ECLI:NL:RBAMS:2015:7632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6361
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot afwijzing van de bijstandsaanvraag van een dakloze

Op 5 november 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker, een dakloze, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering door verweerder op 28 september 2015. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 28 oktober 2015 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Verzoeker had in zijn aanvraag aangegeven op verschillende adressen in Amsterdam te verblijven, maar verweerder concludeerde dat hij niet tot de doelgroep van dak- en thuislozen behoort. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verblijfsplaats van verzoeker, aangezien hij niet op de opgegeven adressen was aangetroffen en er geen tweede locatiebezoek was afgelegd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet voldoet aan de zorgvuldige voorbereiding zoals vereist in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom werd het besluit geschorst en werd verweerder opgedragen om tijdens de bezwaarfase opnieuw onderzoek te doen naar de verblijfsituatie van verzoeker. Tevens werd verweerder opgedragen om voorschotten te verstrekken aan verzoeker en het betaalde griffierecht te vergoeden. De proceskosten werden begroot op € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6361

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Ettalhaoui),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.M. Diderich).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker heeft op 24 augustus 2015 bijstand aangevraagd. Bij zijn aanvraag heeft hij meegedeeld dat hij op verschillende adressen in Amsterdam verblijft. De adressen die hij op het aanmeldformulier heeft opgegeven zijn: [adres 1] , de woning van zijn vriend [naam 1] , hier slaapt hij twee keer per week; [adres 2] , de woning van zijn broer, hier slaapt hij één keer in de week en de [adres 3] , de woning van zijn moeder. Op dat laatste adres geeft verzoeker aan twee maal per week te slapen. Voor de overige dagen geeft verzoeker aan bij zijn vriendin in Schoonhoven te verblijven.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit onderzoek blijkt dat verzoeker op 3 september 2015 heeft gezegd het meest op de [adres 1] te verblijven en daarom niet tot de groep van dak en thuislozen behoort.
2.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten nader onderzoek naar zijn verblijfsplaats te doen. Zo kan volgens verzoeker uit het onderzoek niet worden geconcludeerd dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres 1] . Bovendien zijn de andere adressen slechts één maal bezocht en heeft verweerder nagelaten na
2 september 2015 nog nader onderzoek te doen.
3.1
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:CA2360) moeten de daklozen die een zwervend bestaan leiden worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adresloze en is voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. Aangezien het hier gaat om een besluit op aanvraag, is het aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij een zwervend bestaan leidde.
3.2
In de rapportage van 18 september 2015 staat dat op 2 september 2015 de door verzoeker opgegeven adressen zijn bezocht. Op geen van de adressen is verzoeker toen aangetroffen. Op het adres [adres 2] deed mevrouw [naam 2] (de schoonzuster van verzoeker) open. Zij heeft gezegd dat verzoeker daar twee of drie weken voor het laatst geleden heeft geslapen.
3.3
Uit het rapport van bevindingen blijkt voorts dat verzoeker op 3 september 2015 een e-mail (de e-mail) heeft gestuurd die luidt als volgt:
“Ik ben gebelt door me broer dat dwi is langs geweest en dat ze volgende week weer terug komen en ze wouden zijn huis betreden Ik heb jullie toesteming gegeven om te controleren maar ik heb er duidelijk bij gezet dat jullie ze niet mogen lastig vallen met mij shit Jullie hebben niet het recht om bij mijn broer binnen te komen want die heeft geen uitkering bij jullie, dat ik er een keer slaap wil niet zeggen dat jullie het recht hebben om maar als te doen , ik zal hierover ook contact opnemen met de nationale ombudsman wat jullie wel en niet mogen in dit soort situaties Ik slaap mijn meeste dagen bij [naam 1] op [adres 1] wees welkom maar ga niet mijn familie leden lastig vallen aub maar ik zal vragen wat jullie wel en niet mogen en dan kom ik wel terug op dit onderwerp. mvg [verzoeker] ”.
3.4
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat het beleid is dat indien de aanvrager die stelt dakloos te zijn de eerste maal niet op de opgegeven adressen wordt aangetroffen een tweede bezoek wordt afgelegd om nogmaals de woonsituatie te controleren. Verweerder heeft daarvan in dit geval afgezien omdat voornoemde e-mail de aanleiding is geweest om te concluderen dat verzoeker op [adres 1] zijn hoofdverblijf heeft en dat verzoeker niet wilde dat op de andere adressen controle plaatsvond.
3.5
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden van nader onderzoek heeft afgezien en naar aanleiding van bovengenoemde e-mail in het bestreden besluit de conclusie heeft kunnen trekken dat verzoeker niet behoort tot de doelgroep van de dak- en thuislozen zoals opgegeven. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Ten aanzien van verweerders standpunt over het hoofdverblijf van verzoeker op [adres 1] overweegt de voorzieningenrechter dat naar voorlopig oordeel deze enkele mededeling onvoldoende is, om in bezwaar de motivering dat verzoeker niet behoort tot de doelgroep van dak- en thuislozen overeind te houden, nu daar geen verder onderzoek naar is gedaan. Voorts valt in de e-mail op dat verzoeker in de eerste plaats wenst dat het onderzoek bij zijn familieleden respectvol verloopt en dat hij zich afvraagt of de controleurs bij de familie kunnen binnen treden en dat hij zich over dat onderwerp nader zal informeren en er daarna bij verweerder op zal terugkomen. De e-mail van verzoeker kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze vorm dan ook niet worden opgevat als een weigering om verder mee te werken aan een onderzoek.
3.6
Gelet op de onder rechtsoverweging 3.1 genoemde jurisprudentie is het bij een aanvraagsituatie aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij een zwervend bestaan leidt. Aan de andere kant mag van verweerder bij de groep van dak- en thuislozen en mensen met een adresprobleem maatwerk worden verwacht, in de zin dat deze aanvragers door middel van de door verweerder te verrichten controle daadwerkelijk in staat worden gesteld hun verblijfssituatie in de gemeente aan te tonen of aannemelijk te maken. Dit betekent dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet licht aanleiding zal zijn om een tweede huis- of locatiebezoek achterwege te laten, indien de aanvrager de eerste keer niet is aangetroffen. De aard van de problematiek van de dakloze brengt nu eenmaal met zich dat hij anders niet of nauwelijks kan aantonen dat hij tot de doelgroep behoort, zodat hij recht heeft op uitkering. Verweerder dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter met deze bewijsproblematiek in de uitvoeringspraktijk rekening te houden. Dat verweerder na
2 september 2015 dan ook geen nader onderzoek meer heeft gedaan leidt dan ook voorshands tot de conclusie dat ontoereikend onderzoek is gedaan in de zin van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het primaire besluit vermoedelijk in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
4.1
Nu gelet op het voorgaande twijfel bestaat over de vraag of het besluit voldoet aan de zorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening te treffen in die zin dat het bestreden besluit waarbij de aanvraag is afgewezen zal worden geschorst. Verweerder kan in het kader van de volledige heroverweging tijdens de bezwaarfase opnieuw onderzoek doen naar de vraag of verzoeker conform zijn opgave behoort tot de doelgroep dak- en thuislozen. Aan de orde is voorts de vraag of aan verzoeker voorschotten moeten worden verstrekt. Nu het onderzoek naar voorlopig oordeel onvolledig is geweest, zal de voorzieningenrechter mede gelet op het bepaalde in artikel 52 Participatiewet aan verweerder opdragen tijdens de bezwaarfase aan verzoeker voorschotten te verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm. Aan verweerder zal worden opgedragen deze voorschotten aan verzoeker toe te kennen per datum verzoekschrift te weten 7 oktober 2015 naar de voor hem geldende bijstandsnorm tot en met de datum van bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift.
4.2
De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker voor de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter begroot deze kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, tarief per punt € 490,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op om voorschotten te verstrekken per 7 oktober 2015 naar de voor hem geldende bijstandsnorm tot en met de datum van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll: KvdB