ECLI:NL:RBAMS:2015:7811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
13/520037-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in een grootschalige witwasconstructie met miljoenen euro's

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De verdachte ontving grote geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, op zijn bankrekeningen en boekte deze door naar diverse rekeningen van derden. Dit gebeurde in het kader van een grootschalige witwasconstructie waarbij miljoenen euro's aan het zicht van de benadeelde eigenaar, de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst, en justitie werden onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op meerdere momenten in februari 2009, geldbedragen van in totaal ongeveer 2.000.000 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de rol van de verdachte binnen de witwasconstructie en de impact op de samenleving zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank achtte het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/520037-09 (Promis)
Datum uitspraak: 10 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende op het adres [adres, te plaats] (België).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 6 oktober 2015 en 12 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Vriezen-Buist en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.X.J. Zuidema naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 09 februari 2009 tot en met 16 februari 2009, te Kerkrade en/of te Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), een of meer geldbedrag(en) in elk geval een totaalbedrag van (ongeveer) 2.000.000,00 EURO (afkomstig van de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst), te weten (onder meer) een of meer van de navolgende geldbedrag(en) (betreffende een of
meer storting(en) en/of overboeking(en)):
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [Jurdisch kantoor A] (Inz Derdengelden) en/of
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting derdengelden A] ,
verworven en/of voorhanden gehad en/of (vervolgens) (onder meer) een of meer van de navolgende geldbedrag(en) (betreffende een of meer storting(en) en/of overboeking(en))
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] :
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 350.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting derdengelden A] en/of
- op of omstreeks 10 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 649.900,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [Stichting derdengelden A] en/of
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] :
- op of omstreeks 10 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] en/of
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] :
- op of omstreeks 13 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 9.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 1] en/of
- op of omstreeks 13 februari 2009 en/of 16 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 991.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [naam 2] en/of
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] :
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 6.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [getuige 1] en/of
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 60.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte en/of
- op of omstreeks 10 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 7.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [getuige 1] en/of
- op of omstreeks 10 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 30.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 7] ten name van [echtgenote van verdachte] en/of
- op of omstreeks 10 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 10.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte en/of
- op of omstreeks 16 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 885.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [naam 2]
overgedragen,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Artikel 420 ter/quater juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 3 maart 2009 kwam bij het Internationaal Rechtshulp Centrum middels de dienst Ipol van Interpol Wenen informatie binnen dat op een Oostenrijkse bankrekening een bedrag van zes miljoen euro in honderdtwintig overschrijvingen van € 50.000,- was gestort door Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst (hierna: de Stichting) te Amsterdam. Er was vervolgens een poging gedaan door drie mannen om een bedrag van
€ 442.000,- van deze Oostenrijkse rekening contant op te nemen. Deze mannen weigerden zich te legitimeren. Eén en ander was voor de bank in Oostenrijk aanleiding de politie te waarschuwen.
Er werd naar aanleiding van deze melding uit Oostenrijk door de politie in Nederland telefonisch contact opgenomen met de directeur van de Stichting en die verklaarde zich onbekend met genoemde geldtransacties. Op 4 maart 2009 werd door de Stichting vastgesteld dat grote bedragen geld van de bankrekeningen van de Stichting waren verdwenen. Het zou daarbij om in totaal circa zestien miljoen euro gaan.
Uit overzichten van de bank bleek onder meer dat vanaf een rekening van de Stichting bij de ING bank op 9 februari 2009 twee miljoen euro was overgemaakt naar een tweetal rekeningen in Limburg toebehorende aan verdachte. Deze miljoenen bleken vervolgens te zijn doorgeboekt naar verschillende rekeningen, onder andere naar de rekeningen van verdachte, zijn echtgenote [echtgenote van verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Het grootste deel van de twee miljoen was doorgeboekt naar diverse bankrekeningen in België waar het geld contant werd opgenomen en het nadien niet meer is teruggevonden.
Verdachte heeft verklaard de boekingen te hebben verricht in opdracht van [persoon 1] die volgens verdachte namens de Stichting optrad. Het lichaam van [persoon 1] werd op 12 mei 2009 aangetroffen langs de snelweg. Hij was door een misdrijf om het leven gekomen.
De Stichting deed na de ontdekking van de illegale overboekingen aangifte van diefstal/verduistering gepleegd door [persoon 2] (hierna [persoon 2] ), de financieel directeur van de Stichting. [persoon 2] is in 2015 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor verduistering tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden.
De rechtbank dient zich te buigen over de vraag of verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder de bankafschriften, de e-mails die zijn gevonden in de laptop van de medeverdachte [medeverdachte 2] , verklaringen van verdachte zelf, van [persoon 2] en onder andere van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 4] kan bewezen worden geacht dat verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het tenlastegelegde feit en dat zij dit geldbedrag hebben verworven, voorhanden hebben gehad en overgedragen terwijl zij wisten dat het geld van misdrijf, namelijk verduistering bij de Stichting, afkomstig was. Verdachte heeft een groot geldbedrag ontvangen op zijn bankrekeningen, geprobeerd dat cash op te nemen en vervolgens doorgeboekt. Dit deed hij op verzoek van personen die hij niet kende, terwijl hij geen contracten had ondertekend hieromtrent, de commissie veel te hoog was en het volstrekt onduidelijk was wat zijn rol bij een legale transactie zou zijn. Hij zag kans volop te profiteren en heeft hierdoor meegewerkt aan het opzetten en uitvoeren van een witwasmethode.
Dat van bepaalde telefoongesprekken de BOB-stukken ontbreken doet aan de bruikbaarheid voor het bewijs van deze gesprekken niet af. Er is geen reden om aan de rechtmatigheid van de taps te twijfelen. De BOB-stukken zijn voorts beschikbaar en de raadsman had daar eenvoudigweg om kunnen vragen. Het overgrote deel aan gesprekken zat al jaren in het dossier en in september is het analyse-pv toegevoegd dat nog een enkel nieuw gesprek bevat. De raadsman heeft eerst op zitting, ingefluisterd door de advocaat van de medeverdachte [medeverdachte 2] , zijn pleidooi aangepast en dit verweer gevoerd. Zijn verzuim om de BOB-stukken op te vragen staat dan ook aan het slagen van het verweer in de weg.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, slechts het witwassen kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de schriftelijke pleitnotitie, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Verdachte dient van het tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken nu de wetenschap op de criminele herkomst van het geld in de schuld- dan wel opzetvorm ontbreekt. Nadat de gelden op zijn rekeningen waren ontvangen en verdachte het geld cash probeerde op te nemen bij de banken, werden de rekeningen geblokkeerd en kreeg verdachte het gevoel dat er iets niet klopte. Er vond een fraudeonderzoek door de bank plaats en na drie dagen werden de gelden vrijgegeven en werd aan verdachte meegedeeld dat alles in orde was. Daarna was verdachte ervan overtuigd dat alles goed zat en waren zijn twijfels weggenomen. Verdachte mocht afgaan op een juist resultaat van het fraudeonderzoek van de bank, waardoor hem opzet noch voorwaardelijk opzet dan wel schuld kan worden verweten.
Het is van belang alleen die informatie uit het dossier voor het bewijs te bezigen die bij verdachte bekend was op het moment dat verdachte de gelden overboekte. Daartoe kunnen de telefoongesprekken van na die datum niet worden gebruikt voor het bewijs. Evenmin kunnen de telefoongesprekken uit andere onderzoeken (TGO vermissing [persoon 1] en [persoon 3] ) als verwerkt in het proces-verbaal telefoonanalyse van 14 oktober 2011 worden gebruikt voor het bewijs. De BOB-stukken ontbreken zodat de mogelijkheid er niet is om te controleren of voor deze taps een machtiging door de rechter-commissaris was afgegeven en of de telefoongesprekken dus mochten worden afgeluisterd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de in onderling verband te beschouwen bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (twee miljoen euro). Op grond van de omstandigheden dat verdachte twee miljoen euro op zijn rekeningen kreeg gestort, nadat hij daarover contact had gehad met voor hem onbekende personen en zelf verder geen actie ondernam om te onderzoeken of de transacties en herkomst van het geld legaal waren, deze gelden vervolgens cash probeerde op te nemen en, toen dat niet mogelijk bleek, daarna heeft doorgeboekt naar andere rekeningen, voor welke handelingen verdachte een aanzienlijk bedrag aan commissie kreeg, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van twee miljoen euro. Dat mogelijk een fraudeonderzoek door de banken was verricht waarna de gelden werden vrijgegeven, doet daar niet aan af. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij immers welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was en dat hij zich aldus schuldig zou maken aan witwassen. De rechtbank is bovendien, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte dit witwassen tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan.
Nu de rechtbank de telefoontaps (zoals weergegeven in proces-verbaal ‘telefoonanalyse’) voor het bewijs niet gebruikt, behoeft het verweer van de raadsman hieromtrent geen bespreking.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, niet kan worden bewezen en zal hem veroordelen voor het medeplegen van witwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode vanaf 9 februari 2009 tot en met 16 februari 2009, te Kerkrade en te Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van 2.000.000,00 EURO afkomstig van de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, te weten de navolgende geldbedragen:
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [Jurdisch kantoor A] (Inz Derdengelden) en
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting derdengelden A] ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en vervolgens de navolgende geldbedragen in de vorm van overboekingen
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] :
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 350.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting derdengelden A] en
- op 10 februari 2009 een totaalbedrag van 649.900,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [Stichting derdengelden A] en
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] :
- op 10 februari 2009 een totaalbedrag van 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] en
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] :
- op 13 februari 2009 een totaalbedrag van 9.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 1] en
- op 13 februari 2009 en 16 februari 2009 een totaalbedrag van 991.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [naam 2] en
vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] :
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 6.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [getuige 1] en
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 60.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte en
- op 10 februari 2009 een totaalbedrag van 7.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [getuige 1] en
- op 10 februari 2009 een totaalbedrag van 30.000 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 7] ten name van [echtgenote van verdachte] en
- op 10 februari 2009 een totaalbedrag van 10.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte en
- op 16 februari 2009 een totaalbedrag van 885.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [naam 2]
heeft overgedragen,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en hiervoor een strafkorting van vier maanden heeft verdisconteerd in de eis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden. Voorts is gebleken dat er door de benadeelde onvoldoende maatregelen zijn genomen om verduistering/witwassen tegen te gaan. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Doordat de zaak breed is uitgemeten in de pers, is de reputatie van verdachte als bewindvoerder en inkomensbeheerder kapot gegaan. Daarnaast verkeert verdachte niet in goede gezondheid nu hij de laatste jaren meerdere hartaanvallen heeft gehad. Voorts dient in de strafmaat te worden meegewogen dat verdachte door de civiele rechter is veroordeeld op grond van onrechtmatige daad om twee miljoen euro terug te betalen aan de Stichting. Deze uitspraak is onherroepelijk. De rente over de laatste paar jaar is zodanig dat verdachte van mening is dat hij dit bedrag nooit kan terugbetalen. Door de Stichting is meer dan twee miljoen euro in beslag genomen. Als dat geld terugkomt is de Stichting schadeloos gesteld, deze onzekerheid dient in het voordeel van verdachte te worden meegewogen.
Gelet op al het voorgaande dient bij een eventuele bewezenverklaring slechts een werkstraf in voorwaardelijke vorm te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door grote geldbedragen (twee miljoen euro), waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, te ontvangen op zijn bankrekeningen en door te boeken naar diverse bankrekeningen van derden, zodat dit geld aan het zicht van de benadeelde eigenaar, in dit geval de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst, en aan het zicht van justitie werd onttrokken. Verdachte heeft aldus bijgedragen aan het wegsluizen van twee miljoen euro in een grootschalige witwasconstructie en verdachte heeft dit kennelijk gedaan uit geldelijk gewin. Hij ontving immers een royale commissie voor zijn diensten.
Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het wegsluizen van crimineel geld en/of verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verdachte is blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2015, niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld. De rechtbank houdt daar rekening mee.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), waarbinnen de berechting dient plaats te vinden, is overschreden.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn van minder dan zes maanden, is een strafkorting van vijf procent uitgangspunt, bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een strafkorting van tien procent en daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten de compensatie te bepalen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf tot slot, bij gebreke van aparte oriëntatiepunten voor witwassen, in ogenschouw genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor ‘fraude met betrekking tot een bedrag van € 1.000.000,- en hoger’ waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden als oriëntatiepunt geldt.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op het aanzienlijke geldbedrag dat is witgewassen en de laakbare rol van verdachte binnen een grootschalige witwasconstructie, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend achten voor het door verdachte gepleegde feit. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank in dit geval een strafvermindering van drie maanden op zijn plaats. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen, gelet op de ernst van de feiten, niet verhinderen dat een gevangenisstraf wordt opgelegd. Evenmin de omstandigheid dat mogelijk (een deel van) het witgewassen geld terug zou vloeien naar de rechtmatige eigenaar, hetgeen immers de omstandigheden rondom het gepleegde delict niet anders maken.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank termen aanwezig af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft geëist en zal zij een hogere gevangenisstraf opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte feit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
21 (eenentwintig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2015.