ECLI:NL:RBAMS:2015:7807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
KG ZA 15-762
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over bewarende maatregelen in aandeelhoudersgeschil tussen Promneftstroy en Yukos stichtingen

In deze zaak, die op 5 november 2015 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde de rechtspersoon OOO Promneftstroy, gevestigd in Moskou, bewarende maatregelen tegen verschillende stichtingen en rechtspersonen die gelieerd zijn aan het voormalige Yukos Oil. De vorderingen waren gericht op het verbieden van uitkeringen door de Yukos stichtingen aan hun aandeelhouders, totdat de rechtsgeldigheid van het Russische faillissement van Yukos Oil was vastgesteld. Promneftstroy stelde dat zij aandeelhouder was van Yukos Finance B.V. en dat het Russische faillissement niet erkend kon worden in Nederland vanwege strijdigheid met de openbare orde. De gedaagden, waaronder Stichting Administratiekantoor Financial Performance Holdings en Stichting Administratiekantoor Yukos International, voerden verweer en stelden dat de vorderingen van Promneftstroy ongegrond waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Promneftstroy en VR Global Partners, LP, die ook vorderingen had ingediend, niet konden worden toegewezen. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde Promneftstroy en VR in de proceskosten. De uitspraak benadrukte de afstemmingsregel, waarbij de rechter in kort geding zich dient te houden aan eerdere uitspraken van de bodemrechter, en bevestigde dat het faillissement van Yukos Oil in Nederland niet erkend kan worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/589074 / KG ZA 15-762 SP/MB
en C/13/589293 / KG ZA 15-777 SP/MB
Vonnis in kort geding van 5 november 2015
in de zaak (zaak 1) van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiser bij (gelijkluidende) dagvaardingen op verkorte termijn van 13 juli 2015,
advocaat mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh te Rotterdam,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR YUKOS INTERNATIONAL,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J. Drop te Amsterdam,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.F.H. Rumora-Scheltema te Amsterdam,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
7.
[gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh te Rotterdam,
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GROUP MENATEP LIMITED,
gevestigd te Gibraltar,
advocaat mr. N.W.A. Tollenaar te Amsterdam,
9. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HULLEY ENTERPRISES LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
advocaat mr. N.W.A. Tollenaar te Amsterdam,
10. de rechtspersoon naar buitenlands recht
YUKOS UNIVERSAL LIMITED,
gevestigd te Douglas, Eiland Man,
advocaat mr. N.W.A. Tollenaar te Amsterdam,
11. de rechtspersoon naar buitenlands recht
VETERAN PETROLEUM LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus
advocaat mr. N.W.A. Tollenaar te Amsterdam,
gedaagden, vrijwillig verschenen;
en in de zaak (zaak 2) van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
VR CAPITAL GROUP LIMITED,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
VR GLOBAL PARTNERS, LP,
beide gevestigd te George Town, Kaaimaneilanden,
eisers bij (gelijkluidende) dagvaardingen op verkorte termijn van 8 juli 2015,
advocaten mrs. J.B.R. Regouw en G.J.M. Verburg te Amsterdam,
tegen
gedaagden 1 tot en met 11 voornoemd in zaak 1,
evenals in zaak 1 vrijwillig verschenen.
Eiser in zaak 1 zal hierna Promneftstroy worden genoemd. Gedaagden in zaak 1 en 2 zullen hierna ook worden genoemd: Stichting FPH, Stichting YI, [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , GML, Hulley, YUL en Veteran, waarbij Stichting YI en Stichting FPH in het navolgende ook zullen worden aangeduid als ‘de Yukos stichtingen’ en de vier laatstgenoemde gedaagden gezamenlijk ook zullen worden aangeduid als GML c.s.
Eisers in zaak 2 zullen afzonderlijk VR Capital en VR Global en gezamenlijk VR worden genoemd.

1.De procedure

Voor de aanvang ter terechtzitting van 25 augustus 2015 is de (gezamenlijke) behandeling van deze zaken verplaatst naar 8 oktober 2015. Ter terechtzitting van 8 oktober 2015 hebben Promneftstroy en VR gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaardingen. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Promneftstroy, VR en gedaagden hebben producties in het geding gebracht – gedaagden 1 tot en met 7 daarnaast op voorhand een conclusie van antwoord – en hun standpunten doen toelichten aan de hand van (overgelegde) pleitnota’s.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van Promneftstroy en VR: de heren [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] met hun raadslieden mr. R.S. Meijer, mr. E.C. Bos en mr. Verburg, advocaten te Amsterdam;
aan de zijde van gedaagden 1 tot en met 7: mrs. Van den Muijsenbergh, Meerdink, Rumora-Scheltema en Drop;
aan de zijde van GML c.s.: mr. Tollenaar en zijn kantoorgenoot mr. A. Ouhris, alsook de heren [naam 3] (hierna: [naam 3] ), [naam 4] en (een deel van de zitting) [naam 5] . Verder waren aanwezig [tolk 1] en [tolk 2] , tolken in de Engelse taal.

2.De feiten

2.1.
Partijen, althans aan hen gelieerde (rechts)personen, zijn sinds ongeveer 2007 met elkaar in tal van gerechtelijke procedures verwikkeld met betrekking tot, zeer kort gezegd, de aandeelhoudersrechten die Promneftstroy stelt te hebben op de Nederlandse vennootschap Yukos Finance B.V. (hierna: Yukos Finance), een dochteronderneming van de Russische onderneming OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil), die aan het hoofd stond van een groep van vennootschappen die samen het Yukos-concern vormden. Tot op heden is nog niet met gezag van gewijsde beslist omtrent Promneftstroy’s aandeelhouderschap van Yukos Finance.
2.2.
Yukos Oil is in 1993 opgericht. Aanvankelijk was dit een Russisch staatsbedrijf. In de periode 1995/1996 is Yukos Oil geprivatiseerd. Yukos Oil is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in binnen- en buitenland.
2.3.
Yukos Oil hield alle aandelen Yukos Finance, die op haar beurt alle aandelen hield in Yukos International UK B.V. (hierna: Yukos International), alsmede in deelnemingen in buitenlandse vennootschappen (waaronder de Litouwse olieraffinaderij Mazeikiu Nafta en de Slowaakse oliepijpleidingexploitant Transpetrol). Dit onderdeel van het Yukos-concern wordt wel aangeduid als ‘de Nederlandse tak’.
2.4.
VR Capital is een beleggingsonderneming die in 1999 is opgericht door de Amerikaan [naam 1] . VR Capital en VR Global, eveneens een beleggingsonderneming, waren aandeelhouder, met een aandelenbelang van 0.1%, van het voormalige Yukos Oil. VR, althans VR Capital, is tevens (indirect) aandeelhouder van Promneftstroy.
2.5.
Bij een reorganisatie in 2005 zijn alle deelnemingen van Yukos Finance in buitenlandse vennootschappen overgedragen aan Yukos International. Vervolgens zijn bij deze reorganisatie alle aandelen van Yukos Finance aan Stichting YI overgedragen. Stichting YI houdt thans nog alle aandelen in Yukos International. Yukos Finance houdt alle door Stichting YI uitgegeven certificaten van aandelen in Yukos International.
2.6.
[gedaagde sub 4] was [functie] van Yukos Oil. [gedaagde sub 3] was [functie] van Yukos Oil. [gedaagde sub 5] was [functie] van Yukos Oil.
Met ingang van 21 november 2005 zijn [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] benoemd tot [functie] van Yukos Finance en Yukos International.
[gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] vorm(d)en het bestuur van Stichting YI. Sinds 14 augustus 2015 is [gedaagde sub 4] geen stichtingsbestuurder meer. De belangrijkste aandeelhouder van Yukos Oil werd GML, via haar (klein)dochters Hulley, YUL en Veteran.
2.7.
Bij beslissing van 1 augustus 2006, vastgelegd in een vonnis van 4 augustus 2006, is Yukos Oil door de
arbitrazrechtbank in Rusland failliet verklaard, met name vanwege door de Russische belastingautoriteit opgelegde (onbetaalde) aanslagen, met benoeming van E.K. Rebgun (hierna: Rebgun) tot curator. Deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd.
2.8.
Op 8 augustus 2007 heeft Rebgun alle aandelen in de Armeense vennootschap Yukos CIS, een andere buitenlandse deelneming van Yukos Oil, verkocht aan de vennootschap naar Russisch recht OAO Rosneft (hierna: Rosneft). Yukos CIS is enig aandeelhouder van de Nederlandse vennootschap Wincanton Holding B.V. (hierna: Wincanton). Wincanton houdt certificaten van aandelen in de vennootschap Financial Performance Holdings B.V. en Stichting FPH houdt - in een structuur die vrijwel gelijk is aan de structuur van Yukos Finance - de aandelen waarvoor deze certificaten zijn uitgegeven. Het bestuur van Stichting FPH bestaat uit dezelfde personen als dat van Stichting YI. Dit onderdeel van het Yukos-concern wordt wel aangeduid als ‘de Armeense tak’.
2.9.
Rebgun heeft bij een door hem namens Yukos Oil genomen aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ontslagen als [functie] van Yukos Finance en [naam 6] en [naam 7] tot [functie] benoemd.
2.10.
Op 15 augustus 2007 heeft Rebgun de aandelen van Yukos Oil in Yukos Finance op een in Rusland gehouden veiling verkocht aan Promneftstroy, waarbij het door Promneftstroy uitgebrachte bod werd ondersteund door (onder meer) VR Capital. De aandelen zijn op 10 september 2007 aan Promneftstroy geleverd.
2.11.
Bij vonnis van 31 oktober 2007 (hierna: het Halloweenvonnis), gewezen tussen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en Yukos Finance als eisers en Rebgun (in zijn hoedanigheid van curator van Yukos Oil), [naam 7] en [naam 6] als gedaagden, heeft deze rechtbank (onder meer) voor recht verklaard dat het Russische faillissementsvonnis waarbij Rebgun tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd tot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde en aldus strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Om die reden kan het faillissement in Nederland niet worden erkend en zijn alle door Rebgun in zijn hoedanigheid van curator van Yukos Oil genomen aandeelhoudersbesluiten (zoals ook de verkoop en levering van de aandelen aan Promneftstroy, vzr) nietig volgens de rechtbank. Tegen dit vonnis is hoger beroep aangetekend door Rebgun en [naam 6] . Promneftstroy is in het hoger beroep tussengekomen.
2.12.
Bij vonnis van de
arbitrazrechtbank te Moskou van 12 november 2007 is het faillissement van Yukos Oil beëindigd per 4 november 2007. Rebgun heeft Yukos Oil hierna laten schrappen uit het Russische register voor ondernemingen. Yukos Oil is hierdoor naar Russisch recht opgehouden te bestaan.
2.13.
Bij vonnis van 6 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (onder meer en kort gezegd) Rosneft en Promneftstroy geboden om te gehengen en gedogen dat Yukos International een bedrag van maximaal
USD 875.000 zal aanwenden om een vordering op Yukos Oil van Moravel Investment Limited (hierna Moravel), een (indirecte) dochtervennootschap van GML, te voldoen. Verder heeft de voorzieningenrechter enkele bewarende maatregelen getroffen, op grond van de overweging dat nog onzekerheid bestond over de vraag wie de aandeelhouder is van Yukos Finance en daarmee, al dan niet via Stichting YI, van Yukos International.
2.14.
Onder de gedingstukken (productie 12 van Promneftstroy) bevindt zich een “
Deed of subrogation and recourse” van 14 maart 2008 waarbij Yukos Oil, vertegenwoordigd door Stichting YI enerzijds en Yukos International anderzijds overeen zijn gekomen dat Yukos International, wanneer zij de vordering van Moravel zou voldoen, gesubrogeerd zou worden in de rechten van Moravel jegens Yukos Oil.
2.15.
Na een statutenwijziging (van met name artikel 2 lid 3) van 19 maart 2008, luiden de statuten van de Yukos stichtingen, voor zover hier van belang, als volgt:

DOEL
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel het ten titel van certificering verkrijgen en administreren van aandelen inYukos International, respectievelijk Financial Performance Holdings B.V., vzr.]
(…), (de “Vennootschap”) zulks tegen uitgifte van certificaten, het uitoefenen van stemrecht en andere aan de aandelen verbonden rechten, het innen van de op de aandelen verschijnende dividenden en andere uitkeringen en het uitkeren van die voordelen aan de certificaathouders (…)
2. De stichting bevordert de belangen van de Vennootschap, Yukos Oil Company, de andere directe of indirecte dochtermaatschappijen van Yukos Oil Company die deel uitmaken van de groep waartoe de Vennootschap behoort, de crediteuren van Yukos Oil Company met een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van een Nederlandse rechter of een in kracht van gewijsde gegane in Nederland uitvoerbaar verklaarde uitspraak tegen Yukos Oil Company (“Crediteuren”), alsmede van de aandeelhouders van Yukos Oil (…); zij zal de aan de aandelen verbonden rechten uitoefenen op een wijze die deze belangen beschermt.
3. Nadat de Crediteuren voldaan zijn zal de stichting nastreven dat uiteindelijk alle door haar ontvangen en te ontvangen fondsen door middel van een distributieplan worden uitgekeerd aan aandeelhouders van Yukos Oil Company, volgens de regelen van het toepasselijke recht en beginselen van redelijkheid en billijkheid, zulks na verkregen goedkeuring van de houder(s) van de (…) certificaten.(…)
2.16.
Bij arrest van 24 februari 2009 (gewezen in het hoger beroep tegen het onder 2.13 aangehaalde vonnis van de voorzieningenrechter) heeft het gerechtshof Amsterdam Yukos International, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bevolen ten behoeve van Promneftstroy de opbrengsten van een aantal verkopen vast te houden en daarover niet te beschikken, totdat daarover bij rechterlijke uitspraak anders is beslist, met uitzondering van de betaling door Yukos International van de vordering van Moravel van USD 875.000.
2.17.
Bij arrest van 19 oktober 2010 heeft het gerechtshof Amsterdam in het hoger beroep tegen het Halloweenvonnis voor recht verklaard dat Promneftstroy, in die zaak optredend als tussenkomende partij, geen rechthebbende op de aandelen van Yukos Finance is geworden. Het gerechtshof heeft zijn oordeel met name gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel en de vraag naar de rechtsgeldigheid op grond van de openbare orde aspecten van het Russische faillissement van Yukos Oil onbeantwoord gelaten.
2.18.
Bij arrest van 7 januari 2011 (hierna: het HR arrest uit 2011) heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 februari 2009 en het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 maart 2008 (aangehaald bij 2.13 en 2.16), voor zover gewezen tegen Yukos International, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] vernietigd, en de gevraagde voorziening geweigerd. Voornaamste grond daarvoor is dat de ‘afstemmingsregel’ volgens de Hoge Raad meebrengt dat de voorzieningenrechter ingevolge het Halloweenvonnis tot geen ander oordeel had kunnen komen dan dat Promneftstroy geen aandeelhouder in Yukos Finance is geworden.
2.19.
Bij vonnis van 17 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, onder verwijzing naar het HR arrest uit 2011, in kort geding de vorderingen van Promneftstroy jegens (onder meer) Yukos International tot het treffen van enige bewarende maatregelen afgewezen.
2.20.
Op 20 september 2011 (gecorrigeerd op 8 maart 2012) heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) arrest gewezen in de zaak die Yukos Oil had aangespannen tegen de Russische staat. Daarin is onder meer – samengevat – geoordeeld dat ter zake van opgelegde boetes (met betrekking tot naheffingsaanslagen 2000 en 2001) wel, maar ter zake van de naheffingsaanslagen 2000-2003 overigens niet, sprake is geweest van schending van artikel 1 (bescherming van eigendom) van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Een klacht over de schending van artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces) in verband met de gevoerde gerechtelijke procedures naar aanleiding van de naheffingsaanslag 2000 is eveneens gegrond bevonden.
2.21.
Bij arrest van 13 september 2013 (hierna: het HR arrest van 2013) heeft
de Hoge Raad het (bij 2.17 vermelde) arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en (onder meer) geoordeeld dat het territorialiteitsbeginsel zich er niet tegen verzet dat de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar overgaat op de buitenlandse curator, zodat deze ook de in Nederland gelegen boedelbestanddelen – met respectering van de daarop gelegde beslagen – ten bate van de gezamenlijke schuldeisers te gelde kan maken. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam om een oordeel te vellen over de vraag of het Russische faillissementsvonnis tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde.
2.22.
Op 31 juli 2014 heeft het EHRM arrest gewezen met betrekking tot de claim van Yukos Oil tot betaling van immateriële schadevergoeding (
just satisfaction). Hierin heeft het EHRM geoordeeld dat het handelen van Yukos Oil zelf (mede) (‘
very seriously’) heeft bijgedragen aan het ten ondergaan (‘
demise’) van het bedrijf en dat niet (alleen) de belastingkwestie daaraan debet is geweest. Wegens de schending van artikel 1 EP in verband met de boetes en van artikel 6 EVRM heeft het EHRM een schadevergoeding toegekend van € 1.866.104.643,-.
2.23.
Op 1 april 2015 hebben aan het voormalige Yukos Oil gelieerde (rechts)personen een schikking getroffen met Rosneft over de Armeense tak. Rond die tijd hebben ook met (vertegenwoordigers van) Promneftstroy onderhandelingen plaatsgevonden over een mogelijke schikking.
2.24.
Op 18 juni 2015 is een twitterbericht verschenen (@TheYukosLibrary, gerelateerd aan rechtspersonen gelieerd aan het oude Yukos Oil) met de volgende inhoud:

#Yukos Foundations fully intend to make distribution of any money secured to 100% of shareholders. It is imminent&we are organised to do it
2.25.
Bij e-mails van 25 en 29 juni 2015 hebben (de raadslieden van) eisers aan het advocatenkantoor [engelse advocaten] (hierna ook: de Engelse advocaten) gevraagd of zij een betaling (hierna: de Betaling) op hun derdenrekening hebben ontvangen van een entiteit in de Armeense tak, te weten (Stichting) FPH.
[naam 3] , een van de naamgevers van het kantoor, is een bestuurder van GML.
2.26.
Bij e-mail van 30 juni 2015 hebben de Engelse advocaten aan de raadslieden van eisers bevestigd de Betaling ten behoeve van hun cliënt te hebben ontvangen.
2.27.
Bij e-mail van 9 juli 2015 hebben de Engelse advocaten aan de raadslieden van eisers meegedeeld dat de Betaling een bedrag van USD 225 miljoen betreft.
2.28.
Bij e-mail van 28 juli 2015 hebben de Engelse advocaten aan de raadslieden van eisers meegedeeld de Betaling niet eerder aan hun cliënt(en) te zullen doorbetalen dan drie dagen na het in dit kort geding te wijzen vonnis.
2.29.
Onder de gedingstukken (productie 31 en 32 van gedaagden) bevindt zich
e-mailcorrespondentie tussen [naam 8] (namens GML c.s.) en [naam 9] (namens Promneftstroy, die in contact stond met [naam 1] ) uit de periode mei tot en met juli 2015, met betrekking tot schikkingsonderhandelingen.
In een e-mail van 13 mei 2015 heeft [naam 8] aan [naam 9] geschreven:

Lets make it simple.
[naam 1]( [naam 1] , vzr.)
gets $ 162 at settlement, $242 goes into escrow and is release to the winning party in the court of appeal. The rest goes to YUKOS shareholders.”
In een e-mail van 9 juli 2015 heeft [naam 9] aan [naam 8] geschreven:

I must say that I personally lost some sleep on this, very disappointed that RD( [naam 1] , vzr.)
decided to re negotiate.”
2.30.
Bij brief van 22 september 2015 heeft de Garden City Group LLC (hierna: Garden City Group) aan de raadsman van Stichting YI onder meer meegedeeld:

We confirm that we have been retained to develop and implement a plan to identify the former shareholders of Yukos and distribute certain remaining liquidated and contingent assets of the Yukos Group in an equitable manner.
(…) On June 17, 2015 we were present at a meeting of the boards of the Foundations(de Yukos stichtingen, vzr.)
in which it was resolved to continue our shareholder identification work shortly thereafter. During that meeting, we conformed that GML would qualify as a pre-approved claimant. (…) Inasmuch as the preparatory phase of the work has largely been completed, it can be finished on short notice and then we can proceed to the notification phase, once instructed.”
2.31.
Bij e-mail van 6 oktober 2015 hebben de Engelse advocaten aan de raadslieden van eisers meegedeeld dat zij op 12 oktober 2015 een bedrag van rond de USD 242 miljoen (“
being the US$225 million received by this firm on behalf of GML and which is still on our client account plus the amount of US$17 million paid by GML to management”) dat zij hebben ontvangen van Stichting FPH zullen terugbetalen.

3.Het geschil

In zaak 1
3.1.
Promneftstroy vordert, samengevat, om:
i. de Yukos stichtingen te verbieden om enige (in)directe uitkering ten laste van hun (in)directe vermogen te doen totdat met kracht van gewijsde door een Nederlandse rechter anders is beslist, dan wel met kracht van gewijsde is komen vast te staan dat Promneftstroy geen rechthebbende is op de aandelen in Yukos Finance;
ii. GML te verbieden een onder i bedoelde uitkering in ontvangst te nemen of aan het verrichten van zo een uitkering anderszins mee te werken;
iii. GML te gebieden om, binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis, de door de Yukos stichtingen reeds aan haar verrichte betalingen te restitueren;
iv. Stichting FPH te bevelen om al datgene te doen wat nodig is om het geld dat is uitgekeerd aan GML, Hulley, YUL of Veteran (of enig andere partij) terug te halen, althans om het uitgekeerde deel van het kapitaal van Stichting FPH aan te zuiveren;
v. de bestuurders van de Yukos stichtingen te gebieden ervoor te zorgen dat de stichtingen het verbod onder i en het bevel onder iii (de voorzieningenrechter begrijpt iv)naleven;
vi. aan het onder vi (de voorzieningenrechter begrijpt iii) genoemde bevel de verplichting te verbinden om van de betalingen en terugbetalingen bewijsstukken te doen toekomen aan Promneftstroy, eveneens binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis;
vii. de Yukos stichtingen, hun bestuurders en GML (hoofdelijk) dwangsommen op te leggen voor iedere keer dat zij in strijd handelen met de veroordelingen en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt en
viii. hen (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In zaak 2
3.4.
VR vordert:
i. de Yukos stichtingen te verbieden om enige uitkering ten laste van hun (in)directe vermogen te doen aan of ten behoeve van vermeende schuldeisers of (voormalige) aandeelhouders van Yukos Oil en GML te verbieden zo’n uitkering in ontvangst te nemen of aan het doen van zo’n uitkering anderszins mee te werken, terwijl en zo lang de Yukos stichtingen nalaten:
a. behoorlijk rekening en verantwoording te doen van de omvang, de samenstelling en het historisch verloop van het vermogen van de stichting(en);
b. een onderbouwd en voor belanghebbenden toetsbaar plan van verdeling te presenteren dat – in ieder geval – voorziet in uitkering van het beschikbare liquidatiesaldo aan de (voormalige) aandeelhouders van Yukos Oil in verhouding tot ieders aandelenbelang;
c. de onder a en b omschreven informatie op deugdelijke wijze beschikbaar te stellen aan VR, ten minste twee maanden voorafgaand aan een voorgenomen uitkering, opdat VR daartegen in rechte kan opkomen;
het onder c. gevorderde met de bepaling dat de Yukos stichtingen geen uitkering mogen doen en dat GML c.s. daaraan geen medewerking mag verlenen totdat (1) de termijn van twee maanden is verstreken zonder protest van VR of (2) een Nederlandse rechter in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tussen VR en de betreffende Yukos stichting, voortvloeiende uit een vordering in rechte die VR binnen de termijn van twee maanden aanhangig heeft gemaakt, heeft geoordeeld dat de betreffende Yukos stichting tot uitkering mag overgaan;
ii. de bestuurders van de Yukos stichtingen te gebieden te bewerkstelligen dat de stichtingen de veroordelingen nakomen;
iii. gedaagden hoofdelijk dwangsommen op te leggen als zij zich niet aan het vonnis houden;
iv. de Yukos stichtingen te gebieden om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis de reeds verrichte betalingen terug te draaien;
v. GML, Hulley YUL en Veteran te gebieden om binnen vijf dagen na de betekening van het vonnis de aan hen verrichte betalingen terug te betalen;
vi. aan de veroordelingen op grond van het onder iv en v gevorderde de verplichting te verbinden om daarvan bewijsstukken naar de advocaat van VR te zenden, binnen vijf dagen na betekening van het vonnis en op straffe van dwangsommen;
vii. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Gedaagden voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in zaak 1 en 2

4.1.
De insteek van eisers in beide zaken is dat zij bewarende maatregelen wensen te treffen (althans het doen van uitkeringen wensen op te schorten) om te voorkomen dat, indien uiteindelijk in rechte zou blijken dat het Russische faillissement van Yukos Oil rechtsgeldig is en dientengevolge dat Promneftstroy rechthebbende is op de aandelen in Yukos Finance, het vermogen van Yukos Finance is weggevloeid naar (één of enkele) voormalige aandeelhouders van Yukos Oil. Weliswaar zijn de vorderingen van VR daarop niet rechtstreeks gericht, maar ook VR heeft gesteld primair de standpunten van Promneftstroy te ondersteunen. Daarbij heeft VR erkend en onderkend dat Promneftstroy sterkere rechten heeft op de fondsen van de Yukos stichtingen. Slechts als (onverhoopt) Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance mocht zijn geworden heeft VR (vanzelfsprekend) sterkere rechten, aldus VR.
Promneftstroy vordert in dit verband dat de uitkeringen hangende de procedure over de rechtsgeldigheid van het Russische faillissement
on holdworden gezet.
VR vordert dat geen (verdere) uitkeringen worden gedaan of in ontvangst worden genomen, kort gezegd, zolang dat niet op voor haar controleerbare wijze aan alle aandeelhouders gelijkelijk geschiedt. Promneftstroy en VR vorderen beide dat de door de Yukos stichtingen reeds verrichte uitkeringen worden terugbetaald.
4.2.
In beginsel hebben eisers bij toewijzing van voornoemde vorderingen een spoedeisend belang. Dat geldt zeker ten aanzien van de uitkeringen die Stichting FPH heeft verricht. Weliswaar is op grond van de mededelingen dienaangaande van de Engelse advocaten aannemelijk geworden dat deze hangende dit kort geding worden (of inmiddels zijn) teruggedraaid, maar Stichting FPH heeft te kennen gegeven het doen van uitkeringen te zullen voortzetten als haar dat in dit kort geding niet wordt verboden.
4.3.
Promneftstroy en VR hebben voorts gesteld dat gedaagden onrechtmatig (onder meer in strijd met de wet en de statuten van de Yukos stichtingen) jegens hen handelen, dan wel dat dit onrechtmatig handelen dreigt en dat de gevraagde voorzieningen noodzakelijk zijn om het (dreigend) onrechtmatig handelen ongedaan te maken en (verder) te voorkomen.
4.4.
Bij de beoordeling van de gevraagde voorzieningen zal onderscheid worden gemaakt tussen de ‘Nederlandse tak’, waarmee Stichting YI zich bezighoudt, en de ‘Armeense tak’ waarvoor de bevoegdheid tot het doen van uitkeringen thans ligt bij Stichting FPH.
4.5.
Niet in geschil is dat uit de ‘Nederlandse tak’ geen uitkeringen zijn verricht. Weliswaar verkeerden gedaagden in de veronderstelling dat met Promneftstroy een schikking was bereikt, waarbij zij ervan uitgingen dat de Yukos zaak (ook) door middel van onder meer het verrichten van uitkeringen door Stichting YI zou kunnen worden afgewikkeld, maar nu Promneftstroy de totstandkoming van een schikking heeft betwist – wat daarvan ook zij – heeft Stichting YI de in het verleden reeds bij herhaling gedane toezegging dat binnen de Nederlandse tak niet zal worden uitgekeerd, zolang nog geprocedeerd wordt over het aandeelhouderschap van Promneftstroy (althans zolang daarover tussen partijen geen overeenstemming is bereikt), gehandhaafd en herhaald. Vooralsnog bestaat geen grond om eraan te twijfelen dat Stichting YI deze toezegging gestand zal doen. Voorshands is (dreigend) onrechtmatig handelen, voor zover het (uitkeringen uit) de Nederlandse tak betreft, dan ook niet aan de orde en ontbreekt de noodzaak voor het treffen van bewarende maatregelen. Reeds om die reden zullen de door Promneftstroy gevraagde voorzieningen ten aanzien van Stichting YI worden geweigerd. Voor zover Promneftstroy heeft bepleit dat een dergelijke toezegging in een eerder stadium jegens haar ook door Stichting FPH zou zijn gedaan, heeft zij die stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door gedaagden niet aannemelijk gemaakt. Daarvan zal in het hierna volgende dan ook niet worden uitgegaan.
In zaak 1 verder
4.6.
Niet alleen voor haar aanspraken op uitkeringen uit de Nederlandse tak, maar ook voor die uit de Armeense tak, beroept Promneftstroy zich in eerste instantie op haar gepretendeerde aandeelhoudersrechten in Yukos Finance. De bodemrechter (deze rechtbank) heeft in het Halloweenvonnis (aangehaald bij 2.11) daarover al geoordeeld, in die zin dat het Russische faillissement wegens strijd met de openbare orde in Nederland rechtskracht mist, zodat alle daaruit voortvloeiende rechtshandelingen – waaronder de verkoop van (de aandelen van) Yukos Finance aan Promneftstroy, de basis voor haar beweerde aandeelhouderschap – nietig zijn. Tot op heden is dit oordeel in rechte niet vernietigd. Gedaagden hebben terecht betoogd dat van dit oordeel op grond van de ‘afstemmingsregel’ in beginsel ook in dit kort geding zal moeten worden uitgegaan.
4.7.
De voorzieningenrechter dient immers te eerbiedigen hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn (bij 2.18 aangehaalde) arrest van
7 januari 2011 waarbij, evenals in het onderhavige geval, de inzet (onder meer) was het treffen van bewarende maatregelen in kort geding. In dat arrest werd onder meer het volgende overwogen:

3.4.2 De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
3.4.3
Deze afstemmingsregel geldt ook in het zich hier voordoende geval dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat een in het buitenland uitgesproken faillissement hier te lande niet kan worden erkend omdat het tot stand gekomen is op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde, terwijl vervolgens in een kort geding de vraag moet worden beantwoord of de curator in dat faillissement hier te lande rechtsgeldig rechtshandelingen, in dit geval: levering van de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy, heeft kunnen verrichten.
3.4.4
Bij dat uitgangspunt treft zowel de rechtsklacht van onderdeel 2.1 als die van onderdeel 2.2 doel. Ingevolge het vonnis van 31 oktober 2007 mist het Russische faillissementsvonnis hier te lande iedere rechtskracht, zodat het hof - nu uit de stukken van het geding niet blijkt van een omstandigheid die een uitzondering op voormelde regel zou kunnen rechtvaardigen - tot geen ander oordeel had kunnen komen dan dat Promneftstroy geen aandeelhouder in Yukos Finance is geworden.
3.5
Onderdeel 3 is gericht tegen oordelen en beslissingen die berusten op het hiervoor onjuist bevonden oordeel dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat Promneftstroy de aandelen Yukos Finance rechtmatig heeft verworven en treft dus eveneens doel.”
4.8.
Daargelaten het antwoord op de vraag of de Hoge Raad misslagen kan begaan en aan wie daarover het vellen van een oordeel toekomt, bestaat voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat het HR arrest uit 2011 op misslagen berust. Zoals de voorzieningenrechter in het vonnis van 17 maart 2011 reeds heeft overwogen, is ook bij de Hoge Raad zijdens Promneftstroy al uitgebreid aan de orde gesteld dat Promneftstroy bij de zaak die tot het Halloweenvonnis heeft geleid geen partij was, waaruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad de afstemmingsregel tevens van toepassing acht in een geval dat een partij niet betrokken was in een bodemzaak, maar wel in het daarop volgende kort geding, als beide zaken materieel betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Dit oordeel dient de voorzieningenrechter te volgen.
Ook in deze zaak zal dan ook, net als in het onder 2.19 aangehaalde kort geding vonnis van 17 maart 2011 (met als inzet een soortgelijke vordering als de onderhavige), het Halloweenvonnis tot uitgangspunt worden genomen. Dat Promneftstroy bij de procedure die heeft geleid tot het Halloweenvonnis geen partij was, betekent niet dat de kort gedingrechter niet van de in deze bodemprocedure uitgesproken ongeldigheid van het faillissement dient uit te gaan.
4.9.
De opvatting van Promneftstroy dat de Hoge Raad blijkens het HR arrest van 2013 inmiddels van oordeel zou zijn dat Promneftstroy enig aandeelhouder is geworden van Yukos Finance, wat als nieuw feit zou hebben te gelden, wordt niet gedeeld. In dit arrest is immers alleen geoordeeld dat het territorialiteitsbeginsel, anders dan het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het Halloweenvonnis had beslist, daaraan niet in de weg hoefde te staan. Over het openbare orde aspect heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken. Daarvoor is de zaak immers terug verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Deze procedure is nog niet afgerond. Voorshands zal dus uitgangspunt blijven – ook in het onderhavige kort geding – dat Promneftstroy niet als aandeelhouder kan worden aangemerkt, aangezien het Halloweenvonnis wat betreft dit onderdeel (de ongeldigheid van het Russische faillissement en daaruit voortvloeiend van de door de curator verrichte rechtshandelingen) tot op heden in stand is gebleven.
4.10.
Voor zover Promneftstroy heeft betoogd dat het arrest van het EHRM als een ‘gewijzigde omstandigheid’ als bedoeld onder rechtsoverweging 3.4.2 van het HR arrest uit 2011 dient te worden aangemerkt, op basis waarvan het Halloweenvonnis niet langer als uitgangspunt zou moeten dienen, zal dat niet worden gevolgd. Gedaagden hebben er terecht op gewezen dat het oordeel van het EHRM met name ziet op de periode voorafgaand aan het faillissement, aangezien de ontvankelijkheidsbeslissing dateert van 10 juli 2006. Daarnaast heeft het EHRM de klachten van Yukos Oil over schending van artikel 1 EP en 6 EVRM (deels) gegrond verklaard. Bovendien hebben gedaagden erop gewezen dat na het EHRM oordeel nog een aantal arbitrale vonnissen is gewezen, waarbij de Russische staat ten aanzien van de opgelegde naheffingsaanslagen en de fiscale en gerechtelijke procedures daaromheen in sterke bewoordingen is bekritiseerd; in al deze procedures hebben de arbiters geoordeeld dat deze handelingen van de Russische staat primair waren gericht op het te gronde richten van Yukos Oil en het in handen van staatsbedrijven spelen van haar activa. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat uit het EHRM arrest volgt dat het Halloweenvonnis als bodemvonnis over de vraag naar het (faillissement en het) aandeelhouderschap niet langer richtinggevend zou behoeven te zijn.
4.11.
Promneftstroy heeft verder gesteld dat de vorderingen – op grond van nieuwe feiten en/of vanwege zwaarwegende belangen van Promneftstroy daarbij –
toegewezen moeten worden, omdat Stichting FPH binnen de Armeense tak is begonnen met het doen van uitkeringen ten behoeve van één of meer aandeelhouders, terwijl dat in strijd is met haar statuten op grond waarvan volgens haar eerst de “Crediteuren” van Yukos Oil betaald zouden moeten worden. In de optiek van Promneftstroy dient de vordering die Yukos International volgens haar heeft, omdat zij op instructie van Stichting YI vrijwillig (en onverplicht) de ‘Moravel claim’ voor haar rekening heeft genomen, eerst door Stichting FPH aan Yukos International te worden voldaan voordat aan enig aandeelhouder mag worden betaald. Door deze vordering niet voor Yukos International te innen, terwijl daartoe alle mogelijkheid bestaat, wordt door gedaagden een belangrijk vermogensbestanddeel (uiteindelijk) aan Yukos Finance onttrokken, wat volgens Promneftstroy onrechtmatig is jegens haar.
De voorzieningenrechter volgt Promneftstroy niet in deze redenering.
4.12.
Ten eerste is Promneftstroy zelfs als het Russische faillissement uiteindelijk in Nederland wel rechtsgeldig zou worden bevonden geen aandeelhouder in Yukos CIS, zodat Promneftstroy als mogelijke aandeelhouder van Yukos Finance hoe dan ook (ten behoeve van uiteindelijk Yukos Finance) geen rechtstreekse aanspraak ten laste van de Armeense tak kan construeren.
4.13.
Het ontgaat de voorzieningenrechter op grond waarvan Stichting FPH verplicht zou zijn de vordering die Moravel op Yukos Oil had aan Yukos International te voldoen en/of dat Stichting YI (ten behoeve van Yukos Finance) gehouden zou zijn die vordering op Stichting FPH te verhalen. Dat Yukos International, na daartoe door de rechter verleende toestemming (zie 2.13 en 2.16), deze vordering voor haar rekening heeft genomen en zou zijn gesubrogeerd in de rechten van Moravel is daartoe onvoldoende, nog daargelaten dat Promneftstroy in eerdere procedures (zoals naar voren komt uit productie 37 van [gedaagde sub 4] ) het standpunt heeft ingenomen dat geen subrogatie heeft plaatsgevonden. Bovendien hebben gedaagden er terecht op gewezen dat de positie van Stichting FPH in dit opzicht niet verschilt van die van Stichting YI. Waarom gedaagden gehouden zouden zijn om Stichting FPH en niet Stichting YI aan te spreken, hebben eisers niet nader toegelicht. Gedaagden hebben bovendien – onvoldoende weersproken – toegelicht dat de Yukos stichtingen in 2005 zijn opgericht als beschermingsconstructie in de Nederlandse, respectievelijk de Armeense tak, ter voorkoming van onteigening van niet-Russisch vermogen van Yukos Oil. Daarbij hadden beide takken een verschillende rol (buitenlandse bezittingen respectievelijk groepsfinanciering) en zijn deze in het faillissement ook als afzonderlijke kavels geveild. Het is nooit de bedoeling geweest, aldus gedaagden, om bij winst uit de ene tak het vermogen van de desbetreffende stichting te laten doorstromen naar een vennootschap uit de andere tak.
Verder verwijst het woord ‘Crediteuren’ naar crediteuren van het voormalige Yukos Oil en hebben gedaagden erop gewezen dat deze tekst (dat eerst tot uitkering zal worden overgegaan nadat crediteuren in bezit van een in Nederland uitvoerbare onherroepelijke rechterlijke uitspraak zijn voldaan) in de statuten is opgenomen om te voorkomen dat allerhande pretense crediteuren van Yukos Oil zouden opstaan.
Tegen deze achtergrond gaat het dan ook niet aan om Yukos International op één lijn te stellen met Crediteuren als bedoeld in de onder 2.15 genoemde statuten van de Yukos stichtingen, zodat geen deugdelijke grondslag bestaat voor de stelling van eisers dat eerst de ‘Moravel-claim’ zou moeten worden voldaan, voordat uitkeringen aan (een) aandeelhouder(s) verricht zouden mogen worden. Dit voorgaande geldt nog los van de omstandigheid dat Promneftstroy een rechtstreeks beroep op de statuten van de Yukos stichtingen niet toekomt.
4.14.
Verder is de feitelijke situatie op dit punt niet wezenlijk anders dan ten tijde van de eerdere kort gedingen waarin Promneftstroy een met de huidige vorderingen vergelijkbare voorziening had gevraagd. Van gewijzigde omstandigheden die tot een ander oordeel nopen is in dat opzicht dan ook geen sprake.
In de zaken 1 en 2 verder
4.15.
Promneftstroy en VR hebben gesteld dat de uitkeringen uit de Yukos stichtingen aan GML (of aan haar gelieerde rechtspersonen) onrechtmatig zijn, omdat de bestuurders van GML banden hebben met de bestuurders van de Yukos stichtingen en zelf een financieel belang hebben bij de uitkeringen, wat hun als bestuurders van een stichting niet is toegestaan. De stichtingbestuurders ontvangen immers volgens een met GML gemaakte afspraak 10% van iedere uitkering aan GML. Artikel 2:285 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) verbiedt stichtingen om uitkeringen te doen aan hen die deel uitmaken van hun organen. GML zou tegen de achtergrond van deze ‘dubbele petten’ van de bestuurders, ook niet te goeder trouw handelen door zowel te profiteren van de betaling van de claim aan Moravel (een indirecte dochter van GML) alsook van de uitkering van Stichting FPH aan GML als voormalig meerderheidsaandeelhouder van Yukos Oil, terwijl de Yukos stichtingen geen enkele transparantie betrachten bij het beheer van het ‘Yukos vermogen’. Daarnaast is volgens eisers bij beide Yukos stichtingen sprake van een waar ‘onkostenbonanza’; de bestuurders maken volgens hen buitensporige onkosten die in wezen verkapte uitkeringen van de bestuurders aan zichzelf vormen.
4.16.
Deze stellingen bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin een grond voor toewijzing van de vorderingen. Gedaagden hebben erop gewezen dat de door GML gemaakte afspraak een beloning betreft voor de inzet waarmee de bestuurders jarenlang onder zware omstandigheden de strijd tegen de Russische tegenstanders voeren. Als de stichtingsbestuurders kwade bedoelingen hadden gehad zouden zij niet het uitkeerbare vermogen van beide takken tot de enorme omvang hebben weten te brengen en dit al 10 jaar hebben beheerd, aldus gedaagden. Ook zouden zij niet een plan van uitkering voorbereiden en laten begeleiden door een gerenommeerde ‘claims administrator’ als Garden City Group. Verder betwisten zij dat van buitensporige onkosten sprake is.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden is voorshands niet aannemelijk geworden dat (de bestuurders van) de Yukos stichtingen zich schuldig maken aan onrechtmatige belangenverstrengeling. Evenmin kan worden geoordeeld dat de Yukos stichtingen een verboden doel nastreven. De uitkeringen aan bestuurders van de Yukos stichtingen zijn afkomstig uit de uitkeringen aan GML c.s. (drukken dus op haar vermogen) en komen niet ten laste van het vermogen van de Yukos stichtingen. Niet valt in te zien dat GML c.s. niet bevoegd zou zijn tot het doen van dergelijke betalingen uit de uitkering die haar is toegekend, of dat het voor de stichtingsbestuurders onrechtmatig zou zijn om deze in ontvangst te nemen. Dat van een onkostenbonanza sprake is, is verder door eisers eerst ter zitting aangevoerd en niet met concrete bewijsstukken onderbouwd.
4.17.
Ook de stelling van eisers dat de Yukos stichtingen min of meer in het geniep zijn begonnen met het doen van uitkeringen, waar eisers door het twitterbericht van 18 juni 2015 toevallig achter kwamen, hetgeen een gebrek aan transparantie zou illustreren, kan hen niet baten. Gedaagden hebben erop gewezen dat het verrichten van de uitkeringen een logisch vervolg was op de met Rosneft en later (in hun ogen) ook met Promneftstroy bereikte schikkingen. In het licht van het met woordvoerders van Promneftstroy gevoerde overleg – waarvan gedaagden e-mailcorrespondentie hebben overgelegd, kort geciteerd bij 2.29 – mochten de Yukos stichtingen ervan uitgaan dat ook ten aanzien van de Nederlandse tak een schikking was bereikt, althans dat de voorbereidingen daartoe in een zeer vergevorderd stadium waren. Dit plaatst het twitterbericht, dat een dag na de volgens gedaagden op 17 juni 2015 met Promneftstroy bereikte schikking is gepost, in een heel ander licht dan eisers het doen voorkomen, zoals gedaagden terecht hebben aangevoerd. Bovendien zou het ook niet voor de hand liggen om dubieuze activiteiten via een voor iedereen leesbaar twitterbericht de wereld in te sturen, integendeel, dit getuigt eerder van openheid. Inmiddels hebben gedaagden, nu geen schikking met Promneftstroy lijkt te zijn bereikt, toegezegd dat geen uitkeringen uit de Nederlandse tak zullen worden verricht.
Enig onrechtmatig handelen jegens eisers op voornoemde gronden acht de voorzieningenrechter in dit verband voorshands dan ook niet aan de orde.
In zaak 2 verder
4.18.
VR heeft haar vorderingen voor het overige gegrond op haar positie als aandeelhouder van het voormalige Yukos Oil. Gedaagden - met name [gedaagde sub 4] - hebben er echter terecht op gewezen dat dit moeilijk verenigbaar lijkt met het eveneens door VR ingenomen standpunt dat het faillissement in Rusland rechtsgeldig is zodat de aandeelhoudersrechten van Promneftstroy gerespecteerd moeten worden. De rechten van VR als voormalig aandeelhouder leveren in dat geval – wat de Nederlandse tak betreft – immers niets op. Gelet op VR’s erkenning van de ‘sterkere rechten’ van Promneftstroy (zie onder 4.1) is dan ook aannemelijk dat VR, tevens indirect aandeelhouder van Promneftstroy, niet zozeer opkomt voor een eigen belang, maar vooral als eiser optreedt ter ondersteuning van de vorderingen van Promneftstroy. Dit maakt haar eigen belangen bij de gronden waarop zij haar vorderingen baseert beperkt.
4.19.
VR heeft zich, afgezien van het hiervoor reeds besprokene, er met name op beroepen dat bij het doen van uitkeringen aan (vooralsnog alleen) GML c.s. niet alle aandeelhouders gelijk behandeld worden, wat in strijd zou zijn met de statuten van de Yukos stichtingen. VR verwijst daarbij naar artikel 2 leden 2 en 3 van de statuten (2.15) waarin staat dat de stichting “
de aan de aandelen verbonden rechten [zal] uitoefenen op een wijze die deze belangen beschermt en, nadat de crediteuren zijn voldaan zal de stichting nastreven dat uiteindelijk alle door haar ontvangen en te ontvangen fondsen door middel van een distributieplan worden uitgekeerd aan aandeelhouders van Yukos Oil Company, volgens de regelen van het toepasselijke recht en beginselen van redelijkheid en billijkheid (…).”
4.20.
Op dit punt hebben gedaagden allereerst terecht aangevoerd dat VR als (minderheids)aandeelhouder geen recht heeft om invloed uit te oefenen op het bestuur van de Yukos stichtingen, aangezien het besturen is voorbehouden aan het bestuur zelf. Verder staat in artikel 2 lid 3 van de statuten dat het bestuur tot uitkering mag overgaan, nadat daartoe goedkeuring is verleend door de certificaathouders.
4.21.
Ten aanzien van de gestelde ‘ongelijke behandeling’ van de aandeelhouders hebben de Yukos stichtingen aangevoerd dat van enig onrechtmatig handelen op grond van de statutaire bepalingen jegens VR evenmin sprake is. Hierin zullen zij worden gevolgd. VR heeft niet betwist dat GML c.s. grootaandeelhouder was van Yukos Oil en dat daarnaast sprake was van tienduizenden minderheids-aandeelhouders. Wie dat precies waren en wat hun aanspraken zijn is thans nog niet geheel in kaart gebracht. De Yukos stichtingen hebben Garden City Group, een gerenommeerde Amerikaanse onderneming onder meer bekend om de afwikkeling van massaschades, ingeschakeld om daar onderzoek naar te doen, zodat op termijn aan alle aandeelhouders zal worden uitgekeerd wat hun toekomt. Gezien het beperkte aandeelhoudersbelang van VR dat naar zij heeft erkend 0,1% bedraagt, valt niet in te zien dat VR de uitkomst van dit onderzoek niet zou kunnen afwachten, te minder nu zij er een voorstander van is dat niet tot uitkering wordt overgegaan totdat in de bodemprocedure door het gerechtshof Amsterdam over het aandeelhouderschap van Promneftstroy is beslist, welk oordeel eind 2016 wordt verwacht. Verder heeft VR niet nader toegelicht op grond waarvan het onrechtmatig zou zijn om aan een meerderheidsaandeelhouder - wiens aanspraken als het gaat om de uitkeringen door Stichting FPH (los van de onder 4.13 reeds besproken en verworpen argumentatie in verband met de “Moravel Claim”) op zichzelf niet ter discussie staan - hangende dit onderzoek een voorschot uit te keren. Dit geldt temeer nu dat voorschot, zoals gedaagden onweersproken hebben gesteld, ongeveer 55% van het vermogen van de Armeense tak vertegenwoordigt, terwijl GML c.s. 70% van de aandelen hield in Yukos Oil. Gedaagden hebben, onder verwijzing naar een brief van Garden City Group, onweersproken gesteld dat een dergelijke voorschotbetaling aan een tevoren goedgekeurde partij in identificatie- en distributieprogramma’s niet ongebruikelijk is. Dat er thans (nog) geen sprake is van een (verdergaand) distributieplan maakt het voorgaande niet anders. Gedaagden hebben terecht aangevoerd dat een dergelijk plan pas kan worden opgesteld nadat Garden City Group haar inventariserende werkzaamheden heeft afgerond en (alle bekende) aandeelhouders zijn getraceerd.
4.22.
De conclusie luidt dat hetgeen VR heeft gesteld geen grondslag biedt voor toewijzing van de in zaak 2 gevraagde voorzieningen alsook dat VR daarbij onvoldoende belang heeft.
In zaken 1 en 2
4.23.
De gevraagde voorzieningen zullen op grond van het voorgaande worden geweigerd, met veroordeling van Promneftstroy en VR in de kosten van dit geding. Bij deze uitkomst behoeven de overige weren van gedaagden geen bespreking.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
In zaak 1
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt Promneftstroy in de kosten van dit geding, tot heden begroot op:
- aan de zijde van Stichting FPH en [gedaagde sub 7] :
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van Stichting YI, [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] :
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van [gedaagde sub 3] :
€ 285,- aan griffierecht
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van [gedaagde sub 4] :
€ 285,- aan griffierecht
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van GML, Hulley, YUL en Veteran:
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
In zaak 2
5.4.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.5.
veroordeelt VR in de kosten van dit geding, tot heden begroot op:
- aan de zijde van Stichting FPH en [gedaagde sub 7] :
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van Stichting YI, [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] :
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van [gedaagde sub 3] :
€ 285,- aan griffierecht
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van [gedaagde sub 4] :
€ 285,- aan griffierecht
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
- aan de zijde van GML, Hulley, YUL en Veteran:
€ 613,- aan griffierecht en
€ 1.224,- aan salaris advocaat;
5.6.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: