ECLI:NL:RBAMS:2015:7486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3234
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van woonadres en burenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister waarin haar studiefinanciering werd herzien naar de norm voor een thuiswonende student. Dit besluit was gebaseerd op een controle uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), waarbij burenverklaringen werden gebruikt om te concluderen dat eiseres niet op haar BRP-adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de buren onvoldoende waren om aan te tonen dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank benadrukte dat het aan de verweerder was om voldoende bewijs te leveren dat eiseres niet op haar BRP-adres woonde, en dat de burenverklaringen niet voldoende waren om dit te onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 april 2014 herleefde. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/3234

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) vanaf april 2014 herzien naar de norm voor een thuiswonende student. Verweerder heeft in dit kader een bedrag van € 1797,93 aan te veel betaalde studiefinanciering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 13 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het primaire besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015. Eiseres en verweerder zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

2.1
In geschil in de onderhavige zaak is of verweerder de studiefinanciering van eiseres terecht heeft herzien naar de norm van een thuiswonende student en in dat kader terecht een bedrag van € 1797,93 aan te veel betaalde studiefinanciering van eiseres heeft teruggevorderd.
2.2
Verweerder heeft de herziening en terugvordering van de studiefinanciering van eiseres gebaseerd op de uitkomsten van een controle uitgevoerd namens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). In het kader van deze controle is op 15 september, 1 december en 10 december 2014 getracht een huisbezoek af te leggen op het BRP-adres van eiseres ( [adres] in Amsterdam). Op deze data werd niemand thuis aangetroffen. De controleurs hebben daarop op 10 december 2014 een buurtonderzoek verricht en daarbij met twee buren gesproken.
2.3
De buurvrouw van [adres 1] heeft over het BRP-adres van eiseres het volgende verklaard: “Er woont een gezin bestaande uit vader, moeder en hun drie kinderen. Het zijn drie [kinderen] . Allemaal jonge kinderen. Ik ken ze het zijn onze buren. Ik woon hier nu sinds acht jaar. Zij wonen hier langer dan ik. Er woont verder niemand anders. Ik heb er nooit iemand anders gezien.”
De buurman van [adres 2] huis heeft over het BRP-adres van eiseres het volgende gezegd: “Schuin boven ons woont een gezin. Een man, vrouw en drie kinderen. Ze hebben drie [kinderen] . Ik heb ze vanochtend nog gezien. Ik zie ze dagelijks. Ik woon hier ongeveer zeven jaar. Zij wonen hier eerder dan ons. Verder woont er niemand anders.”
Op basis van deze verklaringen heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet woont op het door haar opgegeven BRP-adres.
2.4
Eiseres heeft aangevoerd dat zij weldegelijk woont op haar BRP-adres. Verweerder heeft enkel op basis van de verklaringen van de buren niet mogen concluderen dat eiseres niet op haar BRP-adres woont. Eiseres heeft nauwelijks contact met haar buren. Gelet op haar drukke sociale leven en studieschema is het niet aannemelijk dat de buren op de hoogte zijn van haar dagelijkse komen en gaan.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het in de onderhavige zaak gaat om een voor eiseres belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres niet woont op haar BRP-adres. De rechtbank verwijst in dit kader op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonende beurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5), waarin onder meer is vermeld dat de controleur tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de buren in de onderhavige zaak het vermoeden rechtvaardigen dat eiseres niet op het BRP-adres woonachtig is. Verweerder heeft daarmee echter niet aannemelijk gemaakt dat eiseres er niet woont. Het feit dat beide buren hebben verklaard dat er behalve een gezin met drie kinderen niemand anders op het adres woont is daartoe onvoldoende. Dit komt omdat niet duidelijk is op grond waarvan de buren tot deze conclusie zijn gekomen. De rapporteurs hadden moeten doorvragen waarop de buren hun conclusie hebben gebaseerd. Uit de verklaringen kan niet worden opgemaakt dat de rapporteurs dat hebben gedaan.
Indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dat de buren tot die conclusie zijn gekomen omdat zij (dagelijks) het gezin zien en nooit iemand anders, dan leidt dit niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat de buren niemand anders hebben gezien sluit niet uit, dat eiseres wel degelijk op haar BRP-adres woont. De buurvrouw van [adres 1] verklaart dat zij het gezin kent. Echter, niet duidelijk is in welke mate zij haar buren kent. Uit haar verklaring en die van de buurman blijkt enkel dat men elkaar ziet, maar niet dat men elkaar bijvoorbeeld spreekt of bij elkaar over de vloer komt.
De opmerkingen van de rapporteurs in het rapport onder het kopje samenvatting en conclusies over de situatie ter plaatse doet aan het vorenstaande niet af. Het geeft enkel aan dat de bewoners in het onderhavige appartementencomplex er op de hoogte van kunnen zijn wie hun buren zijn.
3.3
Verweerder heeft twee uitspraken overgelegd, waarin werd geoordeeld dat de verklaringen van buren voldoende waren om te concluderen dat de betreffende student niet op het opgegeven BRP-adres woonde (de uitspraken van rechtbank Limburg van 8 mei 2015, AWB 14/3821 en van rechtbank Noord Nederland van 28 januari 2015, LEE 14/3427). Ten aanzien van deze uitspraken overweegt de rechtbank dat niet is vast te stellen of de feitelijke situatie in die zaken vergelijkbaar is met de feitelijke situatie in de onderhavige zaak.
3.4
Gelet op rechtsoverweging 2.2 was verweerder niet bevoegd de uitwonende beurs van eiseres te herzien en in dat kader een bedrag aan studiefinanciering van eiseres terug te vorderen.
4.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu niet valt in te zien hoe verweerder het gebrek in het bestreden besluit thans nog zal kunnen herstellen. De rechtbank herroept daarom het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 april 2014 herleeft.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Niet is gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Teggelaar, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.