In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2015 een beschikking gegeven over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd. De rechtbank heeft eerder op 16 april 2014 de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de nevenvoorzieningen aangehouden. De vrouw heeft op 10 april 2013 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna de gemeenschap op die datum is ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap 10 april 2013 is.
De vrouw heeft verzocht om de man geheel draagplichtig te verklaren voor de restschuld van de hypothecaire lening, die is ontstaan door de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft overwogen dat de man, als gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling voor seksueel misbruik van hun dochter, zijn inkomen heeft verloren, wat heeft geleid tot financiële problemen voor de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gedrag van de man en de ontstane schulden, en heeft bepaald dat de man in de interne verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor de restantschuld van de hypothecaire lening.
Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de inboedel en de bankrekeningen behandeld. De vrouw heeft verzocht om de goederen die zij onder zich heeft aan haar toe te delen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de schulden besproken en geoordeeld dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gezamenlijke schulden, die zijn ontstaan tijdens het huwelijk. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.