ECLI:NL:RBAMS:2015:7862

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
C/13/561408 / FA RK 14-1901
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en alimentatieverzoek in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 4 november 2015 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man. De rechtbank had eerder op 18 februari 2015 de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw aangehouden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kashyap, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. van Lingen, hebben hun standpunten uiteengezet over de verdeling van verschillende activa, waaronder een stamrecht, schilderijen en lijfrentepolissen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het stamrecht aan de man verknocht is en buiten de verdeling valt. De vrouw heeft verzocht om de schilderijen aan haar toe te delen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man de schilderijen moet toebedelen, met een overbedelingsvergoeding aan de vrouw. Wat betreft de lijfrentepolissen heeft de rechtbank besloten dat de man deze polissen krijgt, maar dat de waarde ervan buiten de overbedelingsvergoeding blijft totdat de belastingdienst een definitieve aanslag heeft verstrekt.

De rechtbank heeft ook de partneralimentatie aangehouden en partijen verzocht om zich uit te laten over hun verzoeken. De beslissing van de rechtbank omvatte de vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, de verplichting van de man om een bedrag van € 91.304,22 aan de vrouw te betalen, en de bepaling dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben na de verdeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/561408 / FA RK 14-1901(HCH/SV)
C/13/575722 / FA RK 14-8281 (HCH/SV)
Beschikking van 4 november 2015
in de zaak van:
[verzoekende tevens verwerende partij] ,
wonende te [plaats]
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Kashyap,
tegen
[verwerende tegens verzoekende partij] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. van Lingen.

1.De verdere procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij (tussen-)beschikking van 18 februari 2015 onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De behandeling betreffende het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zijn aangehouden.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de akte uitlating tevens houdende vermeerdering van verzoek van de zijde van de vrouw van 17 maart 2015;
- de antwoordakte van de zijde van de man van 15 april 2015;
- de akte uitlating antwoordakte van de zijde van de vrouw van 12 juni 2015;
- de antwoordakte van de zijde van de man van 20 juli 2015 en 17 augustus 2015.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij en neemt over wat zij heeft overwogen en beslist in haar
(tussen-)beschikking van 18 februari 2015.
2.2.
Thans ligt nog aan de rechtbank voor de beslissing omtrent de verdeling van:
a. het stamrecht;
b. de schilderijen;
c. de lijfrentepolissen.
Daarnaast dient de rechtbank nog te beslissen ten aanzien van het opgebouwde pensioen en over het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen.
2.3.
Het stamrecht
2.3.1.
Tussen partijen is in geschil of het stamrecht als een aan de man verknocht goed moet worden aangemerkt. De man stelt dat daarvan sprake is en verwijst naar een uitspraak van het Hof Den Haag van 28 mei 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2747). De vrouw betwist dit. Volgens de vrouw is er in het onderhavige geval sprake van een volstrekt andere situatie dan in het geval waarop voornoemde uitspraak ziet. De man heeft de door hem ontvangen vergoeding aangemerkt als oudedagsvoorziening en deze uitkering was niet bedoeld ter aanvulling van het inkomen uit arbeid of een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In de uitspraak die de man aanhaalt, was geen sprake van een als oudedagsvoorziening aangemerkte uitkering, aldus de vrouw. Bovendien, zo voert de vrouw aan, heeft de man op de overeenkomst “pensioen” geschreven.
2.3.2.
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of een goed al dan niet verknocht is op grond van vaste rechtspraak bepalend is de aard van het goed, zoals deze aard mede door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
2.3.3.
In de overgelegde stamrechtovereenkomst, gesloten tussen IMAVO B.V. en de man, is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
In aanmerking nemende:
-dat het dienstverband van [verwerende tegens verzoekende partij] met Gartner Groep B.V., gevestigd te Diemen,
per 16 oktober 1995 is beëindigd;
- dat in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [verwerende tegens verzoekende partij] een schadeloosstelling is toegekend van f 272.500,-;
- dat Gartner Group B.V., bij brief van 28 september 1995 toestemming heeft gekregen van de heer [naam 1] van de Belastingdienst te Amsterdam, om het volledige bedrag van de schadeloosstelling ad f 272.500,- rechtstreeks te storten op een daartoe aan te wijzen bankrekening van de vennootschap;
- dat Gartner Group op 23 oktober 1995 schriftelijk heeft bevestigd het volledige bedrag van de schadeloosstelling over te zullen maken op een bankrekening van de vennootschap, welk bedrag op 2 november 1995 door de vennootschap is ontvangen;
- dat de vennootschap het meergenoemde bedrag van f 272.500,- aanmerkt als stamrecht in de zin van artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Loonbelasting 1994;
- dat de voorwaarden waaronder partijen de stamrechtovereenkomst hebben gesloten, thans schriftelijk worden vastgelegd.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
[verwerende tegens verzoekende partij] bedingt van de vennootschap het navolgende recht op een, tussen partijen nog nader te bepalen tijdstip doch uiterlijk op 1 april 2010 ingaande periodieke uitkering, welke uitkering betaald zal worden tot uiterlijk het overlijden van [verwerende tegens verzoekende partij] c.q. zijn echtgenote.
Artikel 7
1. [verwerende tegens verzoekende partij] en de vennootschap zullen de uitkeringen ingevolge het recht op de periodieke uitkering beschouwen als loon in de zin van artikel 10 eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, zijnde loon uit vroegere dienstbetrekking, niet zijnde pensioen of een soortgelijke beloning.
(…)
2.3.4.
Uit hetgeen in de stamrechtovereenkomst is opgenomen, leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van een afgesproken pensioenvoorziening. De stamrechtuitkering kon immers op ieder moment ingaan, uiterlijk op de datum van de pensioengerechtigde leeftijd van de man. Daarnaast is afgesproken dat de uitkering zou worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, niet zijnde pensioen. De enkele omstandigheid dat de uitkering van het stamrecht is ingegaan op het moment dat de man de pensioengerechtigde leeftijd had, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het stamrecht van kleur verschiet en van een inkomensvoorziening wijzigt in een pensioenvoorziening. Ook de omstandigheid dat de man op de overeenkomst “pensioen” heeft geschreven maakt dit niet anders, nu het erom gaat wat in de stamrechtovereenkomst is overeengekomen en de uitleg daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de toekomstige uitkeringen van het stamrecht daarom aan de man verknocht en vallen deze buiten de verdeling.
2.4.
De schilderijen
2.4.1.
In haar (tussen-)beschikking van 18 februari 2015 heeft de rechtbank reeds bepaald dat de [naam schilderij 2] aan de man wordt toebedeeld. Daarnaast is bepaald dat de man binnen twee weken na de beschikking aan de vrouw moest meedelen welk schilderij hij naast de [naam schilderij 2] toebedeeld wenste te krijgen. De vrouw stelt onweersproken dat de man daar niet aan heeft voldaan. Om die reden verzoekt de vrouw thans primair alledrie de schilderijen van [schilder] aan haar toe te delen, subsidiair verzoekt zij de schilderijen “ [naam schilderij 1] ” en “ [naam schilderij 3] ” aan haar toe te delen en de [naam schilderij 2] en het schilderij “ [naam schilderij 4] ” aan de man.
2.4.2.
De vrouw stelt verder dat de schilderijen de volgende waardes hebben:
- [naam schilderij 2] € 8.700,-;
- “ [naam schilderij 1] ” € 3.200,-;
- “ [naam schilderij 3] ” € 2.300,-;
- “ [naam schilderij 4] ” € 950,-.
2.4.3.
De man stelt niet in de in de opdracht van de vrouw uitgevoerde taxaties te zijn gekend. Hij stelt alsnog in te kunnen stemmen met toedeling van de [naam schilderij 2] , “ [naam schilderij 3] ” en “ [naam schilderij 4] ” aan de vrouw, indien hij “ [naam schilderij 1] ” krijgt.
2.4.4.
De rechtbank gaat voor de waardes van de schilderijen uit van de door de vrouw gestelde waardes, nu de man niet met een eigen taxatie is gekomen en deze waardes derhalve onvoldoende betwist zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen op haar beslissing dat de man de [naam schilderij 2] en één schilderij van [schilder] krijgt toebedeeld. Nu de vrouw onweersproken stelt dat de man haar niet binnen de gestelde termijn heeft bericht welk schilderij hij toebedeeld wenst te krijgen, zal de rechtbank, zoals door de vrouw verzocht, “ [naam schilderij 4] ” aan de man toedelen. De vrouw krijgt dan toebedeeld “ [naam schilderij 1] ” en “ [naam schilderij 3] ”. De man wordt overbedeeld met een bedrag van € 2.075,- welk bedrag hij aan de vrouw dient te voldoen.
2.5.
De lijfrentepolissen
2.5.1.
In haar (tussen-)beschikking van 18 februari 2015 heeft de rechtbank reeds een aantal polissen tussen partijen verdeeld, nu partijen daar overeenstemming over hadden. Uit de nadien ingekomen stukken blijkt dat partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de verdeling van de overige polissen. De rechtbank is niet in staat om aan de hand van de ingekomen stukken tot het oordeel te komen welke polissen wel en welke polissen niet onder het oude regime (pré-brede herwaardering) vallen. Daarnaast is onduidelijk welke belastinglatentie op de verschillende polissen rust. Niet alleen de waarde van de polissen, maar ook de daarop rustende belastinglatentie dient in de verdeling te worden betrokken, nu er op grond van artikel 6.3 eerste lid onder d Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001) in samenhang met artikel 3.102 derde lid onder b Wet IB op het moment van verdeling sprake is van een fiscaal heffingsmoment.
2.5.2.
Nu de rechtbank een grote mate van vrijheid heeft bij de vaststelling van de verdeling van de boedelverdeling zal de rechtbank de polissen, waarover nog niet is beslist, toedelen aan de man. Het subsidiaire verzoek van de vrouw wijst de rechtbank derhalve toe. De rechtbank is niet in staat vast te stellen welke fiscale gevolgen toedelen aan de man heeft. Dit zal eerst bekend zijn nadat de belastingdienst de man hiervoor een definitieve belastingaanslag heeft verstrekt. De rechtbank zal daarom de waarde van deze lijfrentepolissen buiten de overbedelingsvergoeding laten. De man moet door middel van het overleggen van belastingaanslagen aantonen welke netto waarde van deze polissen in de verdeling betrokken moeten worden en welk bedrag de vrouw toekomt.
2.6.
.Resumerend
2.6.1.
Het voorgaande in samenhang met hetgeen in de (tussen-)beschikking van 18 februari 2015 is overwogen, leidt tot de volgende vaststelling van de verdeling:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de woning aan de [straat 1] te [plaats] en de garage aan de [straat 2] te [plaats] tegen een waarde van € 450.000,-;
de rechtbank deelt aan de vrouw toe
- de inboedel van voornoemde woning, waaronder de bank, partijen welbekend, tegen een waarde van € 5.000,-;
- het schilderij “ [naam schilderij 1] ”, tegen een waarde van € 3.200,-;
- het schilderij “ [naam schilderij 3] ” tegen een waarde van € 2.300,-;
- het saldo op de [bankrekening] ad € 5.252,-;
- het saldo op de [bankrekening] ad € 973,-;
- de auto, merk Honda, zonder verrekening van de waarde;
- de lijfrentepolissen bij AEGON met nummers [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] en [lijfrentepolisnummer] , zonder verrekening van de waarde;
de rechtbank deelt aan de man toe:
- het schilderij [naam schilderij 2] tegen een waarde van € 8.700,-;
- het schilderij “ [naam schilderij 4] ”, tegen een waarde van € 950,-;
- het saldo op de bankrekening [bankrekening] ad € 29.036,-;
- het saldo op de bankrekening Alex Vermogensbank [bankrekening] ad € 30.599,-;
- de effectenportefeuille bij Alex, tegen een waarde van € 674.586,43;
- de auto, merk Volvo, zonder verrekening van de waarde;
- de lijfrentepolissen bij Centraal Beheer Achmea met nummers [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] en [lijfrentepolisnummer] zonder verrekening van de waarde;
- de lijfrentepolissen bij Centraal Beheer Achmea met nummers [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] , [lijfrentepolisnummer] en [lijfrentepolisnummer] tegen een waarde P.M.;
- de vordering op Imavo B.V. met een waarde van € 38.362,-;
aan de man wordt toegedeeld:
- de aandelen van de besloten vennootschap Imavo B.V. tegen een waarde van € 137.100,-.
2.6.2.
Daarnaast dient de man de vordering van Imavo B.V. op partijen ter hoogte van in totaal € 270.000,- als eigen schuld te voldoen.
2.6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de man wordt overbedeeld met een bedrag van € 182.608,43 + P.M.. De man dient derhalve aan de vrouw € 91.304,22 + P.M. te vergoeden.
2.7.
Pensioenen
2.7.1.
Uit de antwoordakte van 15 april 2015 blijkt dat de man instemt met het verzoek van de vrouw tot afstorting van het de helft van de waarde van het pensioen bij IMAVO B.V. bij een nog door de vrouw op te richten eigen pensioen-BV. De rechtbank zal aldus beslissen, mede nu gesteld noch gebleken is dat afstorting de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt. Partijen verschillen van mening hoe hoog het af te storten pensioen bedraagt. Volgens de vrouw maakt zij aanspraak op een bruto conversiewaarde van € 189.031,-. De man berekent de bruto conversiewaarde op € 160.961,- per 1 maart 2015 respectievelijk € 158.747,- per 1 juli 2015.
2.7.2.
De rechtbank is niet in staat de bruto conversiewaarde die de vrouw toekomt vast te stellen. Om die reden is zij voornemens een deskundige te benoemen die de aan de vrouw toekomende conversiewaarde zal berekenen. De rechtbank kan zich echter voorstellen, nu de benoeming van een deskundige aanzienlijke kosten met zich meebrengt, dat partijen in onderling overleg, eventueel in samenspraak met hun financieel deskundige, tot een middeling van de door hen genoemde waardes komen. De rechtbank zal de behandeling op dit punt daartoe pro forma aanhouden tot de hierna genoemde datum. Indien partijen niet tot overeenstemming komen, zal de rechtbank een deskundige benoemen. Partijen dienen zich in dat geval voor de pro forma datum uit te laten over de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en wie van partijen het voorschot dient te voldoen.
2.8.
Verrekening
2.8.1.
De man stelt dat de vrouw voor de peildatum als voorschot op de verdeling een bedrag van € 25.000,- heeft gekregen. Hiermee moet bij de vaststelling van de overbedelingsvergoeding rekening worden gehouden. De man is door deze betaling benadeeld, omdat de vrouw dit bedrag voor zich zelf heeft gehouden, terwijl hij van zijn
€ 25.000,- kosten van de vrouw heeft betaald.
2.8.2.
De vrouw betwist dit. Primair voert de vrouw aan dat de man in strijd met de goede procesorde handelt in een dergelijk laat stadium van de procedure met een verrekeningsvordering te komen. Subsidiair voert de vrouw aan dat de man eveneens
€ 25.000,- heeft gekregen en dat de betaling verricht is voor de peildatum zodat dit in de banksaldi zit verdisconteerd. Van een benadeling is daarom geen sprake.
2.8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de man onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld. Partijen zijn een peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap overeengekomen en vast staat dat de betaling voor de peildatum heeft plaatsgevonden. Daarnaast betreffende de door de man gestelde kosten naar het oordeel van de rechtbank kosten van de huishouding, welke zolang partijen niet gescheiden zijn voor rekening van beide partijen komen naar rato van hun inkomen en bij gebreke daarvan van hun vermogen. De rechtbank acht het voorts in strijd met de goede procesorde dat de man eerst in zijn antwoordakte met dit verzoek komt. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek af.
2.9.
Partneralimentatie
De rechtbank houdt de behandeling omtrent de partneralimentatie aan tot de hierna vermelde pro forma datum. De vrouw dient zich, gelet op de in deze beschikking vast te stellen verdeling uit te laten of zij haar verzoek handhaaft. Indien dit het geval is, dient de vrouw haar verzoek met justificatoire bescheiden te onderbouwen.
Het voorgaande leidt tot volgende beslissing.

3.De beslissing:

De rechtbank:
In de procedure zaak met zaak- en rekestnummer C/13/561408 / FA RK 14-1901:
- houdt de behandeling van het alimentatieverzoek
pro formaaan tot
7 december 2015, waarbij de vrouw
uiterlijk tien dagen voor genoemde datumzich dient uit te laten zoals overwogen in rechtsoverweging 2.9.;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/575722 / FA RK 14-8281:
-
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast als overwogen in rechtsoverweging 2.6.1.;
- bepaalt dat de man de schuld aan IMAVO B.V. als eigen schuld dient te voldoen;
- bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor eventuele belastingaanslagen over de jaren tot en met 2013;
- bepaalt dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 91.304,22 (zegge: eenennegentig duizend driehonderdenvier euro en tweeëntwintig eurocent) aan de vrouw moet betalen, te vermeerderen met de helft van de netto waarde van de lijfrentepolissen, zoals bepaald in rechtsoverweging 2.5.2.;
- bepaalt dat partijen hierna over en weer in het kader van de verdeling niets meer van elkaar te vorderen hebben;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt de behandeling omtrent het af te storten pensioen pro forma aan tot
7 december 2015. Partijen dienen de rechtbank
uiterlijk 10 dagen voor genoemde datumte informeren als is overwogen in rechtsoverweging 2.7.2.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 4 november 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).