ECLI:NL:RBAMS:2015:7666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
13/993010-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van ondernemer in de schoonmaakbranche voor valsheid in geschrift en het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2015 uitspraak gedaan tegen een ondernemer in de schoonmaakbranche, die als feitelijk leidinggever werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen. De ondernemer werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de ernst en omvang van de bewezen feiten een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, in tegenstelling tot de eis van het Openbaar Ministerie. De ondernemer had gedurende bijna vier jaar op grote schaal een valse loonadministratie gevoerd en valse werkgeversverklaringen opgemaakt, die door derden werden gebruikt voor het verkrijgen van geldleningen of ter onderbouwing van inkomenseisen bij de IND. Daarnaast had hij arbeid laten verrichten door illegaal in Nederland verblijvende personen. De rechtbank paste een strafvermindering van 5% toe wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Beroepen op nietige dagvaarding en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de ondernemer feitelijk leiding had gegeven aan de strafbare feiten en dat de valse geschriften waren opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwen in de juistheid van geschriften in het maatschappelijk verkeer en de noodzaak om illegale arbeid tegen te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993010-12 (Promis)
Datum uitspraak: 17 september 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.M. Heilbron, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[bedrijf 1 B.V.] , op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 november 2009 tot en met 28 oktober 2010 te Amsterdam en/of [plaats] (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging, een geschrift, te weten, een werkgeversverklaring d.d. 13-11-2009 (doc. 07.13) en/of een werkgeversverklaring d.d. 10-12-2009 (doc 07.01) en/of een werkgeversverklaring 20-07-2010 (doc 07.03) en/of een werkgeversverklaring d.d. 28-10-2010 (doc 30.01)en/of een werkgeversverklaring d.d.28-12-2009 (Uittreksel uit de Justitiële Documentatie 7.12), dat/die bestemd is/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of heeft/hebben vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (een) onjuist(e) bruto maand en/of jaarsalaris vermeld en/of doen laten vermelden op voormelde werkgeversverklaringen, met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
[bedrijf 1 B.V.] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2008 tot en met 29 mei 2012, in Amsterdam en/of [plaats] (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten [persoon 1] en/of anderen, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of die voornoemde ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) ervoor gezorgd dat die perso(o)n(en) werk en/of inkomsten had(den), althans ervoor gezorgd dat die perso(o)n(en) arbeid heeft/hebben verricht, terwijl hij wist of ernstige
redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt.
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 april 2008 tot en met 29 mei 2012 in de Amsterdam en/of [plaats] (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, (een) ander(en), waaronder [persoon 1] , welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijke toegang tot of verblijf in Nederland heeft/hebben verschaft, (telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen (laten) verrichten, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemd(e) perso(o)n(en) toen en daar arbeid doen (laten) verrichten en/of tewerkgesteld,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist (en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was/waren.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[bedrijf 1 B.V.] , op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2008 tot en met 29 mei 2012 te Amsterdam en/of [plaats] (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een valse of vervalste loonadministratie van [bedrijf 1 B.V.] , bestaande uit (een) manurenstat(en) en/of (een) mandagregister(s) en/of (een) arbeidsovereenkomst(en) en/of (een) salarisspecificatie(s) en/of (een) lijst(en) loon overzichten, zijnde (een samenstel van) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,valselijk heeft/hebben doen opma(a)kt(en) of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op de manurenstaten meer manuren vermeld dan door de werknemer(s) is/zijn gewerkt, en/of dat de daadwerkelijk gewerkte manuren zoals vermeld in de agenda niet overeenkomen met de uren van het mandagregister, en/of naam/namen van (een) werknemer(s) is/zijn opgenomen in het mandagregister die niet (meer) werkzaam was/waren bij [bedrijf 1 B.V.] , en/of dat werknemer(s) volgens de manurensta(a)t(en) en/of mandagregisters meer uren werkzaam was/waren dan dat was overeengekomen, en/of op de loonlijst(en) onjuiste uren en/of werknemer(s) vermeld, dat een/de salarisspecificatie(s) is/zijn opgemaakt voor werknemer(s)die niet werkzaam waren bij [bedrijf 1 B.V.] en/of uren zijn opgenomen die niet door werknemer(s) zijn verwerkt, en/of met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven.

3.Voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig is. De tenlastelegging is zo algemeen gesteld en zo weinig concreet ingevuld met feitelijke omschrijvingen van de gedragingen waaraan verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt, dat het verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich dient te verdedigen.
3.1.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdediging in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en zich daartegen te verdedigen. Bij de behandeling ter terechtzitting is ook gebleken dat het verdachte en zijn raadsvrouw (ook feitelijk) voldoende duidelijk is geweest wat met het onder 3 ten laste gelegde wordt bedoeld en welke feiten verdachte worden verweten. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging. Ten aanzien van de overige feiten is de dagvaarding eveneens geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu ten aanzien van hetzelfde feitencomplex tot administratieve boeteoplegging door de Belastingdienst is overgegaan. Nu reeds tot fiscale boeteoplegging is overgegaan, is met de onderhavige strafvervolging sprake van een tweede vervolging terzake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Subsidiair heeft de raadsvrouw verwezen naar het in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (http://maxius.nl/algemene-wet-inzake-rijksbelastingen) (hierna: Awr) opgenomen una via- beginsel dat bepaalt dat van de reeds ingeslagen bestuursrechtelijk weg niet meer mag worden afgeweken.
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 68 Sr, aangezien geen sprake is van hetzelfde feit in de zin van dat artikel. De Awr beschermt immers een ander belang dan artikel 225 Sr. Het belang dat de Awr dient is de Staat te voorzien van inkomsten door middel van het heffen van belastingen, terwijl artikel 225 Sr het vertrouwen beschermt dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moeten kunnen stellen. Daar komt bij dat sprake is van een andere adressant. De Belastingdienst heeft een boete opgelegd aan [bedrijf 1 B.V.] (hierna: [bedrijf 1 B.V.] ), terwijl verdachte in de onderhavige zaak terecht staat als feitelijk leidinggever van [bedrijf 1 B.V.] .
Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Verdachte zal in de navolgende overwegingen van de rechtbank, omwille van de leesbaarheid, worden aangeduid als [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zullen eveneens worden aangeduid met hun achternaam.
4.1
Inleiding
In 2010 heeft de Inspectie SZW Directie Opsporing (hierna: de Inspectie) naar aanleiding van CIE-informatie onder de projectnaam [naam] een onderzoek ingesteld naar [bedrijf 1 B.V.] en haar feitelijk leidinggever [verdachte] . De werkzaamheden van [bedrijf 1 B.V.] betroffen onder meer schoonmaakwerkzaamheden. Naar aanleiding van het onderzoek is de verdenking ontstaan dat vanuit de onderneming [bedrijf 1 B.V.] op verschillende wijzen valsheid in geschrift en mensenhandel, dan wel het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen, is gepleegd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft kort samengevat als volgt betoogd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geldt het volgende. De verklaringen die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de Inspectie hebben afgelegd zijn niet betrouwbaar en dienen van het bewijs uitgesloten te worden. Daardoor is ten aanzien van alle ten laste gelegde geschriften onvoldoende bewijs voorhanden, waaruit kan volgen dan die geschriften vals, dan wel vervalst, zijn.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bevat het dossier onvoldoende bewijs ten aanzien van het ten laste gelegde winstbejag en de ten laste gelegde inkomsten. Voort volgt nergens uit dat er sprake was van een aanstelling of overeenkomst.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de Belastingdienst geen nadeel geleden, althans het nadeel is al fiscaal afgewikkeld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde constateert de rechtbank dat [verdachte] geen verwijt wordt gemaakt, aangezien hij noch als natuurlijk persoon, noch als feitelijk leidinggever in de tenlastelegging is genoemd. [verdachte] zal daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.2
Overwegingen ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, hetgeen hierna onder 5 is vermeld bewezen en motiveert dit als volgt.
Feit 1, 2 subsidiair en 3
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]
De rechtbank overweegt omtrent de betrouwbaarheid van de voor [verdachte] belastende verklaringen die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de Inspectie op enig moment, na aanvankelijke ontkenningen, hebben afgelegd als volgt. Deze onderdelen van hun verklaringen zijn gelijkluidend, innerlijk consistent en worden op belangrijke onderdelen ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Er is geen begin van aannemelijkheid dat ten aanzien van de gang van zaken tijdens het verhoor sprake zou zijn van een vormverzuim. Uit de processen-verbaal noch anderszins blijkt dat woorden in de mond zijn gelegd of dat zij op ontoelaatbare wijze onder druk zijn gezet. Dat [medeverdachte 1] opzettelijk onjuist zou verklaren uit rancune is niet aannemelijk geworden. Het voorhouden van de bekentenis van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] is op zichzelf niet ongeoorloofd en [medeverdachte 3] komt na bevestiging van het relaas van [medeverdachte 2] met eigen aanvullende details. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om hen moverende redenen bij de rechter-commissaris op de ook voor zichzelf belastende verklaringen bij de Inspectie zijn teruggekomen, doet aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die eerder afgelegde verklaringen niet af. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de onderdelen van verklaringen die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de Inspectie over [verdachte] hebben afgelegd betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddelen gebruiken.
Feit 1
Valsheid werkgeversverklaring [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]
De tenlastegelegde werkgeversverklaringen zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers bij de ING en zijn telkens opgemaakt, blijkens ondertekening, stempel en inhoud, alsmede ook naar eigen zeggen, door [verdachte] .
De rechtbank constateert voorts dat in de woning van [verdachte] tijdens de doorzoeking agenda’s en administratie zijn aangetroffen, met namen van werknemers met daarbij de salarissen van de desbetreffende maand. Opmerkelijk is dat het overgrote deel van de namen uit de agenda’s niet overeenkomt met de namen van de werknemers op voor de boekhouder opgemaakte lijsten en de maandloonaangiftes. De rechtbank gaat ervan uit dat in de agenda’s van [verdachte] de daadwerkelijke situatie is weergeven. In de agenda’s van [verdachte] kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] niet voor in de perioden waarover zij salarisstroken hebben verstrekt aan hun hypotheekgever. [medeverdachte 5] kwam in de maand oktober 2009, waarover hij een salarisstrook heeft verstrekt aan zijn hypotheeknemer, niet voor in de agenda’s van [verdachte] .
Opmerkelijk is verder te noemen dat de bij de hypotheekaanvraag gebruikte salarisstroken bij alle drie een tijdelijke promotie laten zien met bijbehorende kortstondige salarisverhoging. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] hadden alle drie een arbeidscontract bij [bedrijf 1 B.V.] als schoonmaker. Bij de voornoemde personen steeg het bruto maandsalaris in 2009 voor enkele maanden telkens opvallend, met zeer aanzienlijke bedragen. Juist in deze perioden hebben zowel [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] als [medeverdachte 6] een hypotheek aangevraagd. Na deze maanden daalde het maandsalaris weer naar het oude niveau. Op de salarisspecificaties is aangegeven dat tijdens deze opvallende salarisstijging [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] tijdelijk een andere functie als teammanager/teamleider/commercieel medewerker kregen.
[medeverdachte 1] heeft daarnaast toegegeven dat de werkgeversverklaringen vals waren en dat hij samen met [verdachte] de fraude heeft gepleegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de desbetreffende periode van de werkgeversverklaringen/salarisstroken niet bij [bedrijf 1 B.V.] heeft gewerkt en dus ook geen teammanager was en dat de broer van de vrouw van [verdachte] , [persoon 1] , op zijn naam werkte en in de boeken werd verantwoord. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] de gegevens van nog enkele andere ondernemers van Pakistaanse afkomst heeft gebruikt om anderen te laten werken.
De onware functiewijziging van [medeverdachte 1] en de daarmee gepaard gaande onware tijdelijke, sterke stijging van het salaris in de periode dat een hypotheek werd aangevraagd door [medeverdachte 1] , vertoont een treffende gelijkenis met de tijdelijke functiewijzigingen en salarisstijgingen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] . De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig patroon van handelen.
Op basis van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot de conclusie dat bewezen kan worden geacht dat de onder 1 tenlastegelegde werkgeversverklaringen op naam van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] door [verdachte] vals zijn opgemaakt, nu geen sprake is geweest van een functiewijziging met salarisverhoging, welke valse stukken nadien zijn gebruikt voor een hypothecaire lening.
Valsheid werkgeversverklaring [medeverdachte 2]
Op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, waaronder in het bijzonder de bekennende verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , acht de rechtbank bewezen dat de onder 1 voorts nog tenlastegelegde werkgeversverklaring ten name van [medeverdachte 2] vals is opgemaakt, omdat zij in de bewuste periode in het geheel niet werkzaam was bij [bedrijf 1 B.V.] .
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de voornoemde personen bij het opmaken van de valse werkgeversverklaringen. [verdachte] heeft de valse werkgeversverklaringen immers op hun verzoek en met hun medeweten, teneinde door hen bij de ING of IND te laten gebruiken, opgemaakt, dan wel laten opmaken door zijn boekhouder.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] opzettelijk [persoon 1] , toen hij illegaal hier in Nederland verbleef, en ook anderen illegale vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten. Door [persoon 2] , [persoon 3] , [medeverdachte 1] en [persoon 4] is verklaard dat [persoon 1] in de periode vóór zijn legalisering bij [bedrijf 1 B.V.] heeft gewerkt. Dat [persoon 4] om haar moverende redenen op haar voor [persoon 1] , maar ook voor zichzelf belastende, verklaring bij de Inspectie in haar verhoor bij de rechter-commissaris is teruggekomen, doet aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van die eerdere verklaring niet af. Daar komt bij dat de voornaam van [persoon 1] , te weten [persoon 1] , in verschillende agenda’s van [verdachte] over 2008 tot en met 2011 voorkomt. [persoon 1] verbleef tot 2 november 2011 illegaal in Nederland, en [verdachte] wist dat. Voorts blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] ook de gegevens van andere Pakistaanse personen heeft gebruikt om anderen te laten werken. Dit volgt ook uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] [persoon 1] en anderen als illegale vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten. Het bestanddeel winstbejag maakt geen onderdeel uit van de strafbaarstelling van artikel 197b Sr, waardoor het verweer van de raadsvrouw daaromtrent geen verdere bespreking behoeft.
Feit 3
Op basis van al het voorgaande, gebaseerd op feiten en/of omstandigheden vervat in de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen, waaronder de deels bekennende verklaring van [verdachte] over het voeren van een onjuiste administratie, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[bedrijf 1 B.V.] op tijdstippen in de periode van 13 november 2009 tot en met 28 oktober 2010 in Nederland tezamen en in vereniging geschriften, te weten een werkgeversverklaring d.d. 13-11-2009 en een werkgeversverklaring d.d. 10-12-2009 en een werkgeversverklaring 20-07-2010 en een werkgeversverklaring d.d. 28-10-2010 en een werkgeversverklaring d.d.28-12-2009, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte een onjuist bruto maand- en jaarsalaris vermeld, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 3 april 2008 tot en met 29 mei 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, waaronder [persoon 1] , welke personen zich wederrechtelijke toegang tot of verblijf in Nederland hebben verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, immers heeft verdachte voornoemde personen toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[bedrijf 1 B.V.] op tijdstippen in de periode van 3 april 2008 tot en met 29 mei 2012 in Nederland, opzettelijk een valse loonadministratie van [bedrijf 1 B.V.] , bestaande uit manurenstaten en mandagregisters en arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties en lijsten loon overzichten, zijnde een samenstel, van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte op de manurenstaten meer manuren vermeld dan door de werknemers zijn gewerkt, en bewerkstelligd dat de daadwerkelijk gewerkte manuren zoals vermeld in de agenda niet overeenkomen met de uren van het mandagregister, en namen van werknemers opgenomen in het mandagregister die niet (meer) werkzaam waren bij [bedrijf 1 B.V.] , en dat werknemers volgens de manurenstaten en/of mandagregisters meer uren werkzaam waren dan dat was overeengekomen, en op de loonlijsten onjuiste uren en/of werknemers vermeld, dat salarisspecificaties zijn opgemaakt voor werknemers die niet werkzaam waren bij [bedrijf 1 B.V.] en/of uren zijn opgenomen die niet door werknemers zijn gewerkt, telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, en tot een geldboete van € 10.000,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van een door de rechtbank nader te bepalen aantal dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna vier jaren op grote schaal een valse loonadministratie gevoerd. Voorts heeft hij tegen betaling valse werkgeversverklaringen opgemaakt. Deze verklaringen zijn gebruikt voor het verkrijgen van een geldlening of ter onderbouwing van de inkomenseis bij de IND. Het belang, dat met het strafbaar stellen van het opmaken van valse geschriften wordt beschermd, is het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. Verdachte heeft dit openbaar vertrouwen geschaad. Daarnaast heeft verdachte arbeid laten verrichten door illegaal in Nederland verblijvende personen, tegen betaling van minder dan het wettelijk minimumloon. Het gebruik maken van illegale arbeidskrachten is met reden strafbaar gesteld, want het levert een bijdrage aan het in stand houden van het illegaal in Nederland verblijven. Voorts heeft verdachte ook deze illegale tewerkstellingen met valse stukken in de boekhouding verdoezeld.
Verdachte heeft met zijn handelwijze kennelijk uitsluitend financieel gewin voor ogen gehad. Verdachte heeft ter zitting geen blijk ervan gegeven inzicht te hebben in de laakbaarheid van zijn handelen
De rechtbank is, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, van oordeel dat hierop niet anders gereageerd kan worden dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland voor strafbare feiten is veroordeeld.
Redelijke termijn
De rechtbank betrekt ten slotte bij haar oordeel dat de redelijke termijn, waarbinnen de strafzaak moest zijn behandeld, is overschreden. De rechtbank heeft als aanvangsdatum van de redelijke termijn de datum van aanhouding en inverzekeringstelling, te weten 29 mei 2012, genomen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in eerste aanleg van een zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn verdediging op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Door de omvang van het verrichte onderzoek en door de gelijktijdige berechting van zaken tegen acht medeverdachten, is sprake van een relatief ingewikkelde zaak en lag het in de reden dat enige vertraging van het onderzoek zou optreden. Het onderzoek heeft echter voor de eerste inhoudelijke behandeling, te weten op 11 september 2014, twee jaar lang onnodig stilgelegen. De verdediging heeft toen verzocht om het horen van drie getuigen. Het horen van die getuigen door de rechter-commissaris heeft enige tijd in beslag genomen. De rechtbank zal op 17 september 2015 uitspraak in deze strafzaak doen, wat betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg zal zijn overschreden, terwijl dit niet geheel te wijten is aan de proceshouding van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een strafvermindering van 5%.
Conclusie ten aanzien van de straf
Alles in aanmerking genomen, ziet de rechtbank aanleiding van de vordering van de officier van justitie af te wijken en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 197b en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
Een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. van Eekeren, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.F. van Raab van Canstein, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2015.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.