ECLI:NL:RBAMS:2015:7812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
13/694000-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in grootschalige constructie met crimineel geld

Op 10 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De verdachte ontving grote geldbedragen op zijn bankrekeningen, wetende dat deze afkomstig waren van misdrijf. Het onderzoek naar de verdachte begon na een melding van een Oostenrijkse bank, waar een bedrag van zes miljoen euro was gestort door de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. De verdachte en zijn medeverdachten hebben in de periode van 9 tot 16 februari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging, een gewoonte gemaakt van het plegen van witwassen, waarbij in totaal ongeveer twee miljoen euro is verworven, voorhanden is gehad en overgedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, ondanks dat hij niet alle uitvoeringshandelingen heeft verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 21 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de bedreiging die het witwassen van criminele gelden vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/694000-11 (Promis)
Datum uitspraak: 10 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, thans verblijvende op het adres [adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 6 oktober 2015 en 12 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Vriezen-Buist en de raadsvrouw van verdachte mr. W.E.R. Geurts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 09 februari 2009 tot en met 16 februari 2009, te Kerkrade en/of te Heerlen en/of te Stevensweert en/of te Born, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), een of meer geldbedrag(en) in elk geval een totaalbedrag van (ongeveer)
2.000.000,00 EURO (afkomstig van de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst en/of [Juridisch Kantoor A] en/of de [Stichting Derdengelden A] ), te weten (onder meer) een of meer van de navolgende geldbedrag(en) (betreffende een of meer storting(en) en/of overboeking(en):
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [Juridisch Kantoor A] (Inz Derdengelden) en/of
- op of omstreeks 09 februari 2009 een totaalbedrag van (ongeveer) 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting Derdengelden A] en/of (vervolgens)
- op of omstreeks 16 februari een totaalbedrag van (ongeveer) 1.876.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam] ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Artikel 420 ter/quater juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 3 maart 2009 kwam bij het Internationaal Rechtshulp Centrum middels de dienst Ipol van Interpol Wenen informatie binnen dat op een Oostenrijkse bankrekening een bedrag van zes miljoen euro in honderdtwintig overschrijvingen van € 50.000,- was gestort door Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst (hierna: de Stichting) te Amsterdam. Er was vervolgens een poging gedaan door drie mannen om een bedrag van
€ 442.000,- van deze Oostenrijkse rekening contant op te nemen. Deze mannen weigerden zich te legitimeren. Eén en ander was voor de bank in Oostenrijk aanleiding de politie te waarschuwen.
Er werd naar aanleiding van deze melding uit Oostenrijk door de politie in Nederland telefonisch contact opgenomen met de directeur van de Stichting en die verklaarde zich onbekend met genoemde geldtransacties. Op 4 maart 2009 werd door de Stichting vastgesteld dat grote bedragen geld van de bankrekeningen van de Stichting waren verdwenen. Het zou daarbij om in totaal circa zestien miljoen euro gaan.
Uit overzichten van de bank bleek onder meer dat vanaf een rekening van de Stichting bij de ING bank op 9 februari 2009 twee miljoen euro was overgemaakt naar een tweetal rekeningen in Limburg toebehorende aan medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Deze miljoenen bleken vervolgens te zijn doorgeboekt naar verschillende rekeningen, onder andere naar de rekeningen van [medeverdachte 1] , zijn echtgenote [echtgenote van medeverdachte 1] en verdachte. Het grootste deel van de twee miljoen was doorgeboekt naar diverse bankrekeningen in België waar het geld contant werd opgenomen en het nadien niet meer is teruggevonden.
[medeverdachte 1] heeft verklaard de boekingen te hebben verricht in opdracht van [persoon 1] die volgens [medeverdachte 1] namens de Stichting optrad. Het lichaam van [persoon 1] werd op 12 mei 2009 aangetroffen langs de snelweg. Hij was door een misdrijf om het leven gekomen.
De Stichting deed na de ontdekking van de illegale overboekingen aangifte van diefstal/verduistering gepleegd door [persoon 2] (hierna [persoon 2] ), de financieel directeur van de Stichting. [persoon 2] is in 2015 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor verduistering tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden.
De rechtbank dient zich te buigen over de vraag of verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder de bankafschriften, de e-mails die zijn gevonden in de laptop van de medeverdachte [medeverdachte 2] , de tapgesprekken en verklaringen van [persoon 2] en van onder andere de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] kan bewezen worden geacht dat verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het tenlastegelegde feit en dat zij dit geldbedrag hebben verworven, voorhanden hebben gehad en overgedragen. Verdachte had invloed op de personen die het geldbedrag hadden ontvangen, hij was één van de planmakers en uitvoerders en heeft hiervoor ook een bedrag ontvangen.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, slechts het witwassen kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de schriftelijke pleitnotitie, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde nu uit geen enkele getuigenverklaring blijkt dat hij als medepleger betrokken was bij het witwassen van twee miljoen euro. Tevens blijkt uit de telefoongegevens en uit de e-mailcontacten dat verdachte weliswaar op de hoogte was van de overboeking, maar dat hij hier geen betrokkenheid bij wilde hebben en daarom de medeverdachte [medeverdachte 2] doorverwees naar [persoon 1] . Verdachte is niet aanwezig geweest bij belangrijke momenten, hij heeft geen uitvoeringshandelingen verricht, hij heeft geen geld overgemaakt, bij hem thuis werden geen bankpasjes en andere gegevens van de Stichting aangetroffen, hij komt niet voor in de geldstroom en hij heeft zijn rekening niet ter beschikking gesteld.
Overigens kan niet worden gesproken van gewoontewitwassen nu het witwashandelingen betreft ten aanzien van hetzelfde voorwerp wat betekent dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (twee miljoen euro). Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd kan verdachte als medepleger worden aangemerkt. Niet nodig is volgens vaste jurisprudentie dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er wel van bewust zijn dat zij samenwerken en moeten weten waarop die samenwerking is gericht, oftewel welk doel zij gezamenlijk trachten te verwezenlijken. Bovendien moet de bijdrage van elke verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn. Rekening kan daarbij worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte. In de onderhavige zaak was verdachte blijkens de inhoud van de in onderling verband te beschouwen bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangetroffen e-mails, tapgesprekken en getuigenverklaringen van onder meer [persoon 2] en [getuige 1] , volledig op de hoogte van de op illegale wijze verkregen miljoenen euro’s die vanuit Amsterdam door onder andere medeverdachte [medeverdachte 2] naar de bankrekeningen van [medeverdachte 1] in Limburg zouden worden overgemaakt, en had hij daar ook een belang bij. Zo heeft verdachte partijen met elkaar in contact gebracht en als tussenpersoon gefungeerd tussen de Amsterdamse groep en de Limburgse ontvangers, waardoor hij een dusdanig belangrijke en onmisbare contactpersoon werd dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, niet kan worden bewezen en zal hem veroordelen voor het medeplegen van witwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode vanaf 9 februari 2009 tot en met 16 februari 2009, te Kerkrade en te Heerlen en te Stevensweert en te Born, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van 2.000.000,00 EURO afkomstig van de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, te weten de navolgende geldbedragen in de vorm van overboekingen:
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [Juridisch Kantoor A] Inz Derdengelden en
- op 9 februari 2009 een totaalbedrag van 1.000.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de [Stichting Derdengelden A] en vervolgens
- op 16 februari 2009 een totaalbedrag van 1.876.000,00 EURO op rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam] ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en hiervoor een strafkorting van vier maanden heeft verdisconteerd in de eis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de navolgende persoonlijke omstandigheden. Verdachte is een first offender. Verdachte heeft geldproblemen sinds zijn bedrijf in bouwmiddelen in 1999 failliet is gegaan. Hierdoor heeft hij ook privé veel moeten inleveren nu zijn vrouw kort daarna zelfmoord pleegde. Verdachte is hertrouwd, maar de ellende in het persoonlijke leven van verdachte heeft ook hier gezorgd voor problemen. Voorts acht de verdediging het tijdsverloop in deze zaak van belang voor de strafmaat. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot het aanzienlijk matigen van een eventueel op te leggen gevangenisstraf.
Daarnaast dient met betrekking tot de strafmaat rekening te worden gehouden met een aantal strafverminderende omstandigheden. Naast de hoogte van het bedrag dient immers ook gekeken te worden naar de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. Verdachte heeft vanaf het begin af aan meegewerkt aan het onderzoek en heeft direct een verklaring afgelegd. Voorts is gebleken dat er door de benadeelde onvoldoende maatregelen zijn genomen om verduistering/witwassen tegen te gaan. Daarnaast is van belang dat verdachte geen voordeel heeft verkregen uit de door hem verrichte handelingen en heeft hij een zeer kleine rol gehad.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door grote geldbedragen (twee miljoen euro), waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, te hebben verworven, voorhanden te hebben gehad, en te hebben overgedragen zodat deze aan het zicht van justitie werden onttrokken. Verdachte heeft partijen met elkaar in contact gebracht en als tussenpersoon gefungeerd, waardoor hij een belangrijke schakel werd in een grootschalige witwasconstructie waarbij twee miljoen euro aan het zicht van de benadeelde eigenaar, in dit geval de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst, en aan het zicht van justitie werd onttrokken. Verdachte heeft een belangrijke bijdrage gehad aan het wegsluizen van crimineel geld en dit kennelijk gedaan uit geldelijk gewin. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het wegsluizen van crimineel verkregen geld en/of verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden, de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verdachte is blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2015, niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld. De rechtbank houdt daar rekening mee.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), waarbinnen de berechting dient plaats te vinden, is overschreden.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn van minder dan zes maanden, is een strafkorting van vijf procent uitgangspunt, bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een strafkorting van tien procent en daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten de compensatie te bepalen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf, tot slot, bij gebreke van aparte oriëntatiepunten voor witwassen, in ogenschouw genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor ‘fraude met betrekking tot een bedrag van € 1.000.000,- en hoger’ waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden als oriëntatiepunt geldt.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op het aanzienlijke geldbedrag dat is witgewassen en de laakbare rol van verdachte binnen een grote witwasconstructie, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend achten voor het door verdachte gepleegde feit. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank in dit geval een strafvermindering van drie maanden op zijn plaats.
De aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen, gelet op de ernst van de feiten, niet verhinderen dat een gevangenisstraf wordt opgelegd.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank termen aanwezig af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft geëist en zal zij een hogere gevangenisstraf opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte feit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
21 (eenentwintig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2015.