ECLI:NL:RBAMS:2015:6384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
CV FROM 15-15833
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensoverschrijdende vordering en de toepassing van de Europese procedure voor geringe vorderingen

In deze zaak heeft een inwoner van Amsterdam, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een lakenpakket afgegeven bij een stomerij. Het pakket raakt zoek en de verzoeker vraagt om schadevergoeding. Na een mislukte schadevergoeding cedeert de verzoeker zijn vordering aan zijn zus in Duitsland en dient hij een verzoek in op basis van de Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV-Vo). De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende vordering, omdat de cessie van de vordering enkel is gedaan om gebruik te maken van de EPGV-Vo. De kantonrechter stelt vast dat de vordering oorspronkelijk van de gemachtigde was, die in Nederland woonde en de stomerij in Nederland was gevestigd. De rechtbank concludeert dat de zaak niet voldoet aan de criteria voor een grensoverschrijdende zaak zoals gedefinieerd in de EPGV-Vo. De verzoeker kan zijn vordering ook via een nationale procedure indienen. De kantonrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk, omdat de juridische constructie van de cessie als misbruik van procesrecht wordt beschouwd. De beslissing is genomen op 7 september 2015 door de kantonrechter A.W.J. Ros.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4235555 CV FORM 15-15833
beschikking van: 7 september 2015
func.: 609

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [plaats]
verzoekster
nader te noemen [verzoekster]
gemachtigde: [gemachtigde]
t e g e n

PALTHE CLEAN INN STOMERIJ VOF

gevestigd te Amsterdam
verweerder
nader te noemen Palthe

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (Verordening EG 861/2007, hierna: EPGV-Vo), heeft [verzoekster] door middel van het vorderingsformulier A, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 van de Verordening, ondertekend op 18 juni 2015 en ter griffie van de rechtbank ontvangen op 24 juni 2015, een vordering ingesteld.
De rechtbank heeft bij brief van 9 juli 2015 de ontvangst van het verzoek bevestigd en [verzoekster] verzocht het grensoverschrijdende karakter van de vordering nader toe te lichten.
Van [verzoekster] is op 21 juli 2015 een reactie ontvangen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

1. Uit het door de gemachtigde van [verzoekster] , [gemachtigde] , ingevulde vorderingsformulier A en de daarbij gegeven schriftelijke toelichting blijkt dat sprake is van de navolgende situatie. [gemachtigde] woont in [plaats] en heeft begin mei 2014 een lakenpakket ter reiniging afgegeven bij de stomerij. De stomerij heeft de reiniging van de lakens uitbesteed aan reinigingsbedrijf Soestdijk BV. Het lakenpakket is zoekgeraakt en de kosten hiervan zijn niet vergoed. [gemachtigde] heeft hierover in mei 2014 contact gehad met een medewerker van Palthe. Op 6 september 2014 heeft [gemachtigde] een e-mail aan die medewerker van Palthe gestuurd. Op 17 juni 2015 heeft [gemachtigde] zijn vordering op de stomerij overgedragen aan [verzoekster] , wonende te [plaats] , [land] . [gemachtigde] heeft op 17 juni 2015 per e-mail nader genoemde personen, verbonden aan Palthe, van de cessie in kennis gesteld. [gemachtigde] treedt op als gemachtigde van [verzoekster] . [gemachtigde] heeft op het vorderingsformulier A bij de vraag op welke grond hij het gerecht bevoegd acht aangekruist het hokje bij ‘4.1 Woonplaats van de verweerder’. De vordering behelst een schadevergoeding van € 119,00, vermeerderd met rente en vergoeding van proceskosten. Voorts hebben [gemachtigde] en [verzoekster] op 10 juli 2015 een akte van overdracht getekend inzake de lakens en de kussenslopen tegen betaling van een bedrag van € 99,00.
2. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of hier sprake is van een grensoverschrijdende zaak als bedoeld in de artikelen 2 e.v. van de EPGV-Vo.
3. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de EPGV-Vo is deze verordening in grensoverschrijdende zaken van toepassing in burgerlijke en handelszaken indien de waarde – kort gezegd – niet meer bedraagt dan € 2.000,00. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de EPGV-Vo wordt in deze verordening onder een grensoverschrijdende zaak verstaan ‘een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats heeft of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.’
4. De kantonrechter oordeelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak. Het lakenpakket is/was van [gemachtigde] , wonende te [plaats] en is aldaar afgegeven aan een stomerij. [gemachtigde] heeft in mei en september 2014 zelf met Palthe gecorrespondeerd over de kwestie van het verdwenen lakenpakket. Eerst na één jaar is de vordering gecedeerd aan [verzoekster] en is kort daarop het onderhavige verzoek ingediend. Naar het zich laat aanzien is de vordering enkel gecedeerd teneinde een procedure voor geringe vorderingen in te kunnen stellen. Een andere reden voor de cessie is niet gesteld en ook niet gebleken. De cessie en akte van overdracht zijn te beschouwen als juridische kunstgrepen waar naar het oordeel van de kantonrechter doorheen gekeken moet worden. In werkelijkheid is geen sprake van een grensoverschrijdende zaak. De EPGV-Vo is bedoeld om de goede werking van de interne markt van de Europese gemeenschap te bevorderen en dat is hier niet aan de orde. Nationale geschillen behoeven geen internationale rechtsgang. De gekozen constructie is dan ook te beschouwen als misbruik van procesrecht. De omstandigheid dat een gewone dagvaardingsprocedure duurder is dan de Europese procedure voor geringe vorderingen leidt niet tot een ander oordeel.
5. Met betrekking tot het beroep van [verzoekster] op het voorstel van de Europese Commissie om het begrip ‘grensoverschrijdende zaak’ te verruimen, wordt het volgende overwogen. De Europese Commissie heeft op 19 november 2013 (COM (2013)794.def.) een voorstel gedaan om het begrip ’grensoverschrijdende zaak’ te verruimen en wel in die zin dat de toepassing alleen wordt uitgesloten wanneer alle volgende elementen, indien relevant, zich in één enkele lidstaat bevinden: (1) de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van partijen; (2) de plaats en uitvoering van het contract; (3) de plaats waar de feiten waarop de vordering gebaseerd is, zich voordoen; (4) de plaats van de tenuitvoerlegging van de beslissing; en (5) het bevoegde gerecht. Overwogen wordt dat indien van dit gewijzigde begrip zou moeten uitgegaan, de toepassing hiervan in de onderhavige situatie niet tot een ander oordeel zou leiden aangezien alle elementen zich in één lidstaat, namelijk Nederland, bevinden. Het beroep van [verzoekster] op het door de commissie voorgestelde wijziging van artikel 2 van de EPGV slaagt dan ook niet.
6. [verzoekster] heeft verder gesteld dat de rechtbank in dit geval in enige instantie rechtspreekt en dat dit betekent voor het geval de rechtbank, ondanks de duidelijke tekst van artikel 3 EPGV-Vo nog twijfels koestert over het grensoverschrijdende karakter van deze zaak, zij verplicht is daarover vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. [verzoekster] heeft daarbij opgemerkt dat het onderhavige geval een spiegelbeeld is van een zogenoemde acte clair omdat de rechtbank meer wenst te lezen in een verordening dan erin staat. Verder heeft [verzoekster] zich beroepen op het Köbler-arrest en gesteld dat nu de EPGV-Vo voor wat betreft het grensoverschrijdende karakter geen andere eis stelt dan dat partijen in verschillende lidstaten verblijven, nadere beperking daarvan een gekwalificeerde schending vormen in de zin van genoemd arrest en de weigering om prejudicieel te verwijzen eveneens aanleiding geeft tot lidstaataansprakelijkheid.
7. De kantonrechter is van oordeel dat voor het stellen van prejudiciële vragen geen aanleiding bestaat. Gelet op de feitelijke situatie en de reden van de cessie, is zonneklaar dat geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak. De cessie van de vordering is enkel gedaan met het oog op het bepaalde in artikel 3 van de EPGV-Vo, maar kan in dit geval er niet toe leiden dat de zaak een grensoverschrijdend karakter krijgt. Verder wordt overwogen dat met de onderhavige beslissing [verzoekster] niet het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Het staat [verzoekster] vrij om Palthe middels een dagvaardingsprocedure in rechte te betrekking.
8. Gelet op al het vorenstaande wordt geoordeeld dat het door [verzoekster] ingediende verzoek op grond van artikel 4 lid 4 de EPGV-Vo niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De kantonrechter:
- verklaart het door [verzoekster] ingediende verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.