5.4.Partneralimentatie
5.4.1.stelt dat zijn behoefte op basis van de hofnorm € 5.417,- netto per maand bedraagt en stelt zijn behoefte gespecificeerd aan de hand van een behoeftelijstje op € 2.100,- netto per maand. Daarbij heeft [verzoeker] aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk is de komende jaren een ouderdomspensioenvoorziening voor zichzelf op te bouwen, dat hij door de echtscheiding een schuld aan [verweerder] moet afbetalen en een schuld in verband met de juridische procedures moet afbetalen. De behoefte van [verzoeker] dient volgens hem met voornoemde bedragen te worden verhoogd waarbij [verzoeker] zich op het standpunt heeft gesteld dat een reservering van minimaal € 500,- per maand voor de pensioenvoorziening redelijk is.
5.4.2.Volgens [verweerder] zou het niet juist zijn om bij berekening van de behoefte aan te knopen bij de hofnorm. [verweerder] is van mening dat dient te worden aangesloten bij het voorheen door [verzoeker] zelf ingenomen standpunt – en zo ook in de voorlopige voorzieningenprocedure opgenomen – dat zijn behoefte € 2.750,- netto per maand bedraagt. [verweerder] heeft tevens aangevoerd dat [verzoeker] van plan is steeds meer tijd door te brengen in Brazilië en dat de levenspeil in Brazilië geheel anders en goedkoper is zodat [verweerder] de rechtbank heeft verzocht deze restrictie op te nemen in de beschikking.
Voorts heeft [verweerder] gesteld dat [verzoeker] inkomsten heeft uit verhuur van de chalets in Brazilië dan wel verdiencapaciteit heeft en heeft [verweerder] verzocht de alimentatie te limiteren c.q. een afbouwend bedrag vast te leggen in verband met de voorgenomen verhuisplannen van [verzoeker] naar Brazilië c.q. zijn mogelijkheden om geheel in het eigen levensonderhoud te voorzien zowel uit inkomsten uit arbeid als uit verhuur.
5.4.3.De rechtbank overweegt als volgt. Voorop gesteld dient te worden dat de hofnorm bij de bepaling van de behoefte van een echtgenoot niet als algemeen uitgangspunt kan worden gekwalificeerd. De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is maatwerk. Bij bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (Hoge Raad d.d. 19 december 2003, LJN AM2379, 2004/140).
5.4.4.Gelet hierop zal de rechtbank de omvang van de behoefte van [verzoeker] aan de hand van concrete overlegde gegevens bepalen. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt de door [verzoeker] overgelegde behoeftelijst (productie 8) en berekent zijn behoefte op € 2.100,- netto per maand. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [verweerder] de opgevoerde posten onvoldoende heeft betwist en de rechtbank deze posten tevens niet ongebruikelijk, noch bovenmatig acht, mede gelet op het inkomensniveau van partijen en het uitgavenpatroon van partijen ten tijde van het samenzijn. Bij deze behoefte is – in tegenstelling tot het standpunt van [verweerder] – rekening gehouden met de afbetaling van de schulden in verband met kosten voor rechtsbijstand, nu deze kosten de behoefte kunnen beïnvloeden als daarvoor een schuld is aangegaan, wat in casu het geval is. De rechtbank zal daarnaast rekening houden met een reservering van € 500,- per maand, nu [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat hij dit ten behoeve van zijn pensioenopbouw dient te reserveren en de rechtbank ook dit bedrag – gelet op de mate van welstand van partijen ten tijde van het huwelijk – noch ongebruikelijk noch bovenmatig acht.
5.4.5.[verzoeker] heeft voorts verzocht bij berekening van zijn behoefte rekening te houden met een bedrag aan aflossing van de schulden uit zijn huwelijk. [verzoeker] heeft echter niet aangetoond dat hij op dit moment op enige schuld aflost zodat bij berekening van zijn behoefte hier geen rekening mee zal worden gehouden.
5.4.6.Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de behoefte van [verzoeker] op € 2.600,- netto per maand.
Verdiencapaciteit/behoeftigheid
5.4.7.Op voornoemde behoefte strekt in mindering hetgeen [verzoeker] zelf uit inkomen dan wel vermogen kan genereren. Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient derhalve rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor eventuele kinderen.
5.4.8.Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [verzoeker] op dit moment geen eigen inkomen genereerd. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij altijd in de horeca heeft gewerkt en dat door zijn leeftijd werken in de horeca waarschijnlijk geen optie meer is nu studenten een goedkoper alternatief zijn. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is echter gebleken dat [verzoeker] vele jaren ervaring heeft in het werken in de horeca, hij meerdere talen spreekt en tot mei 2015 nog gewerkt heeft in een Brasserie. Voorts heeft [verzoeker] niet betwist dat hij zijn zus helpt bij de verhuur van de chalets in Brazilië. Hoewel hij heeft verklaart hier geen vergoeding voor te krijgen is de rechtbank van oordeel dat hij, gelet op het feit dat hij thans niet over eigen inkomen beschikt, dit wel zou moeten vragen. Dit in aanmerking nemend en rekening houdend met het feit dat [verzoeker] tot voor kort nog in de mogelijkheid was werk te vinden, acht de rechtbank [verzoeker] in staat om in ieder geval gedeeltelijk in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank acht het derhalve redelijk om uit te gaan van een (fictieve) verdiencapaciteit aan de zijde van [verzoeker] ter hoogte van de bijstandsnorm, te weten € 963,- netto per maand.
5.4.9.Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de behoeftigheid van [verzoeker] op € 1.637,- netto per maand, of te wel € 2.605,- bruto per maand.
5.4.10.Nu [verzoeker] ter terechtzitting heeft verklaard niet de intentie te hebben te emigreren naar Brazilië, ziet de rechtbank geen aanleiding de behoefte van [verzoeker] nog verder te corrigeren.
5.4.11.Tussen partijen is het inkomen van [verweerder] in geschil.
5.4.12.[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de zijde van [verweerder] rekening moet worden gehouden met een inkomen van € 178.072,- bruto per jaar. [verzoeker] heeft hiertoe aangevoerd dat dit de gemiddelde winst uit de onderneming van [verweerder] is over de jaren 2012 en 2013, inclusief de inkomsten uit waarnemingen, en dat verwacht mag worden dat die zeker op peil zal blijven en waarschijnlijk zelfs zal toenemen nu er flink geïnvesteerd wordt in de praktijk.
5.4.13.[verweerder] heeft de stelling van [verzoeker] betwist en aangevoerd dat hij en zijn compagnon hun praktijk moeten verhuizen en verbouwingen en aanpassingen moeten verrichten. [verweerder] heeft aangevoerd dat deze investering noodzakelijk is, niet meer omzet teweeg zal brengen en dat door deze investering het inkomen van beide huisartsen omlaag zal gaan.
5.4.14.De rechtbank acht het redelijk om aan te sluiten bij de door [verweerder] overgelegde prognose van 2015. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. [verweerder] is maat in een maatschap en heeft gesteld dat de huisartsenpraktijk moet verhuizen en dat er verbouwd moet worden om aan de huidige eisen van een huisartsenpraktijk te voldoen. Voorts heeft [verweerder] gesteld dat hij voorheen zeer veel waarnemingen draaide en dat nu vanuit de maatschap het signaal is gekomen dat [verweerder] moet stoppen met de waarnemingen, opdat hij zich geheel kan inzetten voor de praktijk die steeds veeleisender wordt. [verweerder] heeft een prognose overgelegd waarbij rekening is gehouden met een toename aan huurlasten en een last in verband met verbouwingen met een rentelast ten gevolge van een lening die daarvoor aangegaan moet worden. Voorts is rekening gehouden met een afname aan waarnemingsopbrengsten. De stelling van [verweerder] dat al deze omstandigheden een daling in zowel zijn inkomen als dat van zijn maat zal betekenen, acht de rechtbank aannemelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat de maatschap dergelijke beslissingen niet lichtzinnig heeft genomen en dat zowel de verbouwingen en de verhuizing alsmede de afname in waarnemingsopbrengsten noodzakelijk en in het belang van de maatschap is. Gelet hierop gaat de rechtbank bij berekening van de financiële draagkracht van [verweerder] uit van een belastbare winst uit onderneming van € 93.499,- bruto per jaar. Hierbij is rekening gehouden met een zelfstandigenaftrek van € 7.280,- per jaar. De rechtbank heeft daarnaast rekening houden met een MKB-winstvrijstelling van € 15.221,-, nu de rechtbank ervan uit gaat dat [verweerder] hier als ondernemer recht op heeft.
5.4.15.In het hiernavolgende zal de rechtbank ter bepaling van de financiële draagkracht van [verweerder] als uitgangspunt nemen de door [verweerder] overgelegde draagkrachtberekening (productie 12, F9-formulier 3 september 2015), voor zover deze zijdens [verzoeker] niet is betwist.
5.4.16.De rechtbank houdt rekening met:
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 25.806,- per jaar;
- de bijtelling eigen-woningforfait van € 4.838,- per jaar.
5.4.17.De rechtbank zal voorbij gaan aan de stelling van [verzoeker] dat geen rekening moet worden gehouden met de premie lijfrente Generali. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder] voldoende onderbouwd dat hij in verband met zijn lichamelijke gesteldheid wel degelijk deze extra lijfrentevoorziening nodig heeft. Gelet hierop zal de rechtbank rekening houden met een premie lijfrente van € 9.516,- per jaar en een premie voor arbeidsongeschiktheid van € 4.573,- per jaar, op basis van de door [verweerder] overgelegde stukken.
5.4.18.Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
5.4.19.Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van [verweerder] op € 7.604,- per maand.
5.4.20.De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
- hypotheekrente (aftrekbaar) van € 2.150,-;
- nominale premie basisverzekering ZVW van € 88,-;
- premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 21,-;
- verplicht eigen risico van € 31,-.
5.4.21.[verzoeker] heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 93,-;
- forfait overige eigenaarslasten van € 295,-;
- aflossing schulden van € 2.000,-.
5.4.22.De rechtbank zal in het hiernavolgende deze lasten bespreken.
Ad 1) hypotheekaflossing/premie levensverzekering
5.4.23.De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag nu zij dit bedrag noch onredelijk noch bovenmatig acht.
Ad 2) forfait overige eigenaarslasten
5.4.24.Onder het forfait overige eigenaarslasten vallen de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten. Voor deze posten wordt in beginsel een forfaitair bedrag in aanmerking genomen van € 95,- per maand, tenzij wordt aangetoond dat de kosten hoger zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder] in het licht van de betwisting van [verzoeker] onvoldoende aangetoond waarom rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag dan het forfait, zodat de rechtbank bij deze post slechts rekening zal houden met € 95,- per maand.
5.4.25.Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank als volgt. Betaling van rente en aflossing op schulden, aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding vóór de samenwoning van de echtgenoten werd verbroken, en andere uit die tijd stammende verplichtingen wordt altijd in aanmerking genomen. Zoals reeds hiervoor overwogen bij de verdeling hadden partijen een belastingschuld van in totaal € 114.010,-. [verweerder] heeft ter terechtzitting onbetwist gesteld dat hij daar thans € 2.000,- per maand op afbetaalt, zodat de rechtbank het redelijk acht hier rekening mee te houden. Echter, ter terechtzitting heeft [verweerder] tevens verklaard dat hij – zodra de kavel in Brazilië is verkocht – met de opbrengst van de kavel de gehele belastingschuld zal voldoen. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk de draagkracht van [verweerder] op te splitsen in twee perioden, te weten de periode voor overdracht van de kavel (periode 1) en de periode daarna (periode 2), waarbij de rechtbank enkel in periode 1 rekening zal houden met een aflossing van schulden ter hoogte van € 2.000,- per maand.
5.4.26.Voor [verweerder] geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande – te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 227,- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van € 39,- per maand – en een draagkrachtpercentage van 60.
5.4.27.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud over periode 1 (voor overdracht van de kavel) aan [verzoeker] van € 1.310,- bruto per maand en over periode 2 (na overdracht van de kavel) aan [verzoeker] van € 2.605,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
5.4.28.[verweerder] heeft verzocht de door hem te betalen partneralimentatie aan een termijn te verbinden en te bepalen dat de bijdrage in de loop der tijd wordt afgebouwd jaarlijks met een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht en wordt gelimiteerd tot maximaal 5 jaar.
5.4.29.De rechtbank ziet geen aanleiding om de door [verweerder] te betalen uitkering tot levensonderhoud in de loop der tijd af te bouwen en te limiteren tot 5 jaar. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat door [verweerder] geen zodanige bijzondere omstandigheden zijn gesteld dan wel onderbouwd. De rechtbank overweegt voorts dat de financiële situatie van [verzoeker] op die termijn niet met voldoende zekerheid kan worden ingeschat, zodat nihilstelling thans niet aan de orde is. Het voorgaande neemt niet weg dat [verzoeker] zich moet blijven inspannen om volledig in zijn eigen behoefte te voorzien.
4. De beslissing
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
- stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden gezamenlijk [makelaar] , makelaar, opdracht te geven tot verkoop van de kavel (kadastraal bekend als [nummer] , liggend aan [adres] te Brazilië) tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs;
- bepaalt dat, indien zij niet binnen vier weken na heden gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan voornoemde makelaar tot verkoop van de kavel;
- bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
- bepaalt dat partijen een verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die een bod doet op de kavel voor een prijs die volgens beide partijen, gezien de markt ter plaatse en de ligging, een reële prijs is, waarbij geldt dat indien partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod reëel is, zij het advies van de makelaar in deze zullen volgen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële overdracht van de kavel aan de koper, op de wijze als in Brazilië gebruikelijk;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
aan [verweerder] wordt toebedeeld:
- de Volkswagen, kentekennummer: [kenteken] , onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 4.750,-, aan [verzoeker] te voldoen;
- de lijfrente Generali, polisnummer: [polisnummer] , onder de verplichting om de helft van de netto waarde aan [verzoeker] te voldoen;
- het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van [verweerder] van € 36.473,-, onder de verplichting om de helft van dit vermogen, te weten € 18.236,50,-, aan [verzoeker] te voldoen;
- het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.462,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 731,-, aan [verzoeker] te voldoen;
- het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 6.372,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 3.186,-, aan [verzoeker] te voldoen;
aan [verzoeker] wordt toebedeeld:
- het saldo op de Bradesco-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 710,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 355,-, aan [verweerder] te voldoen;
- het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.146,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 573,-, aan [verweerder] te voldoen;
- de vordering op de zus van [verzoeker] ter hoogte van € 60.000,-, onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 30.000,-, aan [verweerder] te voldoen;
- bepaalt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de volgende schulden:
- belastingschuld over het jaar 2012, van € 56.096,- per de peildatum;
- belastingschuld over het jaar 2011, van € 57.914,- per de peildatum;
- mastercard ABN AMRO, nr. [rekeningnummer] , van € 70,- per de peildatum;
- mastercard Credit card, van € 13,- per de peildatum;
- bepaalt dat [verzoeker] uit hoofde van vergoeding (vordering reprise) aan [verweerder] € 67.500,- dient te voldoen;
- bepaalt dat [verweerder] tot aan de overdracht van de kavel in Brazilië € 1.310,- (dertienhonderd en tien euro) per maand zal betalen aan [verzoeker] als uitkering tot zijn levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat [verweerder] vanaf de overdracht van de kavel in Brazilië € 2.605,- (zesentwintighonderd en vijf euro) per maand zal betalen aan [verzoeker] als uitkering tot zijn levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.A. Kuijper, griffier, op 21 oktober 2015.