ECLI:NL:RBAMS:2015:7803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
C/13/593779 / FA RK 15-6582
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vastlegging van alimentatieverplichting tussen samenlevers zonder wettelijke onderhoudsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een alimentatieverplichting tussen twee samenlevers, die hun affectieve relatie op 7 september 2013 hebben beëindigd. De man en de vrouw hebben gezamenlijk verzocht om een bijdrage van de man aan de vrouw ter zake van levensonderhoud, en wilden dat het overeengekomen convenant aan de beschikking werd gehecht. De advocaat van de man, mr. E.J.A. Bosma, heeft aangevoerd dat het LBIO een beschikking nodig heeft om de alimentatie-afspraken te kunnen handhaven, en dat partijen een juridische afdwingbaarheid van hun afspraken wensen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek en de argumenten van de advocaat, maar heeft besloten geen zitting te bepalen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke onderhoudsverplichting bestaat tussen de partijen, en dat zij hun afspraken in een notariële akte kunnen vastleggen zonder tussenkomst van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat tussen partijen en dat zij het erover eens zijn dat de man een bijdrage aan de vrouw levert, maar dat dit niet via een rechterlijke beschikking hoeft te worden vastgelegd.

De rechtbank heeft het verzoek van partijen afgewezen, omdat de wet slechts in specifieke gevallen de mogelijkheid biedt om onderlinge afspraken in een beschikking op te nemen. Aangezien partijen niet verplicht zijn om naar de rechtbank te gaan voor hun afspraken, is er geen ruimte voor een analoge toepassing van de relevante wetgeving. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek niet op de wet gegrond is, en heeft partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vordering.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/593779 / FA RK 15-6582
Beschikking van 18 november 2015 betreffende het verzoek tot het bepalen van een alimentatieverplichting
in de zaak van:

1.[naam 1] ,wonende te [plaats] ,hierna te noemen de man,

en
2. [naam 2] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.J.A. Bosma te Amstelveen,

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het gemeenschappelijk verzoekschrift van partijen tot het bepalen van een bijdrage van de man aan de vrouw terzake van levensonderhoud. Partijen verzoeken daarbij het overeengekomen convenant aan de beschikking te hechten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het F-9 formulier van 4 november 2015 van mr. Bosma waarin zij heeft vermeld dat het LBIO, voordat ze in actie komen, een beschikking nodig heeft waarin de alimentatie-afspraken zijn opgenomen. Zij heeft aangevoerd dat als er geen beschikking komt, één van partijen bij niet voldoen van de alimentatie, alsnog naar de rechtbank moet. Partijen voelen hier een natuurlijker verbintenis en willen deze nu juist wel juridisch afdwingbaar maken. Mr. Bosma heeft wel eens eerder een beschikking gekregen waar een dergelijk convenant wel is aangehecht, ook al is er geen wettelijke onderhoudsverplichting, aldus mr. Bosma.
Gelet op het na te melden standpunt van de rechtbank, en de omstandigheid dat mr. Bosma de gelegenheid heeft gekregen om inhoudelijk uiteen te zetten waarom partijen bij de rechtbank dienen te worden ontvangen, heeft de rechtbank ervan afgezien zitting te bepalen.

2.De feiten

Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke duurzaam is beëindigd op 7 september 2013. Uit deze relatie zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.

3.De beoordeling

Tussen partijen bestaat geen geschil. Zij zijn het erover eens dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis van de man om de vrouw een bijdrage te voldoen in haar levensonderhoud, die op het moment ook wordt nagekomen. Zij verzoeken dan ook geen beslissing van de rechtbank, maar wensen enkel vastlegging van de door hen gemaakte afspraken in een beschikking van de rechtbank, dit omdat zij belang hebben bij het verkrijgen van een executoriale titel voor de in het convenant neergelegde afspraken.
Hiervoor hoeven partijen echter niet naar de rechtbank. Zij kunnen hun overeenkomst immers in een notariële akte laten vastleggen. Ook kan in het geval de overeenkomst niet meer wordt nagekomen, een procedure worden ingeleid via de afdeling handel bij de rechtbank.
De rechtbank stelt zich op het standpunt dat nu er geen wettelijke onderhoudsverplichting bestaat, de rechtbank het verzoek niet kan toewijzen in deze procedure. De wet biedt immers slechts in artikel 819 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de mogelijkheid een onderling getroffen regeling te laten opnemen in de beschikking. Dit artikel is van toepassing in procedures tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel in bed en van overeenkomstige toepassing in procedures tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap. In al deze procedures zijn partijen immers gedwongen zich tot de rechter te wenden om een beslissing over de scheiding of ontbinding te krijgen. Voor die gevallen heeft de wetgever willen faciliteren dat zij, indien zij het overigens over de gevolgen van de scheiding/ontbinding eens zijn, niet nog eens naar de notaris hoeven om de gevolgen te laten vastleggen. In deze zaak hoeven partijen zich echter in het geheel niet tot de rechter te wenden. Het staat hun vrij in onderling overleg hun uiteengaan te regelen. Voor analoge toepassing van artikel 819 Rv. is dan ook geen ruimte. De omstandigheid dat het LBIO een dergelijke overeenkomst niet zal executeren zonder dat deze is aangehecht aan een beschikking dan wel vonnis van de rechtbank, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank zal het verzoek dus als niet op de wet gegrond afwijzen, nu partijen niet ontvankelijk zijn in hun vordering.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, op 18 november 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).