ECLI:NL:RBAMS:2015:6658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/586234 / JE RK 15-526
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, had verzocht om de minderjarige met ingang van 26 juni 2015 in een gesloten accommodatie te doen opnemen voor de duur van zes maanden. De minderjarige verblijft op dat moment in een gesloten instelling, [verblijfplaats], waar hij al lange tijd is ondergebracht. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en diverse belanghebbenden gehoord, waaronder de pleegmoeder en de raadsman van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige gedragsstoornissen en -problemen heeft waarvoor specifieke behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn. Echter, de kinderrechter oordeelt dat het voortduren van de plaatsing in gesloten jeugdzorg in strijd is met artikel 37 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), dat stelt dat vrijheidsbeneming alleen als uiterste oplossing en zo kort mogelijk mag plaatsvinden. De kinderrechter wijst het verzoek tot het verlenen van de machtiging gesloten jeugdhulp af, ondanks dat de minderjarige zich op bepaalde gebieden positief heeft ontwikkeld in de huidige gesloten setting. De kinderrechter benadrukt dat de situatie van de minderjarige, die nog geen 15 jaar oud is, zonder concreet plaatsingsperspectief onhoudbaar is.

De beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie en Jeugdrecht
zaakgegevens : C/13/586234 / JE RK 15-526
datum uitspraak: 23 juni 2015

beschikking afwijzing machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

Leger des Heils JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd te Alkmaar.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna mede te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
  • [pleegmoeder] ,hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [plaats] ;
  • de minderjarige;
  • de GI.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 1 mei 2015, ingekomen bij de griffie op 4 mei 2015;
- de verklaring dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder;
- de instemmende verklaring van 18 mei 2015 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper;
- een schriftelijk bericht van de pleegmoeder en (ex-)pleegvader aan de kinderrechter ingekomen op 19 juni 2015;
- een door de raadsman van de minderjarige overgelegd schriftelijk bericht van 17 juni 2015 van deskundige dr. A.J.G. Vinke;
Op 23 juni 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige (ook afzonderlijk), met bijstand van diens raadsman mr. R.S. Pot;
- de pleegmoeder;
- ( ex-)pleegvader [(ex-)pleegvader] ;
- [naam 1] , namens de GI;
- [naam 2] en [naam 3] , beiden verbonden aan [verblijfplaats] .

De feiten

Bij beschikking van 25 april 2007 is [minderjarige] onder voogdij gesteld, momenteel van de GI.
De minderjarige [minderjarige] verblijft in [verblijfplaats] met een machtiging gesloten jeugdhulp, welke geldig is tot 26 juni 2015.

Het verzoek

De gecertificeerde instelling heeft een machtiging verzocht om [minderjarige] met ingang van 26 juni 2015 in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.

De standpunten

Ter zitting heeft [naam 1] , namens de GI, gepersisteerd bij het verzoek en dit mondeling toegelicht. Vanaf december 2014 is met Spirit gezocht naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] . Uiteindelijk is pas drie a vier weken geleden gebleken dat Spirit geen geschikte plek kan bieden door de heftige problematiek van [minderjarige] . Op grond van de nieuwe Jeugdwet mocht de GI pas na die vaststelling buiten de regio gaan zoeken. Thans zijn Pluryn te Hoenderloo en Zonnehuizen van Intermetzo te Zeist mogelijke opties. Dat wordt nader onderzocht. Ondertussen verblijft [minderjarige] al lange tijd in [verblijfplaats] . Dat is niet wenselijk, maar volgens de GI is continuering van dit verblijf tot de overplaatsing wel noodzakelijk, zoals ook blijkt uit de instemmingsverklaring. Het zou weer mis kunnen gaan met [minderjarige] indien hij (tijdelijk) wordt teruggeplaatst bij zijn pleegmoeder en ook kan zijn motivitatie om doorgeplaatst te worden in gevaar komen. Het verblijf in [verblijfplaats] heeft ondanks de negatieve kanten momenteel ook positieve effecten op [minderjarige] . De GI hoopt binnen zes maanden een doorplaatsing te kunnen realiseren, maar blijft daarbij afhankelijk van de instellingen die [minderjarige] dienen te accepteren. Zij kunnen op hun beurt voorwaarden stellen aan - bijvoorbeeld - de intensiteit van het contact tussen [minderjarige] en de pleegmoeder.
Namens [verblijfplaats] is ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] daar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De boosheid bij [minderjarige] is afgenomen en hij groeit in het aangaan van (hechtings)relaties.
De minderjarige [minderjarige] heeft aangegeven dat hij niet begrijpt waarom hij nog in [verblijfplaats] verblijft. Hij vindt het niet fijn in [verblijfplaats] . Hij wil desondanks nog steeds een goede behandeling krijgen en hij wil graag (vaker) naar zijn pleegmoeder dan wel pleegvader. [minderjarige] wil hoe dan ook dat de machtiging voor een kortere duur wordt verlengd dan zes maanden en in een minder gesloten setting verblijven.
Ter zitting heeft de raadsman naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat de cirkel waarin [minderjarige] zich thans bevindt, wordt doorbroken. Het laatste jaar is er niets gebeurd en er is enkel nog sprake van “pappen en nathouden” door de GI. De rechtbank is hier meermalen in meegegaan en heeft de machtiging gesloten jeugdhulp toch verleend. De gedragswetenschapper neemt in de instemmingsverklaring onjuiste informatie vanuit de GI over. Ondertussen wordt het de pleegmoeder door de GI kwalijk genomen dat zij haar eigen visie geeft. De pleegmoeder is juist bereid om in het belang van [minderjarige] zelf een stapje terug te doen, maar dan moet dat belang wel worden aangetoond. Er dient naar een andere oplossing gezocht te worden, zodat [minderjarige] niet langer in [verblijfplaats] hoeft te verblijven voordat hij eindelijk kan worden doorgeplaatst. Zijn verblijf in [verblijfplaats] is contra-indicatief en dus schadelijk voor [minderjarige] . Dat hij zich daar desondanks positief ontwikkelt houdt verband met het feit dat hij zich, net als ieder ander, uiteindelijk schikt naar het regime waarin hij zich bevindt. De raadsman stelt voor dat [minderjarige] (al dan niet met een “voorwaardelijke machtiging”) weer bij zijn pleegmoeder wordt geplaatst in afwachtiging van zijn doorplaatsing naar een passende (open) instelling, bij voorkeur Intermetzo. Er kan bij pleegmoeder gezinshulp worden ingezet en [minderjarige] kan onderwijs volgen.
Pleegmoeder heeft ter zitting – overeenkomstig het door haar op schrift gestelde – aangegeven dat zij zich in de huidige situatie grote zorgen maakt over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij hoopt dat hij na tweëenhalf jaar eindelijk de hulp kan krijgen die hij nodig heeft voor de aanpak van zijn hechtingsproblematiek. Voorkomen moet worden dat hij wordt “rondgepompt” door instellingen. De GI beschrijft ondertussen steeds meer onwaarheden en negatieve kwalificaties en insinuaties in de rapporten, waardoor de pleegmoeder steeds meer wordt gediskwalificeerd. Het grootste belang is dat [minderjarige] professionele hulpverlening krijgt in combinatie met de liefde en het vertrouwen van de pleegmoeder.
Ook [(ex-)pleegvader] heeft ter zitting zijn zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige] . Deze staat al tweëenhalf jaar stil, terwijl de GI zich voortdurend verschuilt achter bureaucratische zaken. [minderjarige] wordt vermorzeld door “het systeem”. [verblijfplaats] vangt hem ondertussen op, maar hij wordt daar niet behandeld voor zijn onderliggende hechtingsproblematiek. [minderjarige] wordt thans zonder onderbouwing van zijn vrijheid beroofd.

De beoordeling

Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Buiten discussie staat dat [minderjarige] gedragsstoornissen en -problemen heeft waarvoor specifieke behandeling en begeleiding nodig zijn. De plek waar deze geboden kunnen worden kan moeizaam gevonden worden. Ook op het moment van de zitting bestaat nog steeds geen duidelijkheid over een eventuele vervolgplek. Wel is bekend dat [minderjarige] bij meerdere regionale plekken is afgewezen door zijn complexe problematiek. De buiten regionale plek bij Pluryn geeft mogelijk over 2 tot 4 weken uitsluitsel en Intermetzo moet de situatie van [minderjarige] nog bespreken.
[minderjarige] verblijft intussen al een jaar in de gesloten instelling [verblijfplaats] . Al in december 2014 was duidelijk dat hij daar eigenlijk niet op zijn plek zat, maar dat er geen alternatieven voorhanden waren. In dat licht heeft de rechtbank het destijds noodzakelijk geacht de machtiging te verlenen. Nu, zes maanden later, lijkt de situatie ongewijzigd. De gedragswetenschapper beschrijft in zijn instemmingsverklaring dat een gesloten plaatsing in [verblijfplaats] niet de behandeling biedt die past bij de problematiek van [minderjarige] , maar dat gezien de complexiteit daarvan, het wenselijk is om zijn vervolgplek naadloos te laten aansluiten op de huidige behandeling/plaatsing. De kinderrechter kan die redenering begrijpen. Die gang van zaken zal waarschijnlijk wenselijk zijn. Het blijft echter ongewis wanneer deze overplaatsing dan gaat gebeuren. De kinderrechter is van oordeel dat deze wenselijkheid nu dient te wijken voor het feit dat deze minderjarige van nog geen 15 jaar zonder concreet (plaatsings)perspectief nog steeds in [verblijfplaats] verblijft. Het laten voortduren van de huidige situatie staat naar het oordeel van de kinderrechter thans op gespannen voet met hetgeen is bepaald in artikel 37 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Het betreft immers de meest ingrijpende vorm van uithuisplaatsing waarbij sprake is van vrijheidsbeneming, hetgeen alleen is toegestaan als uiterste oplossing en zo kort mogelijk. De kinderrechter zal het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp dan ook afwijzen. Het feit dat [minderjarige] zich in [verblijfplaats] op bepaalde gebieden positief heeft ontwikkeld, maakt dit oordeel niet anders.
De kinderrechter overweegt daarbij nog dat zij weliswaar in het kader van deze procedure niet de bevoegdheid heeft te beslissen dat [minderjarige] vervolgens bij zijn pleegmoeder wordt geplaatst, maar gaat daar gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval wel van uit.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp AF.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam