ECLI:NL:RBAMS:2015:8044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
C/13/556763 / FA RK 13-9885 en C/13/573644 / FA RK 14-7413
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr.drs. J.P.M. Bol, heeft verzocht om echtscheiding en een nevenvoorziening tot vaststelling van partneralimentatie. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Spronk, heeft verweer gevoerd en tevens zelfstandig verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld, waarbij onder andere een kavel in Brazilië, roerende zaken, een auto, een lijfrente, en het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van de verweerder aan de orde kwamen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kavel in Brazilië zo snel mogelijk verkocht moet worden en dat de opbrengst gelijkelijk tussen partijen verdeeld dient te worden. Daarnaast zijn de schulden van partijen besproken, waarbij is vastgesteld dat beide partijen draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden. De rechtbank heeft de partneralimentatie vastgesteld op € 1.310,- per maand voor de periode voor de verkoop van de kavel en € 2.605,- per maand voor de periode daarna. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/556763 / FA RK 13-9885 (echtscheiding)
C/13/573644 / FA RK 14-7413 (verdeling)
Beschikking van 21 oktober 2015 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen [verzoeker] ,
advocaat mr.drs. J.P.M. Bol te Oudorp (gemeente Alkmaar),
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen [verweerder] ,
advocaat voorheen mr. L.I. Boomsma-Shriber thans mr. J.M. Spronk te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder:
  • het op 27 december 2013 ingekomen verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het F9-formulier d.d. 9 juli 2014 van de zijde van [verzoeker] ;
  • het formulier verdelen en/of verrekenen van de zijde van [verzoeker] ;
  • de brief d.d. 4 september 2014 van de zijde van [verweerder] met bijlagen;
  • het F9-formulier d.d. 3 september 2015 van de zijde van [verzoeker] met bijlagen;
  • het F9-formulier d.d. 3 september 2015 van de zijde van [verweerder] met een vermeerdering van eis en bijlagen;
  • het F9-formulier d.d. 14 september 2015 van de zijde van [verweerder] met bijlagen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 september 2015.
Verschenen en gehoord zijn: partijen en hun advocaten. Van zowel de zijde van [verweerder] als [verzoeker] zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van [verweerder] zijn tevens nadere stukken overgelegd.
Partijen hebben, zoals afgesproken, na de zitting nog stukken toegezonden, te weten:
  • de brief d.d. 30 september 2015 van de zijde van [verweerder] met bijlagen;
  • het F9-fomulier d.d. 30 september 2015 van de zijde van [verzoeker] met bijlagen.

2.De feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
  • Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] heeft tevens de Braziliaanse nationaliteit.
  • Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben op 6 november 2012 huwelijkse voorwaarden opgesteld, waarin elke gemeenschap van goederen is uitgesloten.

3.Het verzoek van [verzoeker]

Het verzoek van [verzoeker] strekt tot echtscheiding, met een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van een partneralimentatie ten laste van [verweerder] van € 6.348,- bruto per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag dat op grond van de daarvoor geldende regels redelijk is;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek van [verweerder]

voert verweer tegen het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoeker] , althans deze aan hem als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, dan wel een redelijke bijdrage in het levensonderhoud van [verzoeker] vast te stellen als de rechtbank juist acht en te bepalen dat de bijdrage in de loop der tijd wordt afgebouwd jaarlijks met een bedrag als de rechtbank juist acht en wordt gelimiteerd tot maximaal 5 jaar, althans een periode als de rechtbank redelijk voorkomt, met het verzoek de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt [verweerder] eveneens tussen partijen de echtscheiding uit te spreken. Daarnaast verzoekt [verweerder] de volgende nevenvoorzieningen:
  • de omvang en samenstelling van het te verdelen vermogen vast te stellen, alsmede de verdeling van de gemeenschap van goederen;
  • voor zover nodig de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen, conform het nog nader door [verweerder] in het geding te brengen voorstel;
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.1.2.
Er zal Nederlands recht op het verzoek tot ontbinding van het huwelijk worden toegepast op grond van artikel 10:56, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.3.
Tussen partijen staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding is dan ook toewijsbaar.
5.2.
De verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap.
5.2.2.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, tweede lid, onder 1, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Nederland de in artikel 5 van genoemd verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.3.
Partijen hebben op 6 november 2012 huwelijkse voorwaarden opgesteld. Voor die tijd bestond er tussen partijen, conform artikel 1:93 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), een algehele gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap dient op grond van artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte te worden gedeeld.
5.2.4.
Beide partijen hebben verzocht de verdeling vast te stellen op een door hun voorgestelde wijze. De rechtbank zal in het hierna volgende overgaan tot vaststelling van de verdeling.
5.2.5.
Door het maken van huwelijkse voorwaarden is de gemeenschap van goederen van partijen geëindigd, zodat de rechtbank voor zowel de omvang van de huwelijksgemeenschap als voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen en schulden als peildatum 6 november 2012 zal hanteren.
Huwelijksvermogensregime
5.2.6.
Partijen zijn het eens dat de volgende bestanddelen tot de gemeenschap behoren:
de kavel in Brazilië, kadastraal bekend als [nummer] , liggend aan [adres] ;
de privé roerende zaken/inboedel;
de Volkswagen, kentekennummer: [kenteken] ;
e lijfrente Generali, polisnummer: [polisnummer] ;
het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van [verweerder] ;
de diverse bankrekeningen;
de diverse schulden.
5.2.7.
Het volgende bestanddeel is in geschil of deze tot de gemeenschap behoort;
h) investering in de [investering] .
5.2.8.
De rechtbank zal in het hiernavolgende ingaan op de diverse bestanddelen en stelt daarbij voorop dat ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling kan gelasten of zelfs de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
Ad a) kavel Brazilië
5.2.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij beide eigenaar zijn van een kavel in Brazilië en dat dit stuk grond in de gemeenschap valt. Partijen verschillen echter wel van mening over de waarde van de kavel.
5.2.10.
[verzoeker] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de kavel zeer belangrijk voor hem is nu hij de opbrengst als pensioenvoorziening nodig heeft. Hij wil de kavel wel verkopen maar verwacht dat als hij nog een tijd wacht met verkopen, de kavel meer waard zal zijn. [verzoeker] heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn broer de wens heeft [verweerder] voor zijn deel uit te kopen tegen een bedrag van € 129.500,- en dat hij indien dit niet mogelijk is dan wenst dat de kavel wordt gesplitst zodat ieder zijn eigen deel op zijn tijd kan verkopen. Voorts verzoekt [verzoeker] bij beide opties dat de rechtbank vermeld dat [verweerder] dient mee te werken aan de uitvoering door afgifte van een machtiging.
5.2.11.
[verweerder] heeft zich ter terechtzitting uitdrukkelijk verzet tegen een splitsing en heeft benadrukt dat de kavel zo snel mogelijk verkocht moet worden nu beide partijen geld nodig hebben om hun schulden af te betalen. [verweerder] heeft voorts verklaard dat hij al een mogelijke koper heeft gevonden.
5.2.12.
De rechtbank is met [verweerder] van oordeel dat de kavel zo spoedig mogelijk moet worden verkocht en dat splitsing geen goede optie is. De rechtbank overweegt hiertoe dat splitsing van de grond een traject betekent waarvan onduidelijk is hoe lang dat gaat duren en tevens onduidelijk is of en op welke termijn een koper gevonden kan worden voor de helft van de kavel. Daarbij blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting dat er zich op de kavel een meertje bevindt waardoor splitsing mogelijk bemoeilijkt wordt. [verweerder] heeft verklaard dat de koper die hij gevonden heeft enkel geïnteresseerd is in de gehele kavel en niet in de helft. Daar komt nog bij dat [verweerder] naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft aangetoond dat hij belang heeft bij een snelle verkoop van de kavel in verband met de aflossing van de huwelijkse schulden. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij behoudt van de kavel in verband met zijn pensioenvoorziening, nu niet gegarandeerd is dat en wanneer de kavel meer waard zal worden en splitsing wellicht een waardevermindering met zich mee kan brengen. Ter terechtzitting is gebleken dat [verweerder] er geen bezwaar tegen heeft dat de broer van [verzoeker] hem uitkoopt tegen een bedrag van € 129.500,-, zodat deze optie de wensen van beide partijen het meest tegemoet komt. Echter, uit de laatste stukken die partijen aan de rechtbank hebben gezonden blijkt dat het de broer van [verzoeker] niet is gelukt financiering te regelen. Door [verzoeker] wordt ook niet gesproken over een termijn waarbinnen dit eventueel wel zou lukken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze optie geen reële oplossing meer is. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank oordelen dat de grond zo snel mogelijk moet worden verkocht aan een derde.
5.2.13.
Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt over de makelaar in Brazilië die zij bij een dergelijk scenario zullen inschakelen, te weten [makelaar] . Partijen dienen zich direct te wenden tot voornoemde makelaar. Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen, welke dient te zijn gebaseerd op de grondmarktwaarde ter plaatse en ligging van de grond. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de kavel te koop aanbieden tegen een door hem te bepalen marktconforme vraagprijs.
5.2.14.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die een bod doet op de kavel voor een prijs volgens beide partijen, gezien de markt ter plaatse en de ligging, een reële prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod reëel is, dan zullen zij het advies van de makelaar in deze volgen.
5.2.15.
Beide partijen zijn bij verkoop aan een derde gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
5.2.16.
Iedere partij is bij verkoop aan een derde gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering te dragen.
5.2.17.
Na verkoop en overdracht van de kavel wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van eventuele schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld.
Ad b) privé roerende zaken/inboedel
5.2.18.
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen deze goederen reeds verdeeld hebben en overeenstemming hebben dat ieder houdt wat hij onder zich heeft, zodat te dien aanzien niet meer behoeft te worden beslist.
Ad c) de Volkswagen
5.2.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Volkswagen aan [verweerder] moet worden toegedeeld en dat de waarde van de auto per de peildatum € 9.500,- bedroeg. De rechtbank zal aldus beslissen onder de bepaling dat [verweerder] de helft van de waarde, te weten € 4.750,-, aan [verzoeker] dient te voldoen.
Ad d) de Lijfrente
5.2.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de polis Generalie, met een waarde van € 23.978,- op de peildatum, in de gemeenschap valt. Nu partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken ten aanzien van de verdeling van deze polis zal de rechtbank hierover een beslissing nemen.
5.2.21.
Uit de stukken is voldoende gebleken dat deze polis gekoppeld is aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarbij als voorwaarde is gesteld dat [verweerder] als verzekeringnemer het beroep huisarts uitoefent. Gelet hierop is de polis dermate persoonlijk verbonden met [verweerder] dat de rechtbank de polis aan [verweerder] toe zal delen, nu niet is komen vast te staan dat splitsing van de polis in dit geval mogelijk is. Nu de rechtbank de fiscale gevolgen van toedeling van deze polis aan [verweerder] niet kan overzien, zal de rechtbank volstaan met te bepalen dat [verweerder] de helft van de netto waarde van de polis aan [verzoeker] moet voldoen.
Ad e) ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van [verweerder]
5.2.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk op de peildatum € 36.473,- bedroeg en dat deze in de gemeenschap van goederen valt. [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat daarnaast tevens rekening moet worden gehouden met een goodwill en verzoekt te bepalen dat [verweerder] meewerkt aan een door [naam] uit te voeren onderzoek, waarvan de kosten voor rekening komen van beide partijen elk voor de helft. [verweerder] heeft uitdrukkelijk betwist dat er tevens sprake zou zijn van goodwill.
5.2.23.
[verweerder] heeft daartoe aangevoerd dat goodwill jarenlang in de huisartsenzorg heeft bestaan, omdat er geen adequate pensioenvoorziening bestond. Nu er inmiddels een verplichte collectieve pensioenregeling voor huisartsen bestaat is het vragen van goodwill bij overname van de praktijk niet langer nodig en is dit ook niet meer toegestaan. [verweerder] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij om die reden zich niet heeft hoeven inkopen in zijn huidige praktijk en dat hij enkel een bedrag voor het meubilair heeft moeten betalen.
5.2.24.
De rechtbank is van oordeel dat wil er sprake zijn van goodwill het moet gaan om een vergoeding van iets dat niet tastbaar is. Gelet op de verklaringen van [verweerder] ter terechtzitting zijn alle kosten die [verweerder] voldaan heeft te herleiden tot materiele zaken. Voorts is uit de door [verweerder] overgelegde stukken voldoende gebleken dat [verweerder] pensioen afdraagt aan een pensioenfonds. De stelling van [verzoeker] dat sprake zou kunnen zijn van een inklimregeling wat een verkapte goodwill zou betekenen is tevens in het licht van de betwisting van [verweerder] onvoldoende onderbouwd. [verweerder] heeft immers verklaard dat zijn wistaandeel in de onderneming lager is dan die van zijn compagnon omdat zijn taken ten opzichte van zijn compagnon beperkter zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende gesteld of gebleken is van goodwill wat in de gemeenschap van goederen zou vallen. Gelet op voorgaande oordeel is er geen grond meer voor een benoeming van een deskundige, zoals door [verzoeker] verzocht, zodat zijn verzoek hiertoe zal worden afgewezen.
5.2.25.
De rechtbank concludeert derhalve dat enkel het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van € 36.473,- in de gemeenschap valt en voor verdeling in aanmerking komt, zodat de rechtbank zal bepalen dat het ondernemingsvermogen aan [verweerder] zal worden toebedeelt onder de verplichting om de helft, te weten € 18.236,50, aan [verzoeker] te voldoen.
Ad f) diverse bankrekeningen
5.2.26.
Partijen hebben de volgende bankrekeningen benoemt die in de gemeenschap vallen:
  • de Bradesco-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 710,-;
  • de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.146,-;
  • de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.462,-;
  • de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 6.372,-.
5.2.27.
Partijen zijn het eens over de verdeling van de bankrekeningen en de waarde van de saldi per de peildatum. Dit betekent dat aan [verweerder] wordt toebedeeld het saldo op ABN AMRO-rekening [rekeningnummer] en op de ABN AMRO-rekening [rekeningnummer] , met een waarde op de peildatum van in totaal € 7.834,- (€ 1.462,- en € 6.372,-). Aan [verzoeker] wordt toebedeeld het saldo op de Bradesco-rekening [rekeningnummer] en op de ABN AMRO-rekening [rekeningnummer] , met een waarde op de peildatum van in totaal € 1.856,- (€ 710,- en € 1.146,-). Dit betekent dat [verweerder] is overbedeeld met een bedrag van € 5.978,- wat partijen bij helfte dienen te delen zodat [verweerder] een bedrag van € 2.989,- aan [verzoeker] dient te voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad g) schulden
5.2.28.
Partijen hebben de volgende schulden opgevoerd:
  • belastingschuld over het jaar 2012, van € 56.096,- per de peildatum;
  • belastingschuld over het jaar 2011, van € 57.914,- per de peildatum;
  • mastercard ABN AMRO, nr. 45362030012, van € 70,- per de peildatum;
  • mastercard Credit card, van € 13,- per de peildatum.
5.2.29.
Partijen zijn niet langer in geschil over de hoogte van de belastingschulden per de peildatum en zijn onderling overeengekomen dat [verweerder] deze schulden voor zijn rekening zal nemen onder verrekening van de helft met [verzoeker] .
5.2.30.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schulden als volgt. De rechter kan slechts verdelen de goederen die op de peildatum – 6 november 2012 – tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren. Schulden zijn geen goed en voor de overgang van schulden is de medewerking nodig van de crediteur. Met betrekking tot gemeenschapsschulden geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Indien na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap een ex-echtgenoot meer dan de helft van een gemeenschapsschuld betaalt, verkrijgt deze ex-echtgenoot een regresvordering op de andere ex-echtgenoot. Deze regresvordering wordt niet in de verdeling betrokken aangezien de vordering is ontstaan na het tijdstip van de ontbinding van de voormalige huwelijksgoederen gemeenschap.
5.2.31.
Ten aanzien van de twee mastercard schulden overweegt de rechtbank dat deze schulden tot de gemeenschap behoren en dat partijen ieder voor de helft van de schulden draagplichtig zijn. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad h) [investering]
5.2.32.
[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen gezamenlijk een vordering hebben van € 250.000,- op de zus van [verzoeker] , mevrouw [naam 2] . Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [naam 2] eigenaresse is van een stuk land gelegen in de directe nabijheid van de kavel van partijen. Zij heeft partijen enthousiast gemaakt om meerdere chalets op het stuk land te bouwen waarvan diverse chalets zouden kunnen worden verhuurd en waarbij één chalet door partijen gezamenlijk zou kunnen worden bewoond aanvankelijk voor vakantiedoeleinden maar op de lange termijn als definitief nadat zij met pensioen zouden zijn gegaan. [verweerder] stelt dat partijen ten aanzien van dit project diverse investeringen hebben gedaan tot een bedrag van € 250.000,-.
5.2.33.
[verzoeker] heeft de stellingen van [verweerder] betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover er al is geïnvesteerd in Brazilië dit geheel op vrijwillige basis is gebeurd waar nimmer een tegenprestatie voor is gevraagd. Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat er altijd veel geld is uitgegeven door [verweerder] en dat de uitgaven in Brazilië niet bijzonder zijn en vallen in zijn normale uitgavenpatroon.
5.2.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat de chalets waar [verweerder] over spreekt bestaan is niet tussen partijen in geschil, evenals dat [naam 2] , de zus van [verzoeker] in Brazilië, eigenaar is van de chalets. Ter terechtzitting heeft [verweerder] verklaard dat [naam 2] en [verzoeker] beschikten over een bankpas van een rekening waar [verweerder] geld op stortte en dat uit de historie van deze rekening is op te maken dat door [naam 2] en [verzoeker] aankopen zijn gedaan voor de bouw en inrichting van de chalets en dat deze uitgaven niet de normale uitgaven waren van [verweerder] in Brazilië. Deze stellingen zijn door [verzoeker] niet dan wel onvoldoende betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat wel degelijk het door [verweerder] genoemde bedrag is uitgegeven aan de chalets in Brazilië. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden - en wat partijen ook verdeeld houdt - is de vraag onder welke titel dit bedrag is besteed. Was het een investering zoals [verweerder] stelt met daartegenover het eigendom van op termijn één of twee huisjes of was het onverplicht, een gift, zoals [verzoeker] heeft verklaard.
5.2.35.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam vast komen te staan dat tegenover de investering ten behoeve van het bouwen en verbouwen van de chalets stond dat partijen op termijn een huisje zouden krijgen waar zij hun oude dag in konden doorbrengen. Dit blijkt allereerst uit de verschillende activiteiten die partijen hebben uitgevoerd voor de huisjes, zoals het inschakelen van iemand die voor het gehele terrein Wifi heeft aangelegd voor de gasten en het opzetten en onderhouden van de website voor verhuur van de chalets. Het blijkt ook uit het feit dat de heer [verweerder] als contactpersoon stond aangegeven op de site en beide partijen als verhuurders stonden vermeld op de huurovereenkomst vakantievilla [investering] , Brazilië. Als laatste blijkt dit uit de mails van [naam 2] aan [verweerder] waarin ze spreekt van ‘ons paradijs’ en ‘onze tuin’. Tegenover deze uitvoerige onderbouwing met stukken door [verweerder] is de enkele betwisting van [verzoeker] dat het hier om een schenking ging onvoldoende. [verweerder] heeft dan ook voldoende aangetoond dat partijen niet zomaar geld hebben geschonken maar dat daar tegenover in de toekomst een huisje stond.
5.2.36.
[verweerder] heeft echter onvoldoende aangetoond dat het een lening betrof en dat hij recht heeft op terugvordering van het exacte bedrag dat is geïnvesteerd. Uit de verklaring van [verweerder] en uit de stukken blijkt immers enkel dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat partijen een toekomstig recht hebben op eigendom van een chalet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gemeenschap een vorderingsrecht heeft op de zus van [verzoeker] ter waarde van één chalet. Ter terechtzitting zijn beide partijen het er over eens dat de koers van de Braziliaanse munt is gedaald zodat ook de chalets in waarde zijn gedaald. [verzoeker] heeft verklaard dat hij verwacht dat een chalet maximaal € 50.000,- waard is en [verweerder] heeft ter terechtzitting verklaard dat het misschien € 70.000,- waard zou zijn. Nu beide partijen de rechtbank niet hebben voorzien van een officiële waardering van de chalets acht de rechtbank het redelijk bij de waardering van de chalet aan te sluiten bij de schatting van partijen en stelt de waarde van een chalet op € 60.000,-.
5.2.37.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vorderingsrecht op de zus van [verzoeker] ter waarde van € 60.000,- in de gemeenschap valt. De rechtbank zal dit recht aan [verzoeker] toebedelen zodat hij € 30.000,- ten titel van overbedeling aan [verweerder] moet voldoen.
Reprise
5.2.38.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] tijdens het huwelijk van partijen een erfenis van € 147.849,51,- onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen en dat deze voor een groot gedeelte op is gegaan aan gemeenschappelijke schulden van partijen. Tussen partijen is tevens niet in geschil dat [verweerder] dienaangaande een vordering uit reprise heeft op de gemeenschap van € 135.000,-. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat [verzoeker] de helft, te weten € 67.500,-, aan [verweerder] moet voldoen.
5.3.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.3.1.
Door [verweerder] is tevens verzocht om de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen conform het nog nader door [verweerder] in het geding te brengen voorstel. Nu beide partijen niet met een concreet voorstel zijn gekomen zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
5.4.
Partneralimentatie
Behoefte [verzoeker]
5.4.1.
stelt dat zijn behoefte op basis van de hofnorm € 5.417,- netto per maand bedraagt en stelt zijn behoefte gespecificeerd aan de hand van een behoeftelijstje op € 2.100,- netto per maand. Daarbij heeft [verzoeker] aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk is de komende jaren een ouderdomspensioenvoorziening voor zichzelf op te bouwen, dat hij door de echtscheiding een schuld aan [verweerder] moet afbetalen en een schuld in verband met de juridische procedures moet afbetalen. De behoefte van [verzoeker] dient volgens hem met voornoemde bedragen te worden verhoogd waarbij [verzoeker] zich op het standpunt heeft gesteld dat een reservering van minimaal € 500,- per maand voor de pensioenvoorziening redelijk is.
5.4.2.
Volgens [verweerder] zou het niet juist zijn om bij berekening van de behoefte aan te knopen bij de hofnorm. [verweerder] is van mening dat dient te worden aangesloten bij het voorheen door [verzoeker] zelf ingenomen standpunt – en zo ook in de voorlopige voorzieningenprocedure opgenomen – dat zijn behoefte € 2.750,- netto per maand bedraagt. [verweerder] heeft tevens aangevoerd dat [verzoeker] van plan is steeds meer tijd door te brengen in Brazilië en dat de levenspeil in Brazilië geheel anders en goedkoper is zodat [verweerder] de rechtbank heeft verzocht deze restrictie op te nemen in de beschikking.
Voorts heeft [verweerder] gesteld dat [verzoeker] inkomsten heeft uit verhuur van de chalets in Brazilië dan wel verdiencapaciteit heeft en heeft [verweerder] verzocht de alimentatie te limiteren c.q. een afbouwend bedrag vast te leggen in verband met de voorgenomen verhuisplannen van [verzoeker] naar Brazilië c.q. zijn mogelijkheden om geheel in het eigen levensonderhoud te voorzien zowel uit inkomsten uit arbeid als uit verhuur.
5.4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop gesteld dient te worden dat de hofnorm bij de bepaling van de behoefte van een echtgenoot niet als algemeen uitgangspunt kan worden gekwalificeerd. De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is maatwerk. Bij bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (Hoge Raad d.d. 19 december 2003, LJN AM2379, 2004/140).
5.4.4.
Gelet hierop zal de rechtbank de omvang van de behoefte van [verzoeker] aan de hand van concrete overlegde gegevens bepalen. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt de door [verzoeker] overgelegde behoeftelijst (productie 8) en berekent zijn behoefte op € 2.100,- netto per maand. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [verweerder] de opgevoerde posten onvoldoende heeft betwist en de rechtbank deze posten tevens niet ongebruikelijk, noch bovenmatig acht, mede gelet op het inkomensniveau van partijen en het uitgavenpatroon van partijen ten tijde van het samenzijn. Bij deze behoefte is – in tegenstelling tot het standpunt van [verweerder] – rekening gehouden met de afbetaling van de schulden in verband met kosten voor rechtsbijstand, nu deze kosten de behoefte kunnen beïnvloeden als daarvoor een schuld is aangegaan, wat in casu het geval is. De rechtbank zal daarnaast rekening houden met een reservering van € 500,- per maand, nu [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat hij dit ten behoeve van zijn pensioenopbouw dient te reserveren en de rechtbank ook dit bedrag – gelet op de mate van welstand van partijen ten tijde van het huwelijk – noch ongebruikelijk noch bovenmatig acht.
5.4.5.
[verzoeker] heeft voorts verzocht bij berekening van zijn behoefte rekening te houden met een bedrag aan aflossing van de schulden uit zijn huwelijk. [verzoeker] heeft echter niet aangetoond dat hij op dit moment op enige schuld aflost zodat bij berekening van zijn behoefte hier geen rekening mee zal worden gehouden.
5.4.6.
Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de behoefte van [verzoeker] op € 2.600,- netto per maand.
Verdiencapaciteit/behoeftigheid
5.4.7.
Op voornoemde behoefte strekt in mindering hetgeen [verzoeker] zelf uit inkomen dan wel vermogen kan genereren. Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient derhalve rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor eventuele kinderen.
5.4.8.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [verzoeker] op dit moment geen eigen inkomen genereerd. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij altijd in de horeca heeft gewerkt en dat door zijn leeftijd werken in de horeca waarschijnlijk geen optie meer is nu studenten een goedkoper alternatief zijn. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is echter gebleken dat [verzoeker] vele jaren ervaring heeft in het werken in de horeca, hij meerdere talen spreekt en tot mei 2015 nog gewerkt heeft in een Brasserie. Voorts heeft [verzoeker] niet betwist dat hij zijn zus helpt bij de verhuur van de chalets in Brazilië. Hoewel hij heeft verklaart hier geen vergoeding voor te krijgen is de rechtbank van oordeel dat hij, gelet op het feit dat hij thans niet over eigen inkomen beschikt, dit wel zou moeten vragen. Dit in aanmerking nemend en rekening houdend met het feit dat [verzoeker] tot voor kort nog in de mogelijkheid was werk te vinden, acht de rechtbank [verzoeker] in staat om in ieder geval gedeeltelijk in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank acht het derhalve redelijk om uit te gaan van een (fictieve) verdiencapaciteit aan de zijde van [verzoeker] ter hoogte van de bijstandsnorm, te weten € 963,- netto per maand.
5.4.9.
Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de behoeftigheid van [verzoeker] op € 1.637,- netto per maand, of te wel € 2.605,- bruto per maand.
5.4.10.
Nu [verzoeker] ter terechtzitting heeft verklaard niet de intentie te hebben te emigreren naar Brazilië, ziet de rechtbank geen aanleiding de behoefte van [verzoeker] nog verder te corrigeren.
Draagkracht [verweerder]
5.4.11.
Tussen partijen is het inkomen van [verweerder] in geschil.
5.4.12.
[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de zijde van [verweerder] rekening moet worden gehouden met een inkomen van € 178.072,- bruto per jaar. [verzoeker] heeft hiertoe aangevoerd dat dit de gemiddelde winst uit de onderneming van [verweerder] is over de jaren 2012 en 2013, inclusief de inkomsten uit waarnemingen, en dat verwacht mag worden dat die zeker op peil zal blijven en waarschijnlijk zelfs zal toenemen nu er flink geïnvesteerd wordt in de praktijk.
5.4.13.
[verweerder] heeft de stelling van [verzoeker] betwist en aangevoerd dat hij en zijn compagnon hun praktijk moeten verhuizen en verbouwingen en aanpassingen moeten verrichten. [verweerder] heeft aangevoerd dat deze investering noodzakelijk is, niet meer omzet teweeg zal brengen en dat door deze investering het inkomen van beide huisartsen omlaag zal gaan.
5.4.14.
De rechtbank acht het redelijk om aan te sluiten bij de door [verweerder] overgelegde prognose van 2015. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. [verweerder] is maat in een maatschap en heeft gesteld dat de huisartsenpraktijk moet verhuizen en dat er verbouwd moet worden om aan de huidige eisen van een huisartsenpraktijk te voldoen. Voorts heeft [verweerder] gesteld dat hij voorheen zeer veel waarnemingen draaide en dat nu vanuit de maatschap het signaal is gekomen dat [verweerder] moet stoppen met de waarnemingen, opdat hij zich geheel kan inzetten voor de praktijk die steeds veeleisender wordt. [verweerder] heeft een prognose overgelegd waarbij rekening is gehouden met een toename aan huurlasten en een last in verband met verbouwingen met een rentelast ten gevolge van een lening die daarvoor aangegaan moet worden. Voorts is rekening gehouden met een afname aan waarnemingsopbrengsten. De stelling van [verweerder] dat al deze omstandigheden een daling in zowel zijn inkomen als dat van zijn maat zal betekenen, acht de rechtbank aannemelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat de maatschap dergelijke beslissingen niet lichtzinnig heeft genomen en dat zowel de verbouwingen en de verhuizing alsmede de afname in waarnemingsopbrengsten noodzakelijk en in het belang van de maatschap is. Gelet hierop gaat de rechtbank bij berekening van de financiële draagkracht van [verweerder] uit van een belastbare winst uit onderneming van € 93.499,- bruto per jaar. Hierbij is rekening gehouden met een zelfstandigenaftrek van € 7.280,- per jaar. De rechtbank heeft daarnaast rekening houden met een MKB-winstvrijstelling van € 15.221,-, nu de rechtbank ervan uit gaat dat [verweerder] hier als ondernemer recht op heeft.
5.4.15.
In het hiernavolgende zal de rechtbank ter bepaling van de financiële draagkracht van [verweerder] als uitgangspunt nemen de door [verweerder] overgelegde draagkrachtberekening (productie 12, F9-formulier 3 september 2015), voor zover deze zijdens [verzoeker] niet is betwist.
5.4.16.
De rechtbank houdt rekening met:
  • de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 25.806,- per jaar;
  • de bijtelling eigen-woningforfait van € 4.838,- per jaar.
5.4.17.
De rechtbank zal voorbij gaan aan de stelling van [verzoeker] dat geen rekening moet worden gehouden met de premie lijfrente Generali. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder] voldoende onderbouwd dat hij in verband met zijn lichamelijke gesteldheid wel degelijk deze extra lijfrentevoorziening nodig heeft. Gelet hierop zal de rechtbank rekening houden met een premie lijfrente van € 9.516,- per jaar en een premie voor arbeidsongeschiktheid van € 4.573,- per jaar, op basis van de door [verweerder] overgelegde stukken.
5.4.18.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
5.4.19.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van [verweerder] op € 7.604,- per maand.
5.4.20.
De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
  • hypotheekrente (aftrekbaar) van € 2.150,-;
  • nominale premie basisverzekering ZVW van € 88,-;
  • premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 21,-;
  • verplicht eigen risico van € 31,-.
5.4.21.
[verzoeker] heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
  • hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 93,-;
  • forfait overige eigenaarslasten van € 295,-;
  • aflossing schulden van € 2.000,-.
5.4.22.
De rechtbank zal in het hiernavolgende deze lasten bespreken.
Ad 1) hypotheekaflossing/premie levensverzekering
5.4.23.
De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag nu zij dit bedrag noch onredelijk noch bovenmatig acht.
Ad 2) forfait overige eigenaarslasten
5.4.24.
Onder het forfait overige eigenaarslasten vallen de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten. Voor deze posten wordt in beginsel een forfaitair bedrag in aanmerking genomen van € 95,- per maand, tenzij wordt aangetoond dat de kosten hoger zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder] in het licht van de betwisting van [verzoeker] onvoldoende aangetoond waarom rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag dan het forfait, zodat de rechtbank bij deze post slechts rekening zal houden met € 95,- per maand.
Ad 3) aflossing schulden
5.4.25.
Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank als volgt. Betaling van rente en aflossing op schulden, aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding vóór de samenwoning van de echtgenoten werd verbroken, en andere uit die tijd stammende verplichtingen wordt altijd in aanmerking genomen. Zoals reeds hiervoor overwogen bij de verdeling hadden partijen een belastingschuld van in totaal € 114.010,-. [verweerder] heeft ter terechtzitting onbetwist gesteld dat hij daar thans € 2.000,- per maand op afbetaalt, zodat de rechtbank het redelijk acht hier rekening mee te houden. Echter, ter terechtzitting heeft [verweerder] tevens verklaard dat hij – zodra de kavel in Brazilië is verkocht – met de opbrengst van de kavel de gehele belastingschuld zal voldoen. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk de draagkracht van [verweerder] op te splitsen in twee perioden, te weten de periode voor overdracht van de kavel (periode 1) en de periode daarna (periode 2), waarbij de rechtbank enkel in periode 1 rekening zal houden met een aflossing van schulden ter hoogte van € 2.000,- per maand.
Conclusie
5.4.26.
Voor [verweerder] geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande – te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 227,- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van € 39,- per maand – en een draagkrachtpercentage van 60.
5.4.27.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud over periode 1 (voor overdracht van de kavel) aan [verzoeker] van € 1.310,- bruto per maand en over periode 2 (na overdracht van de kavel) aan [verzoeker] van € 2.605,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Limitering
5.4.28.
[verweerder] heeft verzocht de door hem te betalen partneralimentatie aan een termijn te verbinden en te bepalen dat de bijdrage in de loop der tijd wordt afgebouwd jaarlijks met een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht en wordt gelimiteerd tot maximaal 5 jaar.
5.4.29.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door [verweerder] te betalen uitkering tot levensonderhoud in de loop der tijd af te bouwen en te limiteren tot 5 jaar. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat door [verweerder] geen zodanige bijzondere omstandigheden zijn gesteld dan wel onderbouwd. De rechtbank overweegt voorts dat de financiële situatie van [verzoeker] op die termijn niet met voldoende zekerheid kan worden ingeschat, zodat nihilstelling thans niet aan de orde is. Het voorgaande neemt niet weg dat [verzoeker] zich moet blijven inspannen om volledig in zijn eigen behoefte te voorzien.
4. De beslissing
De rechtbank:
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
- stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden gezamenlijk [makelaar] , makelaar, opdracht te geven tot verkoop van de kavel (kadastraal bekend als [nummer] , liggend aan [adres] te Brazilië) tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs;
- bepaalt dat, indien zij niet binnen vier weken na heden gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan voornoemde makelaar tot verkoop van de kavel;
- bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
- bepaalt dat partijen een verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die een bod doet op de kavel voor een prijs die volgens beide partijen, gezien de markt ter plaatse en de ligging, een reële prijs is, waarbij geldt dat indien partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod reëel is, zij het advies van de makelaar in deze zullen volgen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële overdracht van de kavel aan de koper, op de wijze als in Brazilië gebruikelijk;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
aan [verweerder] wordt toebedeeld:
  • de Volkswagen, kentekennummer: [kenteken] , onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 4.750,-, aan [verzoeker] te voldoen;
  • de lijfrente Generali, polisnummer: [polisnummer] , onder de verplichting om de helft van de netto waarde aan [verzoeker] te voldoen;
  • het ondernemingsvermogen van de huisartsenpraktijk van [verweerder] van € 36.473,-, onder de verplichting om de helft van dit vermogen, te weten € 18.236,50,-, aan [verzoeker] te voldoen;
- het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.462,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 731,-, aan [verzoeker] te voldoen;
- het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 6.372,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 3.186,-, aan [verzoeker] te voldoen;
aan [verzoeker] wordt toebedeeld:
  • het saldo op de Bradesco-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 710,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 355,-, aan [verweerder] te voldoen;
  • het saldo op de ABN AMRO-rekening, nummer: [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1.146,-, onder de verplichting om de helft van het saldo, te weten € 573,-, aan [verweerder] te voldoen;
- de vordering op de zus van [verzoeker] ter hoogte van € 60.000,-, onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 30.000,-, aan [verweerder] te voldoen;
- bepaalt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de volgende schulden:
- belastingschuld over het jaar 2012, van € 56.096,- per de peildatum;
- belastingschuld over het jaar 2011, van € 57.914,- per de peildatum;
- mastercard ABN AMRO, nr. [rekeningnummer] , van € 70,- per de peildatum;
- mastercard Credit card, van € 13,- per de peildatum;
- bepaalt dat [verzoeker] uit hoofde van vergoeding (vordering reprise) aan [verweerder] € 67.500,- dient te voldoen;
- bepaalt dat [verweerder] tot aan de overdracht van de kavel in Brazilië € 1.310,- (dertienhonderd en tien euro) per maand zal betalen aan [verzoeker] als uitkering tot zijn levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat [verweerder] vanaf de overdracht van de kavel in Brazilië € 2.605,- (zesentwintighonderd en vijf euro) per maand zal betalen aan [verzoeker] als uitkering tot zijn levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.A. Kuijper, griffier, op 21 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).