
Het verweer op de zelfstandige verzoeken
3.3.1
De man verweert zich gemotiveerd tegen de verzoeken van de vrouw, met dien verstande dat
- hij zich verweert tegen een vaststelling van een bijdrage voor de kinderen, voor zover die bijdrage een bedrag van € 722,50 per kind per maand te boven gaat, met uitsluiting van de wettelijke indexering per 1 januari 2015;
- hij zich verweert tegen het verzoek om partneralimentatie, voor zover die alimentatie een bedrag van € 6.500,- bruto per maand te boven gaat zolang de vrouw in de echtelijke woning blijft wonen en voor zover de alimentatie een bedrag van € 12.800,- bruto per maand te boven gaat met ingang van de datum waarop de vrouw zelfstandige woonruimte betrekt, alles met uitsluiting van de wettelijke indexering per 1 januari 2015, en met het verzoek de alimentatie te matigen op grond van grievend gedrag en te beperken in duur waarbij de man primair verzoekt de alimentatie te beëindigen op 1 januari 2018, althans op een datum die juist wordt geacht, en subsidiair de alimentatie van laatstbedoelde datum af te bouwen tot nihil, althans tot een lager bedrag;
- hij zich niet verweert tegen het verzoek om het gebruiksrecht aan haar toe te kennen met dien verstande (a) dat dit gebruik zich beperkt tot maximaal 6 maanden te rekenen vanaf de ontbinding van het huwelijk, (b) dat de vrouw tenminste vier keer per jaar toegang dient te verlenen aan een door de man in te schakelen onderhoudsmonteur(s), teneinde het goed functioneren van de daarin aanwezige voorzieningen te inspecteren en zo nodig reparaties uit te voeren en (c) dat de vrouw de man vooraf op de hoogte stelt wanneer zich grote reparaties aandienen en deze niet zelf laat uitvoeren, zonder zijn voorafgaande goedkeuring;
- hij zich refereert ten aanzien van het verzoek van de vrouw dat hij de kosten van de internationale school voor zijn rekening neemt.
3.3.2
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ontvankelijkheid
4.1.2
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van het minderjarige kind van partijen. In dit geval ontbreekt een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan. Partijen hebben voldoende onderbouwd waarom zij geen ouderschapsplan hebben overgelegd. De rechtbank zal derhalve onder toepassing van artikel 815 lid 6 Rv het verzoek tot echtscheiding inhoudelijk behandelen.
4.2
Echtscheiding
4.2.1
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.2.2
Tussen partijen staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding is dan ook toewijsbaar.
4.3
Hoofdverblijfplaats
4.3.1
Partijen verzoeken de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen.
4.3.2
Nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet in geschil is tussen partijen en de rechtbank het in het belang van de kinderen acht dat zij bij de vrouw verblijven, zal de rechtbank aldus beslissen.
4.4
Zorgregeling
4.4.1
Partijen zijn ter zitting een voorlopige zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen met ingang van 16 juni 2015 iedere dinsdag na school tot woensdag naar school, om de week van vrijdag 15:30 uur tot zaterdag 13:00 uur, bij de man verblijven en waarbij de vriendin van de man de kinderen haalt en brengt, onder de voorwaarde dat het de man in geen enkele situatie is toegestaan om samen met de kinderen in een auto te zitten/rijden en dat het de man evenmin is toegestaan om met de kinderen over straat te gaan en dat de man steeds met de kinderen binnenshuis dient te verblijven. Deze voorlopige regeling zal tot 31 december 2015 gelden. Op maandag 16 januari 2016 om 10:00 uur zal een viergesprek op het kantoor bij mr. Van Herk plaatsvinden, waar de zorgregeling zal worden geëvalueerd en nieuwe afspraken zullen worden gemaakt. Indien partijen er samen niet uitkomen, blijft deze voorlopige zorgregeling doorlopen. De regeling loopt ook door in de vakantieperiodes, tenzij de man of vrouw zelf op vakantie zijn. Indien de man de kinderen langer bij zich wil hebben tijdens de vakantieperiode, zal de man dit met de vrouw overleggen. De aanvankelijke verzoeken van partijen om een zorgregeling te bepalen worden daarmee als ingetrokken beschouwd.
4.5
Echtelijke woning
4.5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw dient te worden toegekend onder de voorwaarden dat (a) de duur van dit gebruik dient te worden beperkt tot maximaal 6 maanden te rekenen vanaf de ontbinding van het huwelijk, (b) dat de vrouw tenminste vier keer per jaar toegang dient te verlenen aan een door de man in te schakelen onderhoudsmonteur(s), teneinde het goed functioneren van de daarin aanwezige voorzieningen te inspecteren en zo nodig reparaties uit te voeren en (c) dat de vrouw de man vooraf op de hoogte stelt wanneer zich grote reparaties aandienen en deze niet zelf laat uitvoeren, zonder zijn voorafgaande goedkeuring en dat de man de eigenaarslasten, de gebruikslasten van de woning en Nuon zal betalen.
4.5.2
De rechtbank zal nu partijen overeenstemming hebben over het gebruiksrecht van de woning, aldus beslissen.
4.6
Kinderbijdrage
Uitgangspunten
4.6.1
Bij de beoordeling van het verzoek zullen de uitgangspunten van de richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen worden toegepast. De hierna te noemen bedragen zijn afgeronde bedragen.
Draagkracht
4.6.2
De man heeft geen draagkrachtverweer gevoerd, zodat daarmee vast staat dat hij voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te betalen.
Kosten kinderen
4.6.3
Partijen zijn het erover eens dat uit de tabel eigen aandeel kosten van de kinderen een behoefte van de kinderen volgt van € 722,50 per kind per maand.
4.6.4
De vrouw stelt dat dit bedrag verhoogd moet worden, omdat de tabel van standaardbedragen uitgaat, terwijl de omstandigheden waarin partijen leefden niet standaard waren. De vrouw stelt de behoefte van de kinderen tezamen op € 3.643,=, zijnde € 1.445,= (tabelbedrag) te vermeerderen met € 2.198,= (bijzondere kosten: kleding € 1.250,-, vakantie
€ 748,- en bijkomende schoolkosten € 200,-). De behoefte per kind per maand komt hiermee op een bedrag van € 1.800,- per kind per maand. Niet in geschil is dat de man de kosten voor de internationale school van de kinderen betaalt. De vrouw verzoekt echter te bepalen dat de man – naast een kinderbijdrage – een bedrag van € 332.875,-, zijnde het totaalbedrag van de school tot aan het examenjaar van de kinderen, bij vooruitbetaling op een door de vrouw te beheren bankrekening zal storten. De vrouw stelt dat dit noodzakelijk is, gelet op de dreiging jegens het leven van de man.
4.6.5
De man stelt de huidige behoefte van de kinderen op afgerond € 728,- per kind per maand. De man stelt dat hij daarnaast bereid is om extra schoolkosten voor de kinderen te betalen, de ziektekostenpremie en kosten van mobiele telefoonabonnementen, zoals hij thans doet.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij de kosten van de school voor de kinderen zal blijven betalen en dat hij niet bereid is om het totaalbedrag van de school tot aan het examenjaar van de kinderen op een door de vrouw te beheren rekening te storten. Bovendien stelt de man dat als hem iets zou overkomen, zijn moeder de schoolkosten zal betalen.
4.6.6
De rechtbank overweegt dat voor het verzoek van de vrouw om een bedrag ineens met betrekking tot de schoolkosten te bepalen geen rechtsgrond is gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank het verzoek bij gebrek aan rechtsgrond zal afwijzen. De rechtbank zal wel bepalen dat de man de kosten van de internationale school voor zijn rekening blijft nemen, aan welk verzoek de man zich heeft gerefereerd. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat hij de bijkomende schoolkosten (sportkleding en –attributen, boeken en lesmateriaal, bijlessen, naschoolse activiteiten, schoolreisjes en –excursies), de ziektekostenpremie en de kosten van mobiele telefoonabonnementen zal betalen, nu de vrouw zich tegen het aanbod van de man niet heeft verzet.
4.6.7
Ten aanzien van de te bepalen kinderbijdrage overweegt de rechtbank dat in zaken van kinderalimentatie de behoefte in beginsel wordt vastgesteld aan de hand van de zogenaamde Nibudtabellen (Tabel eigen aandeel kosten van kinderen). Deze tabellen zijn tot stand gekomen na gedegen budgetonderzoek en geven een reële indicatie van de kosten van kinderen in diverse inkomenscategorieën. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven af te wijken van deze tabellen en de behoefte van de kinderen op een andere wijze vast te stellen. Vanuit de hoogste tabelbedragen behoren naar het oordeel van de rechtbank de gewone, niet-bijzondere uitgaven van ieder kind te kunnen worden voldaan zodat deze uitgaven in die zin gemaximeerd zijn. Hoewel de vrouw stelt dat van een hoger bedrag dient te worden uitgegaan voor het bepalen van de behoefte, heeft zij onvoldoende concreet gemaakt dat in de specifieke omstandigheden van dit geval meer (buitengewone) uitgaven ten behoeve van de kinderen worden gedaan om de behoefte, zoals deze volgt uit de tabel, op een hoger bedrag vast te stellen. De enkele omstandigheid dat de kinderen gewend waren aan een hogere uitgavenpatroon met onder andere dure kleding, sporten en bijkomende schoolkosten, volstaat, in dit geval niet, terwijl de man bovendien de hoogte van die kosten gemotiveerd heeft betwist. Voorts is van belang geacht dat de man nog kosten voor zijn rekening neemt die reeds in de Nibudnorm zijn verdisconteerd, namelijk de (bijkomende) schoolkosten, premie ziektekostenverzekering en de kosten van een telefoonabonnement en dat de man ook nog kosten maakt op de dagen dat de kinderen bij hem zijn. De overige door de vrouw gestelde kosten van kleding, sport en vakanties kunnen daarom geacht worden uit het tabelbedrag te worden bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de behoefte van de kinderen daarom volgens de Nibudtabellen worden bepaald. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de kosten overeenkomstig de Nibudtabellen met ingang van 1 januari 2015 € 728,- per kind per maand bedragen, zal de rechtbank de door de man te bepalen bijdrage met ingang van 1 januari 2015 bepalen op € 728,- per kind per maand.
4.7
Levensonderhoud vrouw
4.7.1
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 Burgerlijke Wetboek (BW) kan de rechtbank aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
Behoeftigheid
4.7.2
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. De man stelt dat de vrouw zich tijdens het huwelijk had kunnen bijscholen om een baan te kunnen vinden. De man stelt dat hij de vrouw ook de gelegenheid heeft geboden om opleidingen en cursussen te volgen en dat zij dit een enkele keer ook heeft gedaan, maar dat zij deze opleidingen steeds niet heeft afgemaakt. Dat de vrouw zich niet heeft ingespannen om een opleiding te beginnen en af te ronden, is naar de mening van de man niet aan hem te wijten. Voorts stelt de man dat van de vrouw, gelet op haar leeftijd, de duur van het huwelijk, de leeftijd van de kinderen en de omstandigheid dat de kinderen – iedere dag – tot 15:30 uur op school zitten mag worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd een betaalde baan zoekt of een studie/opleiding gaat volgen om een baan te kunnen vinden, waarmee zij na afloop van de partneralimentatie (geheel of grotendeels) in eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar de mening van de man kan de vrouw in de tussentijd (parttime) werken in een kledingwinkel of in een parfumerie als verkoopster. Er is volgens de man geen noodzaak voor de vrouw om thuis te zitten.
4.7.3
De vrouw stelt dat zij behoeftig is. Zij stelt dat zij thans geen inkomen heeft en ook nooit eerder heeft gewerkt. De vrouw stelt dat zij gedurende het huwelijk altijd de zorg heeft gehad voor de kinderen. De vrouw is dan ook van mening dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, noch dat zij in redelijkheid inkomsten kan verwerven. De vrouw stelt voorts dat zij inmiddels gestart is met de opleiding make up artist en decoratieve hairstyling, maar geeft ook aan dat niet van haar verwacht kan worden dat zij op korte termijn, dan wel ooit, in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. De vrouw stelt daarom volledig afhankelijk te zijn van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
4.7.4
Tussen partijen staat vast dat de vrouw thans geen eigen inkomsten verwerft. Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw behoeftig is, dient te worden beoordeeld of zij zich in redelijkheid voldoende inkomsten kan verwerven. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de stelling van de man dat zij in staat moet worden geacht om een zodanig inkomen te kunnen genereren, dat zij daarmee volledig in eigen levensonderhoud kan voorzien, voldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat vast staat dat zij behoeftig is.
Wel acht de rechtbank door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in het geheel niet in staat is enig inkomen te verwerven. De vrouw is 33 jaar oud, terwijl niet aannemelijk is geworden dat zij vanwege een psychische dan wel een lichamelijke aandoening niet in staat is om te werken. De kinderen van partijen zijn 12 en 9 jaar oud en zitten iedere schooldag tot 15:30 uur op school. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw pogingen heeft ondernomen om werk te vinden. De vrouw is thans begonnen met de opleiding make up artist en decoratieve hairstyling. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vrouw in redelijkheid in staat moet worden geacht om binnen nu en twee jaar in ieder geval het minimumloon te kunnen verdienen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om met ingang van 1 september 2017 de hierna te bepalen door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met inachtneming van door de vrouw te verwerven minimumloon, te verlagen.
Behoefte
4.7.5
De vrouw stelt haar behoefte op een bedrag van op € 37.285,= bruto per maand voor de periode dat zij in de echtelijke woning verblijft dan wel € 34.640,- bruto per maand, als de man de eigenaarslasten en gebruikslasten voor zijn rekening neemt (periode I). Vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning verlaat en over een eigen woonruimte beschikt stelt de vrouw haar behoefte op een bedrag van € 42.047,= bruto per maand (periode II). De vrouw onderbouwt haar behoefte aan de hand van een tweetal behoefteoverzichten. In deze overzichten neemt de vrouw uitgaven zoals huishoudelijk hulp van € 1.520,- per maand, kleding € 5.000,- per maand, kapper en verzorging van € 1.005,- per maand, vakantie
€ 1.500,- per maand, uitjes € 866,- per maand, onvoorziene uitgaven € 1.000,- per maand, autokosten € 2.160,- per maand (waaronder benzinekosten € 750,- per maand), levensverzekering € 200,- per maand en huur van € 4.000,- per maand. De vrouw stelt voorts dat het bestedingspatroon van partijen hoog was en geeft hierbij onder andere als voorbeeld dat zij maandelijks een bedrag van € 10.000,- aan huishoudgeld van de man kreeg en dat zij in 2013 een bedrag van € 57.698,87 hebben uitgegeven voor vakanties. De vrouw betwist dat dit bestedingspatroon enkel hoog zou zijn om af te leiden van de relatiestress en dat daarom bestedingspatroon van partijen niet maatgevend zou zijn voor haar behoefte. Bovendien stelt de vrouw dat de laatste jaren van het huwelijk bepalend zijn voor de huwelijkse welstand, ook in het geval wel vast zou staan dat het bestedingspatroon door relatiestress is verhoogd. De vrouw stelt dat zij het bestedingspatroon van partijen voldoende heeft onderbouwd en ook de in redelijkheid te verwachten kosten inzichtelijk heeft gemaakt. De vrouw verwijst hierbij naar de door haar overgelegde stukken, waaronder de rekeningafschriften, afschriften creditcard, bonnen en facturen van verschillende winkels.
4.7.6
De man betwist de behoefte van de vrouw voor zover deze hoger is dan € 6.500,- bruto per maand voor periode I en voor periode II voor zover deze hoger is dan € 12.800,- bruto per maand. De man stelt dat de door de vrouw gestelde behoefte zich niet laat rijmen met het reguliere uitgavenpatroon dat partijen tot 2012 hebben gekend, maar ook niet met de sociale en maatschappelijke omstandigheden, waarin partijen of de vrouw tijdens het huwelijk hebben verkeerd of na het huwelijk zullen verkeren. De man stelt dat partijen tijdens het huwelijk een relatief gewoon en sober leven hebben geleid. Het is een enkele maal voorgekomen dat partijen samen verre reizen hebben gemaakt (in 2010, 2011 en 2012) waarbij soms business class werd gevlogen, maar een aantal van deze reizen waren cadeaus van de moeder van de man, aldus de man. De man stelt voorts dat de gang van zaken tijdens de laatste jaren van het huwelijk niet als maatgevend dienen te zijn voor de behoefte van de vrouw. De man stelt dat in de laatste twee jaren relatief meer is uitgegeven dan in de twee jaar daarvoor. De reden voor de hogere uitgaven in de laatste twee jaar kwam doordat het huwelijk tussen partijen niet goed was en compensatie daarvoor werd gevonden in het maken van duurdere reizen en het kopen van kleding, om af te leiden van de relatiestress. De man betwist de hoogte van de behoefte van de vrouw. De man betwist de posten zoals door de vrouw opgenomen in haar behoefteoverzichten. Hij voert hiertegen in dat onder andere de vakanties veel te hoog zijn ingeschat. Volgens de man is het bedrag van € 16.286,41 dat partijen per jaar aan vakanties besteden, het bedrag dat ziet op vier personen. Hij acht het daarom ook redelijk om van € 1.000,- per maand uit te gaan. De kosten voor kleding stelt de man op € 750,- per maand en hij onderbouwt dit aan de hand van stukken waaruit blijkt dat stukken van de vrouw niet alleen zien op dameskleding, maar ook herenkleding, kleding voor de kinderen en overige goederen betreffen. Ten aanzien van de uitjes stelt de man dat partijen zelden uit eten gingen en acht een bedrag van € 200,- per maand redelijk. De kapper en verzorging schat de man op een bedrag van € 250,- per maand. De autokosten schat de man op totaal € 425,- per maand en hij betwist dat de vrouw zo een hoog bedrag aan benzinekosten heeft, gelet op het (gering) aantal kilometers die zij maakt. Ten aanzien van de woonlasten stelt de man dat een bedrag van € 2.500,- redelijk is voor een woning in Amsterdam. Daarnaast heeft hij de vrouw aangeboden om in de echtelijke woning te verblijven totdat de kinderen 18 jaar oud zijn.
Gelet op het voorgaande komt de man tot de conclusie dat de behoefte van de vrouw niet hoger is dan de hiervoor genoemde bedragen voor periode I en periode II. De man heeft ter zitting gesteld dat de vrouw met een bedrag van € 12.500,- per maand aan partneralimentatie, zoals bij beschikking voorlopige voorzieningen bepaald en door hem sindsdien is betaald, volledig haar huidige uitgaven weet te dekken. Hij is bereid dit bedrag, ondanks zijn bovengenoemde betwisting, te blijven betalen.
4.7.7
Als uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de behoefte rekening gehouden moet worden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Deze kunnen een aanwijzing zijn voor de mate van welstand waarin partijen leefden. Voorts moet rekening worden gehouden met zoveel mogelijk concrete gegevens omtrent de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Partijen hebben over en weer hun stellingen goed gemotiveerd, echter partijen liggen ver uit elkaar voor wat betreft de uitleg die zij toekennen aan de welstand ten tijde van het huwelijk. Ten aanzien van de onderbouwing van de vrouw van haar huidige behoefte, op grond van de door haar gestelde in redelijkheid te maken kosten, merkt de rechtbank op dat een aantal posten daarvan, zoals de vakantiekosten, huishoudelijk hulp, de kosten van de auto, kleding en huishoudgeld door de man gemotiveerd worden betwist. De vrouw komt in haar onderbouwing uit op een totaalbedrag van ruim € 15.000,- aan kosten (exclusief woonlast en daarmee samenhangende kosten), terwijl de man in dat geval tot minder dan € 4.000,- concludeert. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat een substantieel deel van de door de totaal door de vrouw gestelde kosten (zoals de kosten van eten en drinken, kleding en vakanties) mede betrekking hebben op de man en de kinderen, dan wel door partijen niet gewoon waren te maken. Op grond van hetgeen partijen over en weer stellen, is het voor de rechtbank onmogelijk om vast te stellen welke uitgaven door partijen werkelijk zijn gedaan ten tijde van het huwelijk.
Gelet op het debat tussen partijen, dat zich niet alleen toespitst op financiële factoren, ziet de rechtbank aanleiding te beoordelen welke behoefte de vrouw in redelijkheid past. De rechtbank overweegt daarbij dat enerzijds de postrelationele solidariteit voor de man een verantwoordelijkheid schept om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, die een beperkt arbeidsverleden heeft en tijdens het huwelijk nimmer heeft gewerkt, maar dat deze solidariteitsgedachte de vrouw nog niet volledig ontslaat van haar verantwoordelijkheid om haar toekomstige bestedingspatroon aan te passen aan haar eigen financiële mogelijkheden. Dat klemt temeer nu de vrouw thans 33 jaar oud is en de kinderen reeds een zekere mate van zelfstandigheid hebben, terwijl de alimentatieplicht bovendien na verloop van tijd zal eindigen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen in een zeker mate van welstand hebben geleefd, maar dat de meer luxe uitgaven (waarop de vrouw haar behoefte onder meer baseert) voornamelijk in de laatste jaren van het huwelijk zijn gedaan. De man heeft ter zitting gesteld dat de vrouw met een bedrag van € 12.500,- per maand aan partneralimentatie, zoals bij beschikking voorlopige voorzieningen bepaald en door hem sindsdien is betaald, volledig haar huidige uitgaven weet te dekken. Deze stelling is door de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. De man is bereid een bedrag van € 12.500,- per maand te blijven betalen. Alles overwegende kan de vrouw naar het oordeel van de rechtbank geacht worden met het genoemde bruto bedrag van € 12.500,- per maand haar welstand voort te zetten in de mate die de vrouw, gelet op het huwelijk, past, ermee rekening houdende dat zij thans geen woonlasten heeft.
Voor wat betreft toekomstige woonlasten voor de vrouw acht de rechtbank een bedrag van € 3.000,- netto redelijk, hetgeen in het onderhavige geval correspondeert met een door de man te betalen extra bruto uitkering tot levensonderhoud van afgerond € 6.500,- per maand. Daarbij is meegewogen dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gewenste type woning, gelet op de welstand waarin zij en de kinderen gewend waren te leven, passend is, en de vrouw geacht de woonlasten van een dergelijke woning met een extra bruto uitkering van € 6.500,- per maand te kunnen voldoen.
Gelet op de in aanmerking te nemen verdiencapaciteit van de vrouw en de vrouw geacht wordt op termijn een bruto inkomen te genereren van circa € 1.500,- per maand, dient de op te leggen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 september 2017 te worden verlaagd met € 2.000,- bruto per maand. Daarbij is in aanmerking genomen dat inkomen uit arbeid (in verband met de in aanmerking te nemen arbeidskorting) fiscaal minder zwaar zal zijn belast dan inkomen uit alimentatie.
Draagkracht
4.7.8
De man heeft geen draagkrachtverweer gevoerd, zodat daarmee vast staat dat hij voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bedragen te betalen.
4.7.9
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank met ingang van de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 12.500,- per maand indien en voor zover de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft en op € 19.000,- per maand vanaf het moment dat zij de echtelijke woning metterwoon heeft verlaten, terwijl de uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 september 2017 wordt verlaagd met € 2.000,- bruto per maand.
4.8
De duur van de onderhoudsverplichting
Limitering
4.8.1
De man stelt dat alimentatieduur dient te worden beperkt. Hij stelt dat de maatschappelijke mogelijkheden of de verdiencapaciteit van de vrouw niet verminderd of negatief beïnvloed zijn door de korte duur van het huwelijk. [kind 1] is in [datum] [leeftijd] geworden en [kind 2] zal de [leeftijd] bereiken op [datum] . De man is derhalve van mening dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw tot uiterlijk 1 januari 2018 dient te duren, althans nadat [kind 2] ook de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, dient te worden afgebouwd volgens een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen stappenplan. Hierbij denkt de man aan een regeling die inhoudt dat de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2018, ieder jaar met € 1.500,- a € 2.000,- per maand wordt verlaagd. De man is van mening dat de door hem voorgestelde termijn tot 1 januari 2018, de vrouw ook voldoende tijd en gelegenheid geeft om zich bij te scholen.
4.8.2
De vrouw stelt dat op grond van het huwelijk van partijen de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is ontstaan zoals in de wet opgenomen, en dat zij nu zij onvoldoende inkomsten kan verwerven, een uitkering tot haar levensonderhoud doet. De vrouw is anders dan de man van oordeel dat er geen aanleiding is om nu de onderhoudsverplichting te limiteren dan wel op nihil te stellen per 1 januari 2018, zoals door man verzocht.
4.8.3
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:157 lid 3 BW kan de rechter op verzoek van één der echtgenoten een uitkering tot levensonderhoud vaststellen onder vaststelling van een termijn, die korter is dan de wettelijke termijn van twaalf jaren. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter met die bevoegdheid evenwel terughoudend om te gaan, gelet op het ingrijpende karakter van een dergelijke vaststelling. Van de wettelijke bepaling kan worden afgeweken, indien hier relevante/bijzondere omstandigheden aanleiding toegeven. De rechtbank ziet in casu geen aanleiding om de alimentatie in duur te limiteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man geen, althans onvoldoende, bijzondere omstandigheden gesteld, die afwijking van de wettelijke alimentatietermijn zouden rechtvaardigen.
Grievend gedrag
4.8.4
De man verzoekt de alimentatie jegens de vrouw na de echtscheiding te matigen op grond van grievend gedrag. De man voert hiertoe aan dat de vrouw berichten via internet verspreidt, met de kennelijke bedoeling om hem belachelijk te maken en/of publiekelijk te vernederen. De man heeft daar ernstig bezwaar tegen, vooral omdat [kind 1] ook van die social media gebruik maakt (Facebook, instagram en Whatsapp) en ziet en leest hoe de vrouw zich in het openbaar negatief over de man uitlaat. De man acht dit niet in haar belang. Daarnaast ervaart de man deze berichtgeving als zodanig grievend – in combinatie met de exorbitante financiële eisen van de vrouw, die hij eveneens als onbeschaamd en respectloos ervaart – dat hij aanleiding ziet om de rechtbank te verzoeken om die reden zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw te matigen.
4.8.5
De vrouw betwist dat er sprake is van enig grievend gedrag. De vrouw stelt dat de man verwijst naar de volgens haar geestige afbeeldingen en teksten, die zij niet zelf heeft bedacht maar tegenkomt op social media en deze overneemt op haar profiel. De vrouw begrijpt niet dat de man zich hierdoor gegriefd voelt nu de man dit soort humor ook heeft en tussen hen gebruikelijk was. De vrouw stelt dat kort na het uit elkaar gaan van partijen de man via zijn advocaat heeft laten weten dat hij de teksten en afbeeldingen niet op prijs stelt en dat zij sindsdien geen afbeeldingen meer heeft geplaatst. Ook betwist de vrouw dat zij de man als vader voortdurend schoffeert en diskwalificeert. De vrouw stelt dat zij juist de kinderen niet bij de man weghaalt. Tot slot stelt de vrouw dat het feit dat zij voor haar rechten ten aanzien van de partneralimentatie en kinderalimentatie op komt, haar niet kan worden aangerekend.
4.8.6
De rechtbank stelt voorop dat de onderhoudsverplichting tussen (gewezen) echtgenoten haar rechtsgrond in de levensgemeenschap vindt zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband gestaakt. Er kan sprake zijn van feiten en omstandigheden van een zodanige aard dat van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd aan het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De enkele omstandigheid dat de vrouw een aantal teksten en afbeeldingen heeft geplaatst op social media, in combinatie met het onderhavige verzoek tot kinder- en partneralimentatie, levert niet een dusdanige grievende bejegening op die tot gevolg heeft dat geen sprake mee is van lotsverbondenheid.
4.9
Wettelijke indexering kinder- en partneralimentatie
4.9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de onderhoudsbijdrage uit te sluiten van de wettelijke indexering, zoals de man heeft verzocht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de man geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat van het uitgangspunt van de wet, namelijk van een verhoogd geldelijk inkomen van de onderhoudsplichtige bij gelijkblijvende omstandigheden, dient te worden afgeweken.
4.1
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
- stelt de hoofdverblijfplaats van voornoemde minderjarigen,
[kind 1] en [kind 2], vast bij de vrouw;
- stelt vast dat partijen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een regeling zijn overeengekomen, zoals onder 4.4.1 opgenomen;
- bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2015 € 728,= (zevenhonderdachtentwintig euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
-bepaalt dat de man de kosten van de internationale school, de bijkomende schoolkosten (sportkleding en –attributen, boeken en lesmateriaal, bijlessen, naschoolse activiteiten, schoolreisjes en –excursies), de ziektekostenpremie en de kosten van mobiele telefoonabonnementen voor de kinderen zal blijven betalen;
- bepaalt dat de man met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zal betalen van € 12.500,- (twaalfduizend vijfhonderd euro) per maand indien en voor zover de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft en van € 19.000,- (negentienduizend euro) per maand vanaf het moment dat zij de echtelijke woning metterwoon heeft verlaten, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat de door de man te betalen de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2017 wordt verlaagd met € 2.000,- (tweeduizend euro) per maand;
- bepaalt dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning te [plaats] aan de [straat] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking en onder de voorwaarden dat de vrouw tenminste vier keer per jaar toegang dient te verlenen aan een door de man in te schakelen onderhoudsmonteur(s), teneinde het goed functioneren van de daarin aanwezige voorzieningen te inspecteren en zo nodig reparaties uit te voeren en dat de vrouw de man vooraf op de hoogte stelt wanneer zich grote reparaties aandienen en deze niet zelf laat uitvoeren, zonder zijn voorafgaande goedkeuring en dat de man de eigenaarslasten, de gebruikslasten van de woning en Nuon zal betalen;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R. Khattou, griffier, op 2 september 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).