ECLI:NL:RBAMS:2015:6790

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 111.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Wolfrat. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. H.M. Patijn, tijdens de zitting van 13 april 2015 woorden had gebruikt en conclusies had getrokken die de schijn van partijdigheid zouden wekken. De verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en was van mening dat hij niet in staat was om zijn standpunt naar voren te brengen.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij tijdens de zitting kritische vragen heeft gesteld om de waarheid boven tafel te krijgen, wat gebruikelijk is in dergelijke procedures. Hoewel de bewoordingen van de rechter als minder gelukkig konden worden beschouwd, heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er voldoende ruimte was voor de verzoeker om zijn standpunt te verwoorden. De rechter heeft niet de schijn van partijdigheid gewekt, aangezien de verzoeker in staat was om zijn argumenten naar voren te brengen en er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat de gronden voor het verzoek niet gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met het bijbehorende zaaknummer hervat wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 20 april 2015 gedane en onder zaaknummer
C/15/585333 / HA RK 111.2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J. Wolfrat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. H.M. Patijn, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoek tot wraking zoals neergelegd in een brief van mr. Wolfrat van 20 april 2015 (waarbij zijn gevoegd kopieën van de pleitnota’s van mr. Wolfrat en mr. J.N.M. van Trigt, advocaat te Amsterdam (hierna mr. Van Trigt) ten behoeve van de zitting van 13 april 2015 ([ ]);
  • toelichting op het wrakingsverzoek van mr. Wolfrat ten behoeve van de wrakingszitting van 13 mei 2015;
  • de schriftelijke reactie van de rechter;
  • de brief van mr. J.N.M. van Trigt van 23 april 2015, gericht aan de secretaris van de wrakingskamer.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 13 mei 2015 alwaar [ ], mr. Wolfrat en de rechter zijn gehoord. De uitspraak is bepaald op heden,18 mei 2015.

1.Feiten

[ ] is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met nummer 3[ ]. In die procedure is [ ] eveneens gedagvaard. Beide gedaagden worden bijgestaan door mr. Wolfrat.
Als eisende partij in de procedure met nummer [ ] treedt op [ ], bijgestaan door mr. Van Trigt.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – samengevat weergegeven – gebaseerd op de volgende gronden. In de zaak tussen [ ] als eiser en [ ] en [ ] als gedaagden, gaat het onder meer om een vordering tot ontruiming van de door [ ] gehuurde woning en om de betaling van een boete omdat [ ] zijn huurwoning in strijd met de huurovereenkomst aan [ ] zou hebben onderverhuurd. [ ] zou volgens de dagvaarding niet zelf in de woning woonachtig zijn. Tijdens de kortgedingzitting van 13 april 2015 heeft de rechter zich zodanig uitgelaten dat [ ] niet anders kon aannemen dan dat de rechter ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt en hij elk geloof in een onpartijdige afhandeling van zijn zaak heeft verloren. Hierdoor is [ ] dichtgeklapt en kon hij niet alles naar voren brengen wat hij wilde.
Onmiddellijk na aanvang van de zitting vroeg de rechter welk adres er op de loonstrookjes van [ ] stond. Omdat hij zijn loonstrookjes digitaal ontvangt, voelde hij zich overvallen door deze vraag. De rechter schorste vervolgens de zitting voor overleg met zijn advocaat. Na de schorsing zei zij tegen [ ] “
dat het op basis van de stukken er naar uitzag dat zijn leven zich voornamelijk afspeelde in het noorden van het land” en dat er “
erkenning was van wanprestatie” (omdat [ ] in de woning had gewoond). [ ] was met stomheid geslagen omdat zijn advocaat nog niets had kunnen zeggen. Nadien zei de rechter tegen [ ] dat hij “
zich nederig moest opstellen, omdat de wanprestatie al bewezen was en dus de vordering van [ ] inzake de winst uit onderhuur al toewijsbaar was.
Voor [ ] was het op dat moment volstrekt duidelijk dat – nog voordat zijn advocaat de zaak kon bepleiten – hij schuldig was aan illegale onderverhuur en de vorderingen van [ ] zouden worden toegewezen. Na een tweede schorsing (ten behoeve van een mogelijke schikking) informeerde de rechter naar de reden waarom de schikking niet was gelukt. Nadat de rechter hoorde dat [ ] betaling van € 1.000,- had aangeboden, reageerde zij geïrriteerd met de opmerking dat “
dat ongeveer de proceskostenveroordeling was”. De rechter zei daarbij tegen [ ]: “
Je zit er bij als een verontwaardigd kind”.
[ ] kreeg verder ook het idee dat de rechter door haar vooringenomenheid niet of nauwelijks luisterde naar wat hij, [ ] en mr. Wolfrat te zeggen hadden. Zo bleek aan het einde van de zitting dat de rechter een passage uit de pleitnota van mr. Wolfrat (waarin [ ] stelde dat hij bij het sluiten van de huurovereenkomst toestemming van de beheerder van de woning had gekregen om een huisgenoot te nemen) niet had gehoord. Ook bleek zij te hebben gehoord dat [ ] € 700,- per maand van [ ] ontving, terwijl [ ] eerder had verklaard dat de totale woonlasten € 700,- per maand bedroegen en dat hij de helft van dat bedrag aan [ ] betaalde. Al met al is [ ] elk geloof in een onafhankelijke behandeling van de zaak kwijtgeraakt. Dit alles tezamen vormt de grondslag voor het wrakingsverzoek.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat het dossier door beide partijen overgelegde producties bevatte. Aan het begin van de zitting heeft zij naar aanleiding hiervan aan [ ] en aan [ ] enkele vragen gesteld. Daarna heeft zij aan [ ] gevraagd welk adres op zijn loonstrookjes staat. [ ] voelde zich zichtbaar overvallen door die vraag en om die reden heeft de rechter de zitting geschorst zodat hij met zijn advocaat kon overleggen.
Na de schorsing is door de rechter ter sprake gebracht dat [ ] erkende dat hij in de woning had gewoond, dat daarmee in strijd met de schriftelijke huurovereenkomst is gehandeld, hetgeen een wanprestatie is. Nadien is er echter nog voldoende gelegenheid geweest voor (de raadsman van) [ ] om aan te voeren dat
geensprake is geweest van wanprestatie. Omdat [ ], de wederpartij onderbrekend, een boze opmerking maakte, heeft de rechter hem voorgehouden dat hem enige nederigheid paste vanwege de al eerder genoemde wanprestatie. Het is goed mogelijk dat de rechter over de boze houding van [ ] iets heeft gezegd, maar hiermee is niet gedoeld op een weigering om een schikking te treffen. Wel is in neutrale bewoordingen opgemerkt dat het door [ ] aangeboden schikkingsbedrag ongeveer overeenkwam met de proceskosten.
Voorts voert de rechter aan dat [ ] in zijn wrakingverzoek alleen benadrukt wat hem in negatieve zin is opgevallen, dit terwijl de rechter ook [ ] bepaalde zaken heeft voorgehouden die voor [ ] negatief konden uitpakken.
Verder is het juist dat het de rechter in eerste instantie is ontgaan dat [ ] (blijkens de pleitnota van zijn advocaat) stelde dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst toestemming van de beheerder had gekregen om een huisgenoot te nemen. Hieruit kan echter geen partijdigheid worden afgeleid. Dat de rechter aanvankelijk begreep dat [ ] € 700,- per maand betaalde (en niet de helft van € 700,-) bleek een misverstand te zijn (dat overigens ook bij de griffier was ontstaan) dat gelukkig nog tijdens de zitting uit de wereld is geholpen.
Het is onvermijdelijk dat een rechter na het voorbereiden van een zaak een aantal vragen heeft die erop duiden dat sommige feiten nog niet vaststaan, bijvoorbeeld omdat zij betwist worden of in tegenspraak zijn met andere feiten. Door dit met partijen te bespreken kan er op de zitting zoveel mogelijk duidelijkheid worden verkregen. Dit is wat de rechter heeft gedaan en daarbij kunnen kritische of confronterende vragen worden gesteld. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij direct is in haar benadering van partijen. Alles afwegende is dit geen grond om te berusten in het wrakingsverzoek.
4. De gronden van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek berust aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, derhalve ook na afloop van de zitting. In dit geval heeft de zitting plaatsgevonden op 13 april 2015 en is het wrakingsverzoek ingediend op 20 april 2015. Mr. Wolfrat heeft hierover aangevoerd dat [ ] na de zitting met hem een afspraak wilde maken maar dat hiervoor niet meteen een gelegenheid was. Ook heeft het mr. Wolfrat enige tijd gekost het wrakingsverzoek op te stellen. Dit in ogenschouw nemend is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking tijdig is gedaan.
4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
4.3
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter ter zitting van 13 april 2015 woorden heeft gehanteerd en conclusies heeft getrokken, die samengenomen – objectief bezien – hebben geleid tot de schijn van partijdigheid.
4.4
De wrakingskamer overweegt hierover het volgende. Voldoende is komen vast te staan dat de rechter in het eerste gedeelte van de zitting – voordat mr. Wolfrat of [ ] aan het woord is gekomen – heeft geconcludeerd dat sprake was van wanprestatie, dit vanwege het feit dat [ ] (mede) in de woning woonachtig is geweest. De rechter heeft hier op dat moment echter niet de gevolgtrekking aan verbonden dat de vorderingen van[ ] (ontruiming en/of betaling van de gevorderde bedragen) ook zouden worden toegewezen. Gebleken is dat er nadien voldoende ruimte is geweest voor partijen om te reageren op de (voorshandse) conclusie van de rechter. Mr. Wolfrat heeft zijn pleitnota kunnen voordragen en daarna is nog ruimte geweest voor re- en dupliek. Hij heeft derhalve ruimte gekregen om te reageren op de term “wanprestatie”, hetgeen ook blijkt uit het verdere verloop van de zitting waarin namens [ ] is gesteld dat hij toestemming had verkregen tot het nemen van een huisgenoot (waardoor naar zijn mening
geensprake was van wanprestatie).
4.5
Vast staat dat de rechter [ ] kritische en/of confronterende vragen heeft gesteld over zijn hoofdverblijfplaats. Zo is gevraagd naar het adres op zijn loonstrookjes en of zijn leven zich niet voornamelijk in het noorden van het land afspeelde. Gebleken is echter dat de aanleiding voor deze vragen was gelegen in de in het geding gebrachte producties waaruit mogelijkerwijs de conclusie zou kunnen worden getrokken dat [ ] zijn hoofdverblijfplaats niet had in de van [ ] gehuurde woning. In een dergelijk geval staat het een rechter in beginsel vrij kritische of confronterende vragen te stellen teneinde ter zitting zo veel mogelijk de waarheid boven tafel te krijgen. Ook aan [ ] zijn dergelijke vragen gesteld.
4.6
Over de exacte bewoordingen die de rechter hierbij heeft gebruikt, heeft zij ter zitting aangevoerd dat zij zich dit niet precies kan herinneren, maar dat zij niet uitsluit dat zij inderdaad die bewoordingen heeft gebruikt die [ ] in zijn wrakingsverzoek heeft aangehaald (
nederige opstelling, verontwaardigd kind). De wrakingskamer gaat er voorshands vanuit dat de rechter de desbetreffende bewoordingen heeft gebruikt. Hoewel die woordkeuze achteraf gezien als minder gelukkig moet worden beschouwd, volgt hieruit niet dat de vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
4.7 Over het verwijt dat de rechter ter zitting slecht zou hebben geluisterd naar mr. Wolfrat, [ ] en [ ] overweegt de wrakingskamer dat voldoende is gebleken dat twee keer sprake is geweest van een misverstand (mogelijk als gevolg van niet goed luisteren door de rechter), te weten met betrekking tot de beweerde toestemming tot het nemen van een huisgenoot alsmede met betrekking tot het maandelijkse bedrag dat [ ] aan [ ] betaalde. Beide kwesties zijn echter ter zitting opgehelderd.
4.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat – indien de zitting van 13 april 2015 als één geheel in ogenschouw wordt genomen – de door de rechter gehanteerde bewoordingen weliswaar als minder gelukkig moeten worden beschouwd, maar zij niet de schijn van partijdigheid hebben gewekt, temeer nu er voldoende ruimte is geweest voor [ ] om zijn standpunt en andere zaken die hij van belang achtte naar voren te brengen. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de door verzoeker gestelde vrees dat de rechter in zijn zaak zich niet onpartijdig heeft opgesteld dan wel zich niet onpartijdig heeft uitgelaten - objectief bezien - niet gerechtvaardigd is. De beslissing is dan ook als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer 3945815 KK 15-350 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. J. Knol, voorzitter en E.R.S.M. Marres en I.M. Bilderbeek, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.