ECLI:NL:RBAMS:2015:785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
C-13-562964 - FA RK 14-2621_EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en draagplicht van schulden in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2015 een beschikking gegeven over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd. De rechtbank heeft eerder op 16 april 2014 de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de nevenvoorzieningen aangehouden. De vrouw heeft op 10 april 2013 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna de gemeenschap op die datum is ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap 10 april 2013 is.

De vrouw heeft verzocht om de man geheel draagplichtig te verklaren voor de restschuld van de hypothecaire lening, die is ontstaan door de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft overwogen dat de man, als gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling voor seksueel misbruik van hun dochter, zijn inkomen heeft verloren, wat heeft geleid tot financiële problemen voor de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gedrag van de man en de ontstane schulden, en heeft bepaald dat de man in de interne verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor de restantschuld van de hypothecaire lening.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de inboedel en de bankrekeningen behandeld. De vrouw heeft verzocht om de goederen die zij onder zich heeft aan haar toe te delen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de schulden besproken en geoordeeld dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gezamenlijke schulden, die zijn ontstaan tijdens het huwelijk. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/562964 / FA RK 14-2621 (HCH/DC)
Beschikking van 18 februari 2015 betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
in de zaak van:
[verzoekende, tevens verwerende partij],
wonende te [woonplaats],
verzoekende, tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. T.N. van Lith,
tegen
[Verwerende, tevens verzoekende partij],
met onbekende woon- of verblijfplaats,
verwerende, tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. N.D. 't Zand.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak heeft de rechtbank op 16 april 2014 een beschikking gegeven, waarbij onder meer de echtscheiding is uitgesproken en de behandeling met betrekking tot de verzochte nevenvoorziening inzake verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de nadien ingekomen stukken.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 januari 2015. De rechtbank heeft de vrouw en haar advocaat gehoord.
1.4.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting. De advocaat van de man heeft na afloop van de termijn haar verhinderdata opgegeven, zodat met het vaststellen van de zittingsdatum daarmee geen rekening is gehouden. Zij heeft op 20 januari 2015 aanhouding van de behandeling ter zitting verzocht in verband met de gezondheid van haar cliënt. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft de aanhouding geweigerd. De advocaat van de man heeft op 22 januari 2015 telefonisch meegedeeld dat zij en haar cliënt niet ter zitting zullen verschijnen.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen getrouwd op [datum]. Hun huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen in de beschikking van 16 april 2014. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank het volgende.
Peildatum
3.2.
De vrouw heeft op 10 april 2013 het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De gemeenschap is op dat moment ontbonden. De peildatum voor de bepaling van de omvang en samenstelling van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap is daarom 10 april 2013. De peildatum voor de bepaling van de waarde van de banksaldi en de hoogte van de schulden is 10 april 2013. De peildatum voor de bepaling van de waarde van de overige bestanddelen van deze gemeenschap is naar vaste rechtspraak de datum van feitelijke verdeling. Dat is de datum van deze beschikking, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken bij de afzonderlijke bespreking van de bestanddelen.
3.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de huwelijksgoederengemeenschap per peildatum 10 april 2013 bestaat uit de volgende bestanddelen:
a. de echtelijke woning aan de [straat] te [plaats] en de hypothecaire geldlening,
b. de inboedel,
c. een aantal bankrekeningen,
d. een aantal schulden.
De rechtbank zal deze boedelbestanddelen hieronder bespreken. Daarnaast stelt de vrouw dat zij een vordering heeft op de man ter zake van door haar betaalde bedragen na peildatum. Die vordering zal separaat besproken worden.
De echtelijke woning en de hypothecaire geldlening
3.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de restschuld na verkoop van de voormalige echtelijke woning en de hypotheekrente schuld geheel voor rekening voor de man komt. De man heeft de oudste dochter van partijen seksueel misbruikt. De man is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf. Door dit misdrijf is de man per [datum] op staande voet ontslagen uit zijn functie bij de politie. Hiermee stopte de salarisbetaling aan de man. De man was kostwinnaar en heeft geen financiële bijdrage meer geleverd na zijn ontslag. De vrouw kon na het wegvallen van het inkomen van de man niet meer geheel in de vaste lasten voorzien. Er ontstond een betalingsachterstand bij de bank van de rentetermijnen voor de hypothecaire geldlening. De vrouw heeft een betalingsregeling getroffen met de bank. Zij was hierdoor gedwongen de voormalige echtelijke woning te verkopen. Primair stelt de vrouw dat de restschuld en de hypotheekschuld op bijzondere wijze aan de man zijn verknocht en dat die verknochtheid zich ertegen verzet dat de schuld in de gemeenschap valt (artikel 1:94, derde lid BW). Subsidiair stelt zij dat de feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om vast te houden aan de draagplicht voor de helft. De man dient deze schuld als eigen schuld geheel te dragen. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man geheel draagplichtig is voor deze schulden en de vrouw niet.
3.5.
De man voert hiertegen geen verweer.
3.6.
De rechtbank overweegt dat de voormalige echtelijke woning is verkocht op 28 november 2014 voor een bedrag van € 390.000,-, zoals blijkt uit productie 12 bij de brief van de vrouw van 9 januari 2015. De overdracht zal plaatsvinden op 16 maart 2015. De hypothecaire lening van € 404.600,- zal op de leveringsdatum grotendeels worden afgelost met de opbrengst van de woning, zoals blijkt uit productie 3 en 21. De restschuld bedraagt € 14.600,- exclusief kosten makelaar/notaris, alsmede de achterstand in de betaling van de hypotheekrente tot aan de leveringsdatum. Partijen zijn in beginsel ieder voor de helft draagplichtig voor deze (restant-) schuld.
3.7.
Uit de rechtspraak betreffende verknochte schulden blijkt dat van verknochtheid alleen sprake is in zeer uitzonderlijke gevallen. Het gaat er daarbij om of de aard van de schuld maakt dat de verknochtheid zich ertegen verzet dat deze in de gemeenschap valt. In dit geval gaat het om een schuld die partijen samen zijn aangegaan voor de koop van de echtelijke woning in gezamenlijke eigendom. De rechtbank is van oordeel dat de aard van deze schulden op zich geen aanleiding vormt om te bepalen dat de man geheel draagplichtig is voor de schuld.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw evenwel voldoende aannemelijk gemaakt dat er rechtstreeks verband bestaat tussen het seksueel misbruik door de man van de dochter van partijen en de ontstane (restant-) schuld. De vrouw was immers zonder het inkomen van de man niet in staat de rente te voldoen, waarbij het inkomen wegviel door het ontslag van de man wegens het plegen van genoemd misdrijf. Ook bestaat er rechtstreeks verband tussen het misdrijf en de (restant-) schuld, doordat partijen gedwongen waren door omstandigheden te herleiden tot het gedrag van de man, de woning te verkopen op een moment dat de verkoopwaarde lager was dan de hypothecaire schuld. Onverkorte toepassing van de regel van artikel 1:100 lid 1 BW dat partijen een gelijk aandeel hebben in de boedel, zou er toe leiden dat de vrouw benadeeld wordt door het strafbare gedag van de man. Het is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid deze regel toe te passen bij die uitkomst. De rechtbank zal daarom in afwijking van deze regel bepalen dat de man - in de interne verhouding tussen partijen - draagplichtig is voor de gehele restantschuld van de hypothecaire lening, met inbegrip van de op overdrachtsdatum bestaande achterstallige rentecomponent van die (restant-) schuld. Daarbij weegt mee dat gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt het niet onaannemelijk zou zijn dat indien de woning pas over een aantal jaren verkocht zou worden er geen onderwaarde meer zou zijn. De hoogte van de restschuld exclusief kosten en achterstallige rente bedraagt immers “slechts” € 14.600,-.
De inboedel
3.9.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw verzoekt te bepalen dat de goederen die zij onder zich heeft aan haar worden toebedeeld en de overige goederen, ‘de persoonlijke goederen van de man’, aan de man zonder vergoeding over en weer. De man voert hiertegen geen verweer. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen.
De bankrekeningen
3.10.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat op de peildatum de volgende saldi aanwezig waren:
-[nummer] en/of betaalrekening, saldo per peildatum: € 24,78;
-[nummer] en/of betaalrekening, saldo per peildatum: € -1.485,19 negatief;
-[nummer] en/of, saldo per peildatum: € -2.351,85 negatief.
De overige rekeningen die op de peildatum aanwezig waren hadden een saldo van nihil, aldus de vrouw. De man heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van het positieve saldo van € 24,78. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder der partijen de helft krijgt toebedeeld. Ten aanzien van het negatieve saldi is de rechtbank van oordeel dat ieder der partijen draagplichtig is voor de helft van deze schulden.
De schulden
3.12.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat op de peildatum de volgende schulden aanwezig waren:
- ING doorlopend krediet [nummer];
- Bijenkorf Card, saldo per 11 april 2013 € 3.556,36;
- Credit Card, saldo per 19 april 2013 € 1.751,91;
- geldlening ouders vrouw, schuld per peildatum: € 3.556,36.
Zij verzoekt de rechtbank primair te bepalen dat de man geheel draagplichtig is voor deze schulden, omdat ze hem kunnen worden toegerekend, aangezien niet kon worden afgelost doordat de man zijn baan verloor. De man heeft de omvang van de schulden niet betwist.
3.13
De rechtbank is anders dan de vrouw van oordeel dat partijen ieder draagplichtig zijn voor de helft van deze schulden. De schulden zijn ontstaan tijdens het huwelijk doordat het inkomen van partijen structureel lager was dan de uitgaven die zij deden. Deze schulden vinden hun oorzaak niet in het strafbare gedrag van de man. Dat de aflossing van deze schulden nu lastiger is, doordat de man zijn baan is verloren maakt dit niet anders.
Vorderingen
3.14.
De vrouw verzoekt voorts te bepalen dat de man aan haar dient te voldoen de helft van de aflossingen die zij na de peildatum heeft gedaan op deze schulden (productie 21 bij haar brief van 9 januari 2015).
Zij heeft afgelost op de leningen:
- ING doorlopend krediet[nummer] € 3.300,-
- Bijenkorf Card: € 1.656,11
- ouders vrouw: € 800,-
- rente hypothecaire lening € 13.323,52.
3.15
De rechtbank is van oordeel dat aan de vrouw regres toekomt voor zover zij meer dan de helft van de totale schuld heeft voldaan. Ten aanzien van het doorlopend krediet blijkt uit productie 8 overgelegd door de vrouw bij haar brief van 10 juli 2014 dat hiervan geen sprake is. Ten aanzien van de Bijenkorf Card, de Credit Card en de schuld van de ouders geldt, gelet op de hoogte van de schulden op de peildatum, ook dat de vrouw niet meer dan de helft heeft afgelost. De rechtbank zal daarom de vorderingen van de vrouw afwijzen. Ten aanzien van de vordering in verband met de hypothecaire lening geldt dat de rechtbank reeds heeft beslist dat de man geheel draagplichtig is voor de (restant-) schuld. De rechtbank komt daarom aan dit subsidiaire verzoek niet toe.
Informatieplicht
3.16.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw inlichtingen dient te verschaffen over uitgaven die zij heeft gedaan tijdens zijn gevangenschap. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek.
3.17.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft informatie verstrekt en een toelichting gegeven. De man heeft niet gesteld en het is de rechtbank niet gebleken dat hij belang heeft bij verdere informatie. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.18.
Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

De rechtbank:
-
stelt de wijze van de verdeling van de tussen partijen bestaan hebbende algehele gemeenschap van goederen als volgt vast:
- aan de vrouw wordt toebedeeld:
  • de inboedelgoederen die zij onder zich heeft, zonder vergoeding;
  • de helft van het saldo van de rekening[nummer] zijnde € 12,39;
- aan de man wordt toebedeeld:
- van de inboedelgoederen zijn persoonlijke goederen, zonder vergoeding;
- de helft van het saldo van de rekening [nummer] zijnde € 12,39;
Schulden
- bepaalt dat de man de restantschuld van de hypothecaire lening en de renteschuld, zoals die na overdracht van de voormalige echtelijke woning resteert voor zijn rekening neemt en deze als eigen schuld zal voldoen onder vrijwaring van de vrouw;
- bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden per 10 april 2013:
-[nummer];
-[nummer];
- ING doorlopend krediet[nummer];
- Bijenkorf Card;
- Credit Card;
- geldlening ouders vrouw;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.K.W. Collins, griffier, op 18 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).