In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van poging tot diefstal met braak en vernieling van een personenauto. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 23 juni 2015 te Amsterdam, waarbij verdachte zou hebben geprobeerd geld en goederen uit een auto te stelen. De rechtbank heeft op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan na een zitting op 17 september 2015, waar de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en de raadsman van verdachte, mr. J.J.J. van Rijsbergen, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de feitelijke gedragingen die de poging tot diefstal zouden onderbouwen ontbraken. Hierdoor werd het primair tenlastegelegde feit partieel nietig verklaard. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de personenauto heeft ingeslagen, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan vernieling.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de tenlastelegging onvolledig was, de vernieling van de auto een hinderlijk feit is dat niet getolereerd kan worden. De officier van justitie had een taakstraf van zestig uren geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf van veertig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De beslissing werd genomen op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat, en de rechtbank benadrukte het belang van respect voor andermans eigendom.