ECLI:NL:RBAMS:2015:738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
KG ZA 14-1571
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.P. Schoonbrood - Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma met geschil over betalingen en activa

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B.M. van Werven, vorderde onder andere betaling van een bedrag van € 10.000,- van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.F. Overes, als restant van de koopsom voor restaurantactiviteiten. De eiser stelde dat de gedaagde meer geld had opgenomen dan zijn winstaandeel en dat er meerdere geschillen waren gerezen tussen partijen. De gedaagde voerde aan dat de vennootschap reeds in januari 2014 was ontbonden en dat de opzeggingen van de eiser daarom zonder betekenis waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vennootschap inderdaad was ontbonden, maar dat de vereffening nog niet had plaatsgevonden. Hierdoor waren beide partijen nog steeds vereffenaars van de ontbonden gemeenschap. De rechter oordeelde dat de eiser recht had op betaling van € 10.000,- door de gedaagde, maar dat andere vorderingen van de eiser, zoals terugbetaling van voorschotten, niet toewijsbaar waren omdat deze vorderingen toebehoorden aan de ontbonden vennootschapsgemeenschap. Daarnaast werden verschillende verbodsbepalingen opgelegd aan de gedaagde, waaronder het verbod om de handelsnaam van de vennootschap te gebruiken en om betalingen te verrichten ten laste van de bankrekening van de vennootschap. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/577744 / KG ZA 14-1571 PS/MV
Vonnis in kort geding van 6 februari 2015
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 24 december 2014,
advocaat mr. B.M. van Werven te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Overes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 8 januari 2015 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis heeft vermeerderd, zoals hierna in r.o. 3.1 onder V vermeld. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben een pleitnota in het geding gebracht. [eiser] heeft tevens producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft ter zitting één productie in het geding willen brengen, doch dit is – na bezwaar hiertegen van [eiser] – door de voorzieningenrechter geweigerd, aangezien producties conform het van toepassing zijnde procesreglement tenminste 24 uur voor aanvang van de zitting aan de wederpartij moeten worden toegezonden.
Ter zitting waren partijen en hun raadslieden aanwezig. Aan de zijde van [gedaagde] was tevens [accountant van gedaagde] (registeraccountant) aanwezig.
Na verder debat is de zaak tot 22 januari 2015 pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij brief van 22 januari 2015 van de raadsman van [eiser] is de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij daarin niet zijn geslaagd en is verzocht vonnis te wijzen. Het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij overeenkomst van 30 augustus 2002 (hierna de vennootschapsovereenkomst) zijn partijen met ingang van 1 september 2002 een vennootschap onder firma aangegaan teneinde voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam café/restaurant [X] aan [straat 1] te drijven.
2.2.
Artikel 3 lid 2 van de vennootschapsovereenkomst kent een algemene opzeggingsbevoegdheid, mits te goeder trouw, met een opzegtermijn van tenminste zes maanden en tegen het einde van het boekjaar.
2.3.
In artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst is – samengevat weergegeven – opgenomen dat na afloop van elk boekjaar een balans en verlies- en winstrekening wordt opgemaakt. Dit zal eveneens geschieden per de dag van het eindigen van de vennootschap. Indien de vennoten niet tot overeenstemming komen, dan zal een en ander worden opgedragen aan een in onderling overleg te benoemen accountant. Indien de vennoten het niet eens zijn over de keuze van de accountant kan de rechtbank Amsterdam worden verzocht een accountant te benoemen. De door deze accountant vastgestelde balans en verlies- en winstrekening is bindend voor de vennoten.
2.4.
In artikel 12 lid 4 van de vennootschapsovereenkomst is opgenomen dat een vennoot de vennootschap kan opzeggen met inachtneming van een termijn van veertien dagen indien de andere vennoot meer heeft opgenomen dan zijn winstaandeel bedraagt en hij na een aanzegging daartoe dit meerdere niet binnen een maand in de kas van de vennootschap terugstort.
2.5.
In artikel 13 van de vennootschapsovereenkomst is onder a tot en met h opgenomen in welke gevallen de vennootschap eindigt. In artikel 13 onder d is opgenomen dat de vennootschap met een termijn van veertien dagen kan worden opgezegd indien op grond van handelingen, gedragingen of verzuimen van een vennoot van de andere vennoot niet kan worden verlangd dat hij de vennootschap voortzet. In artikel 14 lid 1 is opgenomen dat alle activa van de vennootschap aan de andere vennoot verblijven indien de vennootschap eindigt door een van de oorzaken als genoemd in artikel 13.
2.6.
In artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst is opgenomen dat wanneer de vennootschap eindigt binnen drie maanden een slotbalans moet worden opgesteld, naast de in artikel 9 genoemde balans en verlies- en winstrekening. Indien partijen niet binnen één maand overeenstemming hebben over de slotbalans, kunnen zij hiervoor in onderling overleg twee deskundigen benoemen. Indien ook de beide deskundigen niet tot overeenstemming komen, zullen zij gezamenlijk een derde deskundige benoemen om de waardering in hoogste ressort te verrichten.
2.7.
In 2009 is de vennootschap naast de onder 2.1 genoemde café/restaurantactiviteit tevens cateringactiviteiten gaan ontplooien, onder de naam [X] Cateringbedrijf, gevestigd aan [straat 2].
2.8.
Op 4 januari 2011 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer opgenomen dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2011 de exploitatie van café/restaurant [X] voor zijn rekening neemt, waarbij het volledige risico en alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor zijn risico komen. Tevens is in deze overeenkomst opgenomen dat de vennootschapsovereenkomst van 30 augustus 2002 ongewijzigd zal blijven gelden voor de exploitatie van [X] Cateringbedrijf. De naam van de vennootschap onder firma is op dat moment gewijzigd in [X] Cateringbedrijf.
2.9.
In een verklaring van [medewerker van de vennootschap] (hierna [medewerker van de vennootschap]), officemanager van de vennootschap (productie 5 van [eiser]), staat dat [gedaagde] nog een restant van
€ 10.000,- aan [eiser] diende te betalen als vergoeding voor de overname van de restaurantactiviteiten en dat partijen in oktober 2013 zijn overeengekomen dat [gedaagde] dit restant uiterlijk op 15 januari 2014 aan [eiser] zou betalen.
2.10.
Als producties 6 en 7 heeft [eiser] twee bankafschriften in het geding gebracht waaruit blijkt dat op 4 augustus 2013 en 29 oktober 2013 van de rekening van de vennootschap respectievelijk € 1.000,- en € 5.000,- is overgemaakt naar de rekening van [gedaagde].
2.11.
[eiser] heeft een brief van 2 april 2014 in het geding gebracht waarin [gedaagde] wordt verzocht een bedrag van € 37.308,- te storten op de rekening van de vennootschap. Volgens de brief heeft [gedaagde] in de periode 2010 tot en met 2014 meer van die rekening opgenomen dan zijn winstaandeel en heeft hij het bedrag dat hij maandelijks mag opnemen (€ 3.000,-) steeds te vroeg opgenomen. In de brief heeft [eiser] een beroep gedaan op artikel 12 lid 4 (zie 2.4) van de vennootschapsovereenkomst.
2.12.
Bij aangetekende brief van 22 mei 2014 van de raadsman van [eiser] is de vennootschapsovereenkomst met [gedaagde] op grond van artikel 12 lid 4 opgezegd per 6 juni 2014. In dezelfde brief is [gedaagde] gesommeerd het te veel opgenomen bedrag terug te storten op de rekening van de vennootschap. Tevens is aanspraak gemaakt op de restantbetaling van € 10.000,- (zie 2.9).
2.13.
Bij brief van 28 mei 2014 van [accountant van gedaagde] (hierna [accountant van gedaagde]) is de raadsman van [eiser] namens [gedaagde] – kort gezegd – medegedeeld dat er geen grond voor opzegging is. Bij brief van 29 mei 2014 van [accountant van gedaagde] is de raadsman van [eiser] met betrekking tot het bedrag van € 10.000,- het volgende medegedeeld:
Het is niet juist dat mijn cliënt heeft toegezegd het restbedrag van zijn schuld uiterlijk op 15 januari 2014 zou betalen. Het staat mij juist bij dat de vennoten zijn overeengekomen dat het aandeel van de uittredende vennoot uitgesteld betaald zou worden, waardoor de lening een achtergesteld karakter kreeg.
2.14.
Bij brief van 24 juni 2014 van de raadsman van [eiser] is [gedaagde] onder meer medegedeeld dat de vennootschap bij brief van 22 mei 2014 (zie 2.12) per 6 juni 2014 rechtsgeldig is opgezegd. Mocht geen sprake zijn geweest van een rechtsgeldige opzegging, dan vindt opzegging subsidiair plaats door middel van de brief van 24 juni 2014 op grond van artikel 13 sub d van de vennootschapsovereenkomst (zie 2.5), met een termijn van 14 dagen, derhalve per 4 juli 2014. Meer subsidiair wordt de vennootschap per 31 december 2014 opgezegd conform artikel 3 lid 2 van de vennootschapsovereenkomst (zie 2.2). In de brief van 24 juni 2014 is [gedaagde] tevens gesommeerd alle in zijn bezit zijnde eigendommen (zoals de sleutels van de bedrijfsruimte, auto, bankpas) van de vennootschap te retourneren. Wederom is aanspraak gemaakt op de restantbetaling van € 10.000,- (zie 2.9).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – het volgende:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 10.000,- (het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom voor de restaurantactiviteiten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2014;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.000,- (ter zake van de lening door de vennootschap uit 2013, zie 2.10), te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.000,- (ter zake van de lening door de vennootschap uit 2013, zie 2.10), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2014;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.105,- ter zake van kasopnamen,
€ 4.884,50 ter zake van opnamen van de vennootschapsrekening hoger dan het winstaandeel van [gedaagde] over 2012 en 2013 en van € 25.774,- aan privé-opnamen (te weten het bedrag aan privé-opnamen van [gedaagde] over 2011 tot en met 2014, minus het bedrag aan privé-opnamen van [eiser] over die periode), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2014;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 18.000,- zijnde de geldopnames van € 3.000,- per maand vanaf 6 juni 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede – na akte vermeerdering van eis – te vermeerderen met € 3.000,-, zijnde de opname van 29 december 2014;
VI. [gedaagde] te verbieden de thans aan [eiser] toebehorende activa (waaronder de handelsnaam [X] Cateringbedrijf, de toegangssleutels van het pand aan [straat 2], de sleutels van de bedrijfsauto, de auto zelf met bijbehorende documenten en de bankpassen en de bankrekening zelf etc.) te gebruiken;
VII. [gedaagde] te verbieden zich toegang te verschaffen tot het pand aan [straat 2], zich als vennoot van de onderneming van de voormalige vennootschap te gedragen of die vennootschap te vertegenwoordigen en geen contact op te nemen met cliënten of personeel van de voormalige vennootschap;
VIII. [gedaagde] te veroordelen de aan de vennootschap toebehorende activa aan [eiser] te leveren (waaronder de toegangssleutels van het pand aan [straat 2], de sleutels van de bedrijfsauto, de auto zelf met bijbehorende documenten en de bankpassen);
IX. het gevorderde onder VI tot en met VIII op straffe van dwangsommen;
X. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 4.774,88 exclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten;
XI. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat in de loop der tijd meerdere geschillen zijn gerezen tussen partijen. [gedaagde] verrichtte maar zeer beperkt werkzaamheden voor de vennootschap en hij toonde geen enkele interesse. Bovendien ontdekte [eiser] dat [gedaagde] meer geld uit de vennootschap opnam dan zijn winstaandeel groot was. Hij is meerdere keren gesommeerd dit terug te betalen, alsmede de twee leningen van € 1.000,- en € 5.000,- (zie 2.10) en het bedrag van € 10.000,- (zie 2.9). Overigens hebben nadere berekeningen uitgewezen dat [gedaagde] niet het bedrag van € 37.308,- is verschuldigd (als genoemd in de brief van 2 april 2014, zie 2.11) doch het bedrag van € 41.960,-. In dit laatste bedrag is het bedrag van € 10.000,- niet meegenomen. Ook is hierin niet meegenomen dat [gedaagde] na de datum van opzegging (6 juni 2014) niet langer gerechtigd is het maandelijkse bedrag van € 3.000,- op te nemen en dat hij dit ten onrechte nog zeven keer heeft gedaan. Opzegging van de vennootschap is primair geschied op grond van artikel 12 lid 4 (te hoge opnames) subsidiair op grond van artikel 13 sub d (de gedragingen van [gedaagde]) en meer subsidiair op grond van artikel 3 lid 2 (dat een algemene opzeggingsbevoegdheid geeft met een opzegtermijn van ten minste zes maanden en tegen het einde van het boekjaar). Uitgaande van een rechtsgeldige opzegging zijn ook de vorderingen van [eiser] die niet zien op betaling van een geldbedrag (vorderingen VI tot en met VIII) toewijsbaar. Grondslag hiervoor is onder meer het bepaalde in artikel 14 lid 1 van de vennootschapsovereenkomst. Op grond hiervan verblijven alle activa aan [eiser].
Ook dient [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten te betalen. In dit verband verwijst [eiser] naar de factuur van zijn raadsman (productie 21). Deze kosten vallen niet onder de kosten bedoeld in artikel 241 Rv.
Bij toewijzing van de geldvorderingen heeft [eiser] een spoedeisend belang omdat hij in liquiditeitsproblemen verkeert. Het saldo van de vennootschapsrekening is ongeveer € 40.000,- negatief. Hierdoor staan de arbeidsovereenkomsten van 15 medewerkers op het spel. Ook bij toewijzing van de overige vorderingen heeft [eiser] een spoedeisend belang. De bemoeienis van [gedaagde], die onduidelijkheid, verwarring en onrust veroorzaakt onder het personeel en de relaties van de vennootschap, moet zo spoedig mogelijk worden gestopt.
3.3.
[gedaagde] heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat partijen op 22 januari 2014 de vennootschap hebben ontbonden en gedeeltelijk vereffend. De opzeggingen gedaan door [eiser] zijn dan ook rechtens zonder betekenis omdat de vennootschap reeds ontbonden was. Overigens bestrijdt [gedaagde] dat de door [eiser] aangevoerde redenen om tot opzegging te komen terecht zijn. Thans is nog te vereffen Cateringbedrijf [X], dat tot het vermogen van de ontbonden vennootschap behoort. Voor de wijze waarop dat dient te geschieden is artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst (zie 2.6) van belang. Hierin is opgenomen welke weg gevolgd dient te worden, indien partijen het niet eens kunnen worden over de slotbalans. Deze weg is nog niet gevolgd, zodat dit kort geding prematuur is. Zonder slotbalans is het immers niet mogelijk een goed cijfermatig inzicht te krijgen in de resultaten van de vennootschap en in de kapitaalrekeningen van beide vennoten. Volgens de berekeningen van [accountant van gedaagde] heeft [gedaagde] een positief kapitaal in de vennootschap. Ook de door [eiser] te betalen overnameprijs voor het cateringbedrijf dient nog te worden vastgesteld. Op grond van het voorgaande dienen alle geldvorderingen te stranden, aldus [gedaagde]. Als bevoegd vereffenaar kan hem de toegang tot het cateringbedrijf niet worden ontzegd. Derhalve dienen ook de andere vorderingen van [eiser] te stranden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit hetgeen [gedaagde] ter zitting naar voren heeft gebracht, volgt dat partijen het er kennelijk over eens zijn dat de vennootschap reeds in 2014 is ontbonden. In dit geding zal de voorzieningenrechter hiervan uitgaan. De vraag of de verschillende door [eiser] gedane opzeggingen terecht zijn geschied, hoeft dus in dit kort geding niet te worden beantwoord. Ook de vraag of [eiser] zich terecht op het verblijvingsbeding van artikel 14 van de vennootschapsovereenkomst beroept, hoeft in dit geding niet te worden beantwoord. Ter zitting is immers gebleken dat niet in geschil is dat [eiser] [X] Cateringbedrijf voortzet en dat [gedaagde] hieruit terugtreedt. Dit betekent dat (niet in geschil is dat) het cateringbedrijf (dat wil zeggen de activa en passiva van dat bedrijf) aan [eiser] geleverd zullen worden. Thans behoren die activa en passiva echter nog niet toe aan [eiser]. De activa en passiva maken thans deel uit van de ontbonden goederengemeenschap, die nog verdeeld moet worden. Anders dan [eiser] kennelijk meent, heeft de werking van het verblijvensbeding – indien [eiser] dat al te zijnen gunste zou kunnen inroepen, wat de voorzieningenrechter dus in het midden laat – niet tot gevolg dat [eiser] nu eigenaar is van het cateringbedrijf.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen vloeit voort dat de huidige situatie waarin partijen zich bevinden als een overgangssituatie dient te worden aangemerkt. De vennootschap is immers ontbonden, maar nog niet vereffend. Beide partijen zijn (krachtens de wet, nu in de overeenkomst daarover niets is bepaald) thans vereffenaars van de te verdelen gemeenschap die nog tussen hen bestaat. Op grond van artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst dient de verdeling en vereffening te geschieden op basis van een beëindigingsbalans die binnen drie maanden na de ontbinding moet worden opgemaakt. Daaruit vloeit voort dat de peildatum voor de waardering van de onderneming in ieder geval niet later kan zijn dan drie maanden na de ontbinding van de vennootschap. Dit betekent dat het cateringbedrijf reeds nu (zowel in de visie van [gedaagde] als in de primaire visie van [eiser]) voor rekening en risico van [eiser] wordt gedreven. [gedaagde] heeft, uitgaande van zijn eigen standpunt dat de vennootschap reeds in januari 2014 is ontbonden, thans dus geen recht meer op een aandeel in de winst. Hij dient zich in dat licht ook te onthouden van een maandelijkse opname van € 3.000,- als voorschot op de winst.
4.3.
Het voorgaande betekent nog niet dat de vordering onder V, strekkende tot terugbetaling van die voorschotten, toewijsbaar is. Niet [eiser], maar de ontbonden vennootschapsgemeenschap heeft recht op terugbetaling van die voorschotten. [eiser] heeft de vordering tot terugbetaling echter niet namens de ontbonden vennootschapsgemeenschap ingesteld, maar als privépersoon. Daarmee wil hij kennelijk een voorschot nemen op de verdeling en afrekening tussen partijen. Nog daarlaten dat in de afrekening tussen partijen de ten onrechte opgenomen voorschotten slechts tot een vordering van € 1.500,- per maand van [eiser] op [gedaagde] kunnen leiden (en niet tot een vordering van € 3.000,- per maand), oordeelt de voorzieningenrechter met [gedaagde] dat, zolang geen waardering van het cateringbedrijf heeft plaatsgevonden en een beëindigingsbalans is opgesteld, niet valt vast te stellen tot welke uitkomst de afrekening tussen partijen zal leiden. Thans kan niet worden vastgesteld of [gedaagde] mogelijk betalingsverplichtingen heeft jegens [eiser]. Voorafgaand aan de waardering van de onderneming en het opstellen van de beëindigingsbalans kunnen niet reeds in dit kort geding enkele posten uit het geheel worden gehaald. De vordering onder V zal dus worden afgewezen.
4.4.
Hetzelfde geldt voor de geldvorderingen onder II, III en IV. Indien en voor zover de gestelde vorderingen bestaan, vallen die vorderingen in de ontbonden en nog te verdelen goederengemeenschap tussen partijen. [eiser] kan die vorderingen dus niet instellen alsof zij hem toebehoorden. Voor toewijzing van een deel van de vorderingen bij wijze van voorschot op de definitieve afrekening is geen plaats om de redenen die in het vorige nummer zijn genoemd. Ten slotte merkt de voorzieningenrechter ten overvloede nog op dat er dubbeltellingen zitten in de door [eiser] gevorderde bedragen onder IV.
4.5.
Anders is het met de vordering van € 10.000,- op [gedaagde] in verband met zijn overname van de restaurantactiviteiten in 2011. Dit bedrag is hij immers niet aan de (ontbonden) vennootschap maar aan [eiser] verschuldigd en deze vordering staat los van de huidige ontbinding en vereffening van de vennootschap. Dat [gedaagde] dit bedrag nog verschuldigd is, is niet door hem bestreden. Tussen partijen is enkel in geschil of deze vordering op dit moment reeds opeisbaar is. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] aan de hand van de verklaring van [medewerker van de vennootschap] (zie 2.9) voldoende aannemelijk gemaakt dat dit bedrag uiterlijk op 15 januari 2014 betaald had moeten worden. Hetgeen hier tegenin is gebracht door [gedaagde] (te weten de brief van 28 mei 2014 van [accountant van gedaagde] waarin is opgenomen:
Het staat mij juist bij dat de vennoten zijn overeengekomen dat het aandeel van de uittredende vennoot uitgesteld betaald zou worden, waardoor de lening een achtergesteld karakter kreeg) acht de voorzieningenrechter onvoldoende concreet om niet uit te kunnen gaan van opeisbaarheid per 15 januari 2014
.Het standpunt van [accountant van gedaagde] rijmt bovendien niet met het door de raadsman van [gedaagde] ter zitting ingenomen standpunt dat de vordering pas in 2022 opeisbaar zou zijn. Voorts wordt geoordeeld dat [eiser] gezien hetgeen hij heeft aangevoerd over zijn slechte financiële situatie een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering tot betaling van € 10.000,-. De geldvordering voldoet derhalve aan alle criteria die aan toewijzing in kort geding worden gesteld.
4.6.
Met betrekking tot de vorderingen VI, VII en VIII geldt het volgende. Onder 4.2 is reeds overwogen dat partijen zich in een overgangssituatie bevinden. Die situatie komt er feitelijk gezien op neer dat [X] Cateringbedrijf op dit moment voor rekening en risico van [eiser] wordt gedreven, maar dat [gedaagde] naast [eiser] wel nog vereffenaar is van de ontbonden goederengemeenschap. Bij de beoordeling van de vorderingen moet de positie van [gedaagde] als vereffenaar in het oog worden gehouden. Als vereffenaar zal [gedaagde] in ieder geval de boekhouding van de te vereffenen gemeenschap en onderliggende stukken zoals bankrekeningen moeten kunnen inzien.
4.6.1.
Niet valt echter in te zien (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) dat het ook nodig is dat hij bevoegd blijft zelfstandig betalingen of andere beschikkingshandelingen te doen ten laste van de bankrekening die voorheen van de vennootschap was en die thans nog steeds fungeert als bankrekening van het cateringbedrijf. [eiser] heeft er (een voldoende spoedeisend) belang bij dat aan de beschikkingsbevoegdheid van [gedaagde] over die bankrekening een einde wordt gemaakt, nu [gedaagde] nog steeds maandelijks een voorschot van € 3.000,- opneemt van die bankrekening. Toegewezen zal dan ook worden het gevorderde verbod om nog langer de bankpas(sen) van die rekening en die rekening zelf te (laten) gebruiken. [gedaagde] zal zijn bankpas(sen) aan [eiser] moeten afgeven.
4.6.2.
Ervan uitgaande dat alle activa van de vennootschap aan [eiser] zullen toekomen, kunnen ook reeds bij wijze van voorlopige maatregel (en om verdere discussies tussen partijen te voorkomen) de overige vorderingen die zien op afgifte aan [eiser] worden toegewezen. De handelsnaam [X] Cateringbedrijf zal niet (meer) mogen worden gebruikt door [gedaagde], omdat dit naar derden onduidelijkheid en verwarring zal scheppen. Ook de bedrijfsauto met sleutels en documenten zal hij aan [eiser] moeten afgeven en leveren omdat die auto nu reeds (op grond van hetgeen hierboven, in 4.2 is overwogen) voor rekening en risico van [eiser] komt en de geldelijke waarde van die auto, bepaald op een tijdstip in het verleden, wordt betrokken in de eindafrekening. De vordering tot het afgeven van de toegangssleutels van het bedrijfspand aan de Hoogoorddreef is eveneens toewijsbaar, aangezien niet valt in te zien (zonder een nadere toelichting, die ontbreekt) waarom [gedaagde] als vereffenaar toegang tot het pand zou moeten hebben. [gedaagde] heeft zelf ter zitting zelfs gezegd dat hij niet van plan is het pand in de toekomst nog te betreden. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zijn aanwezigheid in het pand en een incident met een aldaar werkzame kok nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering hebben gehad, zodat [eiser] ook (een voldoende spoedeisend) belang heeft bij toewijzing van het gevorderde verbod om het pand te betreden.
4.6.3.
[gedaagde] zal zich verder niet als vennoot of gevolmachtigde van het cateringbedrijf – dat thans voor rekening en risico van [eiser] wordt gedreven – mogen gedragen en zal ook geen contact mogen opnemen of onderhouden met personeel of cliënten van dat bedrijf.
4.7.
De dwangsommen die aan de verschillende veroordelingen zullen worden verbonden, zullen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
4.8.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd kunnen de door zijn raadsman gedeclareerde werkzaamheden wel worden aangemerkt als kosten die vallen onder artikel 241 Rv.
4.9.
Aangezien partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 10.000,- (tienduizend euro) ter zake van de nog niet betaalde koopsom voor de restaurantactiviteiten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag van 16 januari 2014 tot aan de dag van voldoening,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om betalingen ten laste van de bankrekening met nummer [(...)] te (laten) verrichten of anderszins over die bankrekening te (laten) beschikken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 25.000,-,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om de handelsnaam [X] Cateringbedrijf te gebruiken, om zich toegang te verschaffen tot het bedrijfspand aan [straat 2], om zich als vennoot of gevolmachtigde van het cateringbedrijf van de voormalige vennootschap te gedragen en om contact op te nemen of te onderhouden met personeel of cliënten van die onderneming, op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per gehele of gedeeltelijke overtreding van dit verbod, met een maximum van € 25.000,-,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] binnen één week na betekening van dit vonnis de bedrijfsauto (met kenteken [(...)]) met bijbehorende sleutels en documenten, de toegangssleutels van het bedrijfspand aan [straat 2] en de bankpas(sen) van bankrekening met nummer [(...)] aan [eiser] af te geven en de bedrijfsauto aan [eiser] te leveren, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MV