ECLI:NL:RBAMS:2015:633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
AMS 13-1282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing zonder bezoldiging en strafontslag van een ambtenaar wegens vermeende fraude met inschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over de schorsing zonder bezoldiging en het onvoorwaardelijk strafontslag van eiseres, een ambtenaar bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Amsterdam. Eiseres werd verweten dat zij de partner van haar zus tijdelijk op haar adres had laten inschrijven, terwijl hij daar feitelijk niet woonde. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van ernstig plichtsverzuim. De rechtbank stelde vast dat verweerder zich niet had gebaseerd op een deugdelijk onderzoek en had nagelaten zelfstandig feiten te verifiëren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit III en herstelde de rechtsgevolgen door het primaire besluit II te herroepen, wat betekende dat de bezoldiging van eiseres vanaf 18 oktober 2012 moest worden hervat. De rechtbank oordeelde dat de schorsing gerechtvaardigd was op het moment van het primaire besluit, maar dat de disciplinaire maatregel van ontslag niet kon worden gehandhaafd. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1282

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West,verweerder
(gemachtigde: mr. C. Achthoven).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres een ordemaatregel opgelegd, inhoudende een schorsing zonder bezoldiging.
Bij besluit van 18 oktober 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een disciplinaire straf opgelegd, inhoudende onvoorwaardelijk strafontslag met ingang van
1 november 2012.
Bij besluit van 12 februari 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Laatstgenoemd verzoek, geregistreerd onder zaaknummer AMS 12/1280, is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 april 2013 afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en de bezwaren van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II een beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Aan de zijde van eiseres is tevens verschenen
[zus]van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen drs. M.C.A. Sokic-Baars, HRM-adviseur, en
[naam], afdelingshoofd burgerzaken.
Ter zitting is het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend, ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuwe hoorzitting te houden en de zaak voor te leggen aan een nieuwe, onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.
Bij besluit van 4 maart 2014 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit II ingetrokken en het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft een beroepschrift tegen het bestreden besluit III ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 23 oktober 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verder opnieuw verschenen drs. M. Sokic-Baars en [naam].
Ter zitting is het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend, ten einde partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij onderling tot een minnelijke oplossing van het geschil zouden kunnen komen. Partijen hebben de rechtbank op 29 oktober 2014 schriftelijk geïnformeerd dat zij er onderling niet uit zijn gekomen en dat zij de rechtbank toestemming geven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het vooronderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres is per 1 maart 2001 aangesteld als Medewerker Dienstverlening D bij de afdeling Burgerzaken van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam. In deze functie had eiseres toegang tot het systeem van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba, thans: basisregistratie personen). Zij kon in dit systeem ook mutaties aanbrengen.
1.2.
Op 5 oktober 2011 heeft een sociaal rechercheur van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam bij verweerder gemeld dat eiseres als verdachte wordt beschouwd in een fraudeonderzoek van de DWI. Eiseres zou de[partner zus]) – de partner van haar [zus] – toestemming hebben gegeven zich in te laten schrijven op haar woonadres in [woonplaats] van 29 september 2008 tot 4 mei 2009, terwijl zij wist dat hij feitelijk niet bij haar zou wonen. [partner zus]zou in deze periode feitelijk hebben gewoond bij de zus van eiseres, die op dat moment een bijstandsuitkering van de DWI ontving. Op die manier heeft eiseres volgens de DWI meegewerkt aan bijstandsfraude.
Naar aanleiding van deze melding van de DWI heeft op 14 november 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en haar leidinggevende en een HRM-adviseur. Tevens is aan Bureau Integriteit (BI) van de gemeente Amsterdam de opdracht gegeven de kwestie te onderzoeken.
1.3.
In verband met een concreet vermoeden van integriteitsschending en het door BI te verrichten onderzoek is eiseres op 21 juni 2012, voor maximaal twee maanden, de toegang tot de werkplek ontzegd.
1.4.
Het BI heeft op 16 juli 2012 rapport uitgebracht. Het hoofd BI heeft verweerder op
8 augustus 2012 geadviseerd over een op te leggen disciplinaire maatregel. Op basis van de afgelegde verklaringen en het proces-verbaal uitkeringsfraude van de DWI stelt hij vast dat eiseres ongewenst heeft gehandeld. De handeling wordt gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. De strafmaatregel van onvoorwaardelijk ontslag is passend geacht.
1.5.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiseres geschorst zonder bezoldiging.
1.6.
Op 10 september 2012 heeft verweerder het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag aan eiseres kenbaar gemaakt. Eiseres heeft op 24 september 2012 haar zienswijze op dit voornemen gegeven.
1.7.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Verweerder heeft daaraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat eiseres niet integer heeft gehandeld door [partner zus]zich op haar woonadres te laten inschrijven terwijl hij daar niet zou gaan wonen. Zij heeft zich daardoor niet gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt. Dit is zeer ernstig plichtsverzuim en kan eiseres worden toegerekend, aldus verweerder.
1.8.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit I het advies van de bezwaarschriften-commissie van 17 december 2012 ten grondslag gelegd. Verweerder volgt de commissie ten aanzien van de kwalificatie van toerekenbaar zeer ernstig plichtsverzuim en de schorsing. Hoewel de meerderheid van de bezwaarschriftencommissie de opgelegde straf onevenredig vond, volgt verweerder het minderheidsadvies ten aanzien van het strafontslag.
1.9.
Deze rechtbank heeft op 18 december 2012 uitspraak gedaan in de beroepsprocedure van de zus van eiseres, [zus], tegen de DWI. De DWI had haar bijstandsuitkering, berekend naar de norm van een alleenstaande ouder, herzien en een behoorlijk bedrag aan bijstand van haar teruggevorderd, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [partner zus]. De rechtbank heeft het beroep van de zus van eiseres gegrond verklaard. Volgens de rechtbank boden de onderzoeksgegevens onvoldoende feitelijke grondslag om aan te nemen dat [partner zus]in de in geding zijnde periode zijn hoofdverblijf had op het adres van de zus van eiseres. Deze uitspraak staat onherroepelijk vast.
1.10.
Verweerder heeft in de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2012 aanleiding gezien om het bestreden besluit I in te trekken. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder zich opnieuw gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 17 december 2012. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de uitspraak van de rechtbank van
18 december 2012 geen aanleiding vormt om een andere strafmaatregel dan onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen. Het gaat er volgens verweerder immers niet om of [partner zus]in de periode 29 september 2008 tot 4 mei 2009 bij de zus van eiseres woonde, maar dat hij niet bij eiseres woonde, terwijl hij daar wel stond ingeschreven. Dit gedrag is op zichzelf al aan te merken als zeer ernstig plichtsverzuim, mede gelet op de functie die eiseres bekleedde als medewerkster burgerzaken, aldus verweerder.
1.11.
Ter zitting van 30 oktober 2013 is komen vast te staan dat de bezwaarschriften-commissie bij de totstandkoming van het advies van 17 december 2012 geen rekening heeft kunnen houden met de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2012. Ook is eiseres niet opnieuw gehoord door de bezwaarschriftencommissie of door verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit II. Verder is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit II wel (mondeling) overleg heeft gevoerd met de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie over de gevolgen van de uitspraak 18 december 2012 voor deze zaak. Verweerder heeft er daarom uit zorgvuldigheidsoverwegingen tijdens de zitting van
30 oktober 2013 mee ingestemd om een nieuwe hoorzitting te houden, een nieuwe onafhankelijke bezwaarschriftencommissie (waarvan zowel de voorzitter als de leden geen deel hebben uitgemaakt van de bezwaarschriftencommissie die eerder advies heeft uitgebracht) om advies te vragen en om een nieuw besluit op de bezwaarschriften van eiseres te nemen.
1.12.
Bij het bestreden besluit III heeft verweerder het bestreden besluit II ingetrokken. Verweerder heeft aan dit besluit het ongedateerde advies van de nieuwe bezwaarschriftencommissie van januari 2014 ten grondslag gelegd. De bezwaarschriften zijn opnieuw ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de bestreden besluiten I en II
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit III een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit komt niet tegemoet aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van dat artikel dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit III.
Verweerder heeft de bestreden besluiten I en II ingetrokken. Niet gesteld, noch gebleken is dat eiseres enig belang heeft bij een beoordeling van het tegen het bestreden besluit I ingediende beroep. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren. Voorts is niet gebleken dat eiseres enig belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit II. Daarom kan dat besluit niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank acht het beroep dus niet (mede) gericht tegen dit besluit. Daarom wordt in het dictum ter zake van de inhoud van het bestreden besluit II geen beslissing genomen.
Ten aanzien van het bestreden besluit III
Juridisch kader
3.1.
In artikel 11.1 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) is bepaald dat de ambtenaar de hem gegeven voorschriften opvolgt en in het algemeen alles behoort te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
3.2.
In artikel 13.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de NRGA is bepaald dat de ambtenaar kan worden geschorst als het voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen.
3.3.
Op grond van artikel 13.4 van de NRGA kan de ambtenaar worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
3.4.
Op grond van artikel 13.6, eerste lid, onder f, van de NRGA kan de ambtenaar de straf van strafontslag opgelegd worden.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voorts moet vaststaan dat de verweten gedraging kan worden aangemerkt als plichtsverzuim.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.
Aan eiseres wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het niet integer handelen door [partner zus]zich op haar woonadres te laten inschrijven in de periode 29 september 2008 tot 4 mei 2009, terwijl zij wist dat hij daar feitelijk niet zou (gaan) wonen. Verweerder rekent dit eiseres vooral aan, nu zij als medewerker van de afdeling Burgerzaken regelmatig is voorgelicht over het risico van fraude met de gba en de gevolgen daarvan voor andere systemen en instanties die op de juistheid van de gba moeten kunnen vertrouwen. Verweerder stelt dat een combinatie van verklaringen samen voldoende overtuiging bieden dat eiseres de haar verweten gedragingen heeft begaan. Het gaat verweerder om de oorspronkelijke verklaringen van [partner zus]van
25 september 2011 en die van [de buren].
4.2.
Eiseres heeft in beroep bestreden dat zij plichtsverzuim heeft gepleegd. [partner zus]had inderdaad toestemming om zich in de genoemde periode op haar woonadres in te schrijven, maar hij woonde er ook daadwerkelijk, evenals haar toenmalige partner en twee zonen van haar zus,[zonen]. Eiseres acht het onderzoek dat verweerder heeft verricht onzorgvuldig. Bovendien heeft verweerder eiseres niet opnieuw gehoord nadat BI op 13 december 2013, dus na de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie van 3 december 2013, een nader advies heeft uitgebracht. Verweerder had dat advies van BI dan ook niet aan het bestreden besluit III ten grondslag mogen leggen, aldus eiseres.
4.3.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats met eiseres dat het bestreden besluit III onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu verweerder eiseres niet opnieuw heeft gehoord nadat door BI nader advies is uitgebracht. Dit geldt eens te meer, nu al tijdens de zitting van de rechtbank van 30 oktober 2013 was gebleken dat het bestreden besluit II niet in stand kon blijven, omdat eiseres niet over het vorige (mondelinge) advies van de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie was gehoord. Alleen al om deze reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit III te worden vernietigd. Eiseres heeft de rechtbank tijdens de zitting van 23 oktober 2014 uitdrukkelijk verzocht om (ook) op inhoudelijke gronden uitspraak te doen, zodat de rechtbank in het hierna volgende zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit III in stand kunnen blijven, of dat de rechtbank anderszins zelf in de zaak kan voorzien. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Beantwoord dient te worden de vraag of de overtuiging is verkregen dat [partner zus]in de periode 29 september 2008 tot 4 mei 2009 bij eiseres heeft gewoond of niet. Verweerder hecht blijkens het bestreden besluit III veel waarde aan de verklaringen van de buren van eiseres, [de buren]. [buren 1] heeft op 12 juli 2011 onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb veel contact met de buren. Ik ken de meeste buren op de begane grond. Van
de bovenburen ken ik alleen degenen die langs mijn woning komen. Op [adres]
woont [eiseres] (eiseres).[eiseres] is voor zover ik weet alleen, ik heb haar altijd
alleen gezien en nooit met een man. De achternaam van [eiseres] ken ik niet. Ik zie
eiseres als ik ’s avonds mijn hond uitlaat. De man op de foto [partner zus]) ken ik niet, ik
heb hem nog nooit gezien, ook niet bij[eiseres]. Die man heeft volgens mij niet op
[adres] gewoond, want dan had ik het geweten. Er hebben ook geen
kinderen bij [eiseres] gewoond.
[buren 2] heeft op 15 juli 2011 onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
’s Avonds ben ik altijd thuis. Ik heb niet heel veel contact met de buren. Op
[adres] woont [eiseres]. Volgens mij woont zij daar alleen, omdat ik [eiseres]
altijd alleen zie. Ik zie[eiseres] eigenlijk bijna nooit. De man op de foto [partner zus]) ken
ik niet, ik heb hem nog nooit gezien. Sinds ik hier woon, dat is tien jaar, heeft de
man op de foto hier niet gewoond. Anders had ik dat wel geweten.
4.5.
[de buren] hebben hun verklaringen naderhand aangevuld/genuanceerd. Zo heeft [buren 2] op 24 september 2012 nader verklaard dat zij niet kan zien wie er bij eiseres binnenkomt, gaat of verblijft, omdat zij daar geen zicht op heeft. Zij verklaart verder zelden thuis te zijn en niet om te gaan met de buren. [buren 1] heeft op 23 september 2001 (de rechtbank leest 2012) verklaard dat zij niet weet wie er bij eiseres binnenkomt, omdat zij daar geen zicht op heeft.
4.6.
Ter zitting van 23 oktober 2014 heeft verweerder meegedeeld de stelling van eiseres dat[de buren] geen zicht op de woning van eiseres hebben, noch vanuit hun eigen woning, noch vanaf de straat, niet te betwisten. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van deze stelling. Nu de nadere verklaringen van [de buren] van 23 en 24 september 2012 kennelijk stroken met de waarheid, had verweerder de verklaringen van [de buren] van 12 en 15 juli 2011 naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer aan het ontslag ten grondslag mogen leggen. Daarbij komt dat de sociale recherche die namens de DWI de eerste verklaringen van de buren heeft afgenomen niet heeft doorgevraagd naar de door beide buren gebruikte zin “dan had ik dat wel geweten” als antwoord op de vraag of [partner zus]bij eiseres gewoond kon hebben. De hiervoor genoemde zin geeft geen enkel inzicht in de concrete waarnemingen van de betrokkenen en is naar het oordeel van de rechtbank te vaag en te weinig concreet. Verweerder had op dit punt dan ook niet kunnen volstaan met de verwijzing naar het door de sociale recherche verrichte onderzoek, dat bovendien was ingestoken met het oog om bijstandsfraude op te sporen en niet om een foute inschrijving in de gba te achterhalen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank dan ook zelf nader onderzoek naar deze verklaringen dienen te verrichten, alsook naar de reden waarom beide buren hun eerste verklaring later hebben gewijzigd. De insinuaties van verweerder dat de buren wel door eiseres onder druk zullen zijn gezet, heeft verweerder niet onderbouwd en daar gaat de rechtbank dan ook aan voorbij.
4.7.
De enige andere onderbouwing van verweerder voor de verweten gedraging van niet integer handelen door eiseres is de verklaring van [partner zus]. [partner zus]heeft op 25 september 2011 onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, verklaard:
Onder ergens wonen versta ik waar je slaapt, waar je eet en waar je je verplichtingen
hebt. Ik woon dus op de [adres 2] in [woonplaats 2]. Ik ben al 25 jaar samen
met mijn vrouw. Zo lang wonen wij ook bij elkaar. Het klopt dat ik ingeschreven heb
gestaan op het adres [adres] te [woonplaats]. Dat was een korte periode. Ik weet
niet meer precies wanneer dat was. Ik had privé wat problemen met mijn vrouw en
toen heb ik mevrouw [eiseres] gevraagd of ik me bij haar mocht inschrijven. Dat
mocht. Ik heb daar niet gewoond, ik woonde toen namelijk in [woonplaats 2], niet op de
[adres 2], maar op een ander adres. Ik weet niet meer welk adres dat was. Het
was toen heel rommelig in mijn privésituatie, tussen mij en mijn vrouw. De
hoofdbewoner van [adres]te [woonplaats] was mevrouw [eiseres]. Wonen
heb ik daar niet gedaan. Ik heb mijn hoofdverblijf in [woonplaats 2]. Daar verblijf ik het
merendeel van de tijd.
4.8.
[partner zus]heeft zijn eerste verklaring vervolgens vier maal gewijzigd. Zo heeft hij op
30 juni 2012 verklaard:
“Ondergetekende dhr. W.A. [partner zus]geboren op [geboortedatum] te Paramaribo, wil door
middel van dit schrijven aangeven dat hij in de periode van sept. 2009 t/m mei 2010
gewoond heeft a/d[adres] te [woonplaats]. Gezien de afwisselende werkdiensten
en het vaak afreizen naar het buitenland, kwam ik nauwelijks in contakt met de
buren. (…)”
Op 16 juli 2012 heeft [partner zus]vervolgens schriftelijk verklaard:
“Bij nader inzien heb ik de periode niet goed aangegeven. Het moet zijn september
2008 t/m mei 2009. Ik heb tegen de Sociale Recherche gezegd dat ik alleen kort op
[adres] gewoond heb. Letterlijk heb ik gezegd niet lang gewoond.”
Bij notariële verklaring van 26 november 2012 heeft [partner zus]vanuit Paramaribo zijn hiervoor genoemde verklaring bevestigd:
“Ten overstaan van (…), kandidaat notaris, (…) verklaart de heer [voornamen] [partner zus](…) dat hij in de periode september 2008 t/m mei 2009 wel bij de heer [eiseres] heeft gewoond. Ik bedoelde te zeggen aan de sociale recherche dat ik daar niet lang heb gewoond.”
Bij een volgende notariële verklaring van 29 juli 2013 uit Paramaribo heeft [partner zus]verklaard:
“De heer [voornamen] [partner zus]verklaart hierbij dat hij niet bij mevrouw [eiseres]
heeft ingewoond, maar bedoelde te zeggen dat hij niet lang op het adres
[adres] te [woonplaats] heeft gewoond. “Ik dacht dat de sociale recherche bedoelde met “wonen” dat ik ook overdag daar aanwezig was, terwijl ik daar alleen op doordeweekse dagen mijn nachtrust genoot.”
4.9.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit III op het standpunt gesteld dat geen waarde kan worden gehecht aan de latere gewijzigde verklaringen van [partner zus], maar dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de eerste, ten overstaan van de sociale recherche afgelegde verklaring. Verweerder verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot bij de sociale recherche eerste afgelegde en ondertekende verklaringen.
4.10.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de oorspronkelijke verklaring van [partner zus]van 25 september 2011 op zich voldoende duidelijk is met betrekking tot de vraag of hij bij eiseres heeft gewoond of niet, de overige verklaringen van [partner zus]allerminst duidelijk en consistent zijn. Wel is duidelijk dat [partner zus]heeft beoogd aan te geven dat hij wel bij eiseres heeft gewoond, zij het voor een beperkte periode en via de vorm van een aantal nachten verblijf per week. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat [partner zus]enig belang had bij het wijzigen van zijn eerste verklaring, zoals vaak wel het geval is in de rechtspraak van de Raad zoals hiervoor bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid dan ook niet uitgesloten dat Vaseurs eerste verklaring onjuist is geweest. Bovendien staan tegenover de eerste verklaring van [partner zus]de verklaringen van de[zonen], die beiden verklaren dat zij in de periode dat zij bij eiseres hebben gewoond [partner zus]daar regelmatig hebben gezien en dat hij daar nagenoeg elke dag sliep. Onder deze omstandigheden kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet beroepen op de rechtspraak van de Raad dat vastgehouden mag worden aan de eerste ten overstaan van de sociale recherche afgelegde verklaring. De rechtbank wijst er ook nog op dat het hier om de verklaring van een derde, die niet als belanghebbende in de zin van de Awb in de onderhavige procedure kan worden aangemerkt -[partner zus]-, gaat, terwijl de genoemde jurisprudentie veelal betrekking heeft op eisers die geconfronteerd worden met een herziening van het recht op uitkering wegens fraude en in bezwaar en beroep andere verklaringen afleggen dan zij in het kader van het vooronderzoek hebben gedaan. Los daarvan heeft eiseres in deze zaak van meet af aan consequente - ontkennende - verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft zonder de verklaringen van [de buren] en uitsluitend op grond van de niet consistente verklaringen van [partner zus]in ieder geval niet de overtuiging gekregen dat [partner zus]in de bewuste periode in het geheel niet bij eiseres heeft gewoond. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de verklaring van [partner zus]zelfstandig nader onderzoek moeten verrichten en zich niet louter mogen baseren op het door de DWI verrichtte onderzoek naar de bijstandsfraude. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook zelfstandig nader onderzoek had moeten verrichten naar de verklaringen van de [zonen] die hebben verklaard [partner zus]regelmatig in de betreffende periode bij eiseres te hebben gezien. Ook op dit punt is verweerder tekort geschoten.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de verweten gedraging van niet integer handelen door eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt en is niet komen vast te staan dat eiseres het door verweerder verweten zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. Verweerder was daarom niet bevoegd aan eiseres een disciplinaire straf op te leggen, laat staan de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag. Ten aanzien van het opgelegde strafontslag ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit III in stand te laten. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit II (het strafontslag) herroepen.
4.12.
Ten aanzien van de aan eiseres opgelegde schorsing zonder bezoldiging overweegt de rechtbank dat er destijds, dus ten tijde van het primaire besluit I, voor verweerder in het onderzoek door BI voldoende concrete verdenkingen van ernstig plichtsverzuim bestonden op grond waarvan getwijfeld kon worden aan de integriteit van eiseres en het vertrouwen dat in haar gesteld kon worden. Verweerder heeft destijds dan ook gerechtvaardigd een ordemaatregel kunnen treffen als de onderhavige, omdat het noodzakelijke vertrouwen in eiseres was geschaad.
De rechtbank overweegt dat de schorsing op grond van artikel 13.3, onder c, van de NRGA met de oplegging van het onvoorwaardelijke strafontslag is komen te vervallen. Aangezien de inhouding van de bezoldiging was gekoppeld aan deze schorsing, is ook deze komen te ontvallen. Nu de rechtbank het primaire besluit II zal herroepen heeft dit tot gevolg dat verweerder vanaf 18 oktober 2012 de bezoldiging van eiseres zal dienen te hervatten.
4.13.
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit III.
4.14.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.15.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.896,-. Dit bedrag bestaat uit 8 punten, waarvan 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 2 punten voor het verschijnen ter hoorzitting (één hangende de bezwaarfase en één gedurende de beroepsfase), 3 punten voor het indienen van een beroepschrift (inclusief die na het bestreden besluit II en III), 2 punten voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit III gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III voor zover daarbij het bezwaar tegen het strafontslag ongegrond is verklaard;
  • herroept het primaire besluit II;
  • bepaalt dat verweerder vanaf 18 oktober 2012 de bezoldiging aan eiseres hervat;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit III;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit III in stand blijven voor zover daarbij het bezwaar tegen de opgelegde schorsing zonder bezoldiging ongegrond is verklaard;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- (zegge: honderd en zestig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter, en mr. L.C. Bachrach en
mr. J.W. Vriethoff, leden,in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.