2.6.In het vonnis in hoger beroep staat, voor zover hier van belang:
13. Door partijen zijn geen grieven gericht of anderszins bezwaren kenbaar gemaakt tegen de in eerste aanleg als tussen hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in hoger beroep tot uitgangspunt dienen. Voor de volledigheid geven appelarbiters die feiten weer:
a. Op 15 april 2005 hebben partijen een aannemingsovereenkomst gesloten voor fase 1 van het werk “Revitalisatie Theater Heerlen en nieuwbouw middenzaal/vlakke-vloerzaal”. Fase 1 omvat de revitalisatie van het bestaande theater en nieuwbouw voor laden en lossen. De aanneemsom bedroeg € 17.727.830,00 exclusief btw.
b. Op 25 augustus 2005 is een aannemingsovereenkomst gesloten voor fase 2. Deze fase omvat de nieuwbouw van een middenzaal en een vlakkevloerzaal. De aanneemsom hiervoor bedroeg € 6.570.251,00 exclusief btw.
c. Er is directie gevoerd door Peutz Architecten B.V. (…).
d. De combinatieaanneemster, rb]
heeft de realisatie van de toneelmechanische installaties uitbesteed aan Stakebrand B.V. (verder: Stakebrand). Stakebrand is failliet gegaan, waarna haar werkzaamheden zijn overgenomen door het doorgestarte Stakebrand/TWS B.V. (verder: Stakebrand/TWS).
e. Op 30 januari 2008 heeft de gemeente de processen-verbaal van oplevering ondertekend.
f. Partijen zijn overeengekomen dat de gemeente zou trachten de opleverpunten ten aanzien van de toneelmechanische installaties en de keuringen van het Liftinstituut, alsmede de garantieverplichting rechtstreeks af te handelen met Stakebrand/TWS. In het verslag van de bijeenkomst d.d. 19 november 2009 (productie 3 bij MvA/MvE, onder G) is hierover opgenomen: “binnen het bedrag van de nog niet afgerekende saldo meer- en minderwerken”. Met andere woorden: de herstelkosten van gebrekkig uitgevoerd meerwerk aan de toneelmechanische installaties zouden worden uitgeruild tegen het nog niet betaalde meerwerk aan de toneelmechanische installaties. De opleverpunten ten aanzien van de hoofdopdracht bleven wel de verantwoordelijkheid van de combinatie.
g. Op dinsdag 9 november 2010 dreigde tijdens een voorstelling een decorstuk met een gewicht van 800 kilo naar beneden te vallen.
h. Naar aanleiding van dit incident heeft het Liftinstituut een ongevalonderzoek en maatregelenevaluatie uitgevoerd. In zijn rapport d.d. 25 november 2010 (productie 15 bij MvA/MvE) vermeldt het Liftinstituut dat nader onderzoek door een deskundige van Stakebrand/TWS tot de conclusie heeft geleid dat tijdens het opstarten van het Centurion besturingssysteem de encoder posities niet altijd juist worden ingelezen en dat de “lag” functie was uitgeschakeld, waardoor er geen controle meer plaatsvond op bovenmatige correctieve bewegingen van de trekken. Deze instelling wordt in principe eenmalig door de leverancier bij ingebruikname geactiveerd.
i. Om te komen tot een veilig en zeker functioneren van de trekkeninstallatie en om het vertrouwen van de medewerkers in de veiligheid van de installatie te herstellen zijn de volgende acties ondernomen:
- Stakebrand/TWS heeft als test een vertragingstimer ingebouwd waardoor er tijdens het opstarten van het systeem voldoende tijd is voor het juist inlezen van de encoder posities. Deze aanpassing bleek goed en betrouwbaar te functioneren. Men was inmiddels bezig met een definitieve en structurele oplossing voor alle landelijk geplaatste Centurion besturingen.
- Stakebrand/TWS heeft alle trekken gecontroleerd en daar waar de “lag” niet actief was deze alsnog geactiveerd.
- Het Liftinstituut heeft tests uitgevoerd waaruit bleek dat de “lag” controle juist functioneerde en in alle mogelijke bedachte foute situaties ingreep en de installatie op veilige wijze tot stilstand bracht.
- Verder is door het toneeltechnisch management van het theater een veiligheidsprotocol opgesteld voor het uitvoeren van de actuele voorstelling “Petticoat”, waarin permanente toezichthouders met vrijgave en extra noodstopknoppen zijn opgenomen. Deze vrijgave en noodstop voorzieningen zijn door het Liftinstituut gecontroleerd.
j. Op basis van bovengenoemde maatregelen en inspecties achtte het Liftinstituut het gebruik van de trekkeninstallatie verantwoord.
k. Op advies van pb theateradviseurs (productie 14 bij MvA/MvE) heeft de gemeente in 2011 een geheel nieuw besturingssysteem (inclusief motoren) laten aanbrengen. De kosten daarvan bedroegen € 2.268.974,50.
de beoordeling van het geschil
in het principaal appel:
Grief 1
Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg overwogen dat de facturen tijdig en
derhalve niet te vroeg zijn verzonden (overweging 31 tot en met 33).
14. Opdrachtgeefster stelt dat de datum van de termijnfacturen niet overeenstemt met de datum van ontvangst van die facturen en dat daarnaast facturen werden verzonden voor nog niet vervallen termijnen. Opdrachtgeefster meent dat de bewijslast ter zake door arbiters in eerste aanleg ten onrechte bij haar is gelegd.
15. Opdrachtgeefster legt als productie 1 in appel over een lijst van data van de
facturen van aanneemster (derde kolom) en van data waarop deze facturen door opdrachtgeefster zouden zijn ontvangen (vierde kolom). Tussen partijen staat vast dat onder de indiening van de facturen bij opdrachtgeefster, als bedoeld in het bestek, moet worden verstaan de ontvangst van de betreffende factuur door de directie, die deze factuur goedkeurde voor betaling en doorstuurde naar opdrachtgeefster. Derhalve zijn de data van ontvangst door opdrachtgeefster zelf niet relevant, maar de data van ontvangst van de facturen door de directie. Uit de mede onder productie 1 overgelegde begeleidende brieven van de directie aan opdrachtgeefster blijkt dat de in het overzicht genoemde data de data van ontvangst van de facturen door de directie zouden betreffen.
16. In de vijfde kolom levert opdrachtgeefster commentaar op de ontvangstdata. Zo stelt opdrachtgeefster dat de termijnfacturen 7 en 8, gedateerd 20 december 2005, zijn ingediend tijdens het kerstreces en pas in januari (2006) zijn ontvangen. Als ontvangstdatum wordt dan in de vierde kolom 16 januari 2006 genoemd. Het begeleidend schrijven van de directie aan opdrachtgeefster dateert van 17 januari 2006. Nu opdrachtgeefster stelt dat de facturen zijn ingediend tijdens het kerstreces, moet ervan worden uitgegaan dat dat eerder was dan 16 januari 2006. Het kerstreces begon op 23 december 2005 en eindigde immers op vrijdag 6 januari 2006. Dat de directie de facturen niet eerder in behandeling heeft genomen dan 16 januari 2006 is dan voor risico van opdrachtgeefster.
17. Ook voor risico van opdrachtgeefster blijft het later voor akkoord aftekenen van een factuur dan de datum van indiening ervan. Het gaat immers om de datum van indiening, niet om die van de goedkeuring ervan, tenzij de onthouding van goedkeuring geacht moet worden voor risico van aanneemster te komen, bijvoorbeeld omdat het werk, waarvoor de termijn wordt ingediend, nog niet gereed was.
18. Aanneemster heeft verklaard dat factuur 2006015, aanvankelijk gedateerd 6 februari 2006, ten onrechte was verzonden en daarom met factuur 2006016 van diezelfde datum weer is gecrediteerd. Daarna heeft aanneemster op 7 maart 2006 wederom facturen met nummers 2006015 en 2006016 verzonden, die beide op 7 april 2006 zijn betaald en waarover dus geen rente verschuldigd werd. De over de oorspronkelijke facturen gerekende rente van (€ 2.201,82 -/- € 150,79 =) € 2.051,03 moet derhalve worden afgewezen.
19. Van de facturen nummers 2006028 (productie 5 bij antwoord/grieven) en
2006029 blijkt uit het begeleidend schrijven dat deze dateren van 3 juli 2006, in plaats van 28 juni 2006 zoals in de lijst van aanneemster staat, en dat deze eerst op 30 augustus 2006 door de directie zijn goedgekeurd. Dat deze facturen pas na de bouwvak zouden zijn ingediend, blijkt nergens uit, met name niet uit het begeleidend schrijven van de directie, die daar dan toch zeker melding van had moeten maken. De rente op beide facturen dient met vijf dagen te worden gecorrigeerd tot 2 x (40/45 x € 3.605,46 =) € 3.204,85, ofwel 2 x (€ 3.605,46 -/- € 3.204,85) = € 801,22 minder dan gevorderd.
20. Volgens het commentaar van opdrachtgeefster zijn de facturen 2006036, 2006037 en 2006038 op 21 september 2006 en de factuur 2007093 van 22 juni 2007 te vroeg verzonden omdat het werk voor de betreffende termijnen toen nog niet af was. In eerste aanleg overwegen arbiters dat het bestekmatig voorgeschreven overleg met de opzichter voor de indiening van de factuur kennelijk heeft plaatsgevonden, omdat van niets anders blijkt, zodat de facturen niet te vroeg kunnen zijn ingediend. In appel gaat opdrachtgeefster niet op deze overweging in, zodat die overweging nog steeds geldt. Opdrachtgeefster stelt slechts dat de bewijslast ter zake bij aanneemster ligt, maar geeft niet aan wat bewezen moet worden. Immers, als uit de stukken niet blijkt dat opdrachtgeefster bij ontvangst van een factuur heeft geprotesteerd dat het overleg met de opzichter niet heeft plaatsgevonden, althans dat de tot de termijn, waarvoor de factuur is ingediend, behorende werkzaamheden nog niet zijn voltooid, dan moet het ervoor gehouden worden dat de termijn is voltooid, behoudens tegenbewijs. Ook in dit geval ligt derhalve de bewijslast bij opdrachtgeefster. In appel wordt het tegenbewijs niet geleverd, noch aangeboden te leveren.
21. De factuur 2007066, termijn 46, zou volgens de lijst van opdrachtgeefster onjuist zijn gedateerd op 20 december 2006. Dat had moeten zijn 24 januari 2007, hetgeen echter ook zo in de lijst van de rentevordering van aanneemster is opgenomen.
22. Het commentaar van opdrachtgeefster op de rentevordering, inclusief haar slotcommentaar bij brief van 6 augustus 2014, leidt voor het overige niet tot correcties, zodat de rentevordering had moeten worden toegewezen tot een bedrag van € 117.094,97 -/- € 2.051,03 -/- € 801,22 = € 114.242,72, ofwel € 2.051,03 + € 801,22 = € 2.852,25 minder dan in eerste aanleg. De grief slaagt derhalve voor een beperkt deel.
Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg overwogen dat het maken op maat
van deuren in een omvangrijk complex onuitvoerbaar is en dat alle deuren gelijke
lengte hebben (overweging 48 tot en met 52).
28. Opdrachtgeefster grieft tegen de overweging van arbiters in eerste aanleg dat het verlengen van te korte deuren met een aan de onderzijde aangebrachte lat van voldoende dikte niet als een gebrek is aan te merken waarvoor aanneemster schadevergoeding verschuldigd wordt. Dat ligt anders voor de brandvertragende deuren, waarvoor alsnog een voorziening diende te worden getroffen en waarvoor in eerste aanleg € 4.000,00 is toegewezen. Opdrachtgeefster richt haar grief niet tegen deze toewijzing maar uitsluitend tegen het afwijzen van herstelkosten voor het leveren van 96 te korte deuren, die vervolgens zichtbaar zijn verlengd met een, volgens opdrachtgeefster, ontsierende lat. De brandwerende voorziening bij 25 van die deuren staat los van dit herstel, zodat in het navolgende ook deze 25 deuren in de beoordeling worden betrokken.
29. Opdrachtgeefster haalt ter onderbouwing van haar stelling, dat het oplengen van een deur met een lat aan de onderzijde in het algemeen als ondeugdelijk moet worden aangemerkt, een deskundigenbericht in het kader van een procedure voor de rechtbank te Roermond aan. Appelarbiters constateren dat die uitspraak gaat over buitendeuren, hetgeen uitdrukkelijk iets anders is dan binnendeuren, gezien de grotere weerbelasting op een buitendeur. Het deskundigenbericht is voor het onderhavige geschil derhalve niet relevant.
30. Appelarbiters achten onjuist de overweging van arbiters in eerste aanleg dat het maken van deuren van verschillende lengtes in een zo omvangrijk complex als het onderhavige onuitvoerbaar is. Dat daar een prijskaartje aan hangt, staat buiten kijf. Dat had aanneemster bij haar begroting derhalve dienen mee te rekenen, tenzij deze omstandigheid voor haar in redelijkheid niet voorzienbaar was. Zeker nu het ging om het werken in een bestaand gebouw had aanneemster zich van de situatie ter plaatse op de hoogte kunnen stellen, zodat van onvoorzienbaarheid geen sprake was.
31. De bepaling van artikel 05.00.55.91 in het bestek is op zich duidelijk: de fabrikant/leverancier dient in het werk de exacte maten te bepalen. Overeenkomstig artikel 05.00.55.09 worden afwijkingen in beginsel niet toegestaan. Uit de bepaling van artikel 05.00.55.90 blijkt dat voor wat betreft vlakheid van vloeren, betonnen elementen, strakheid van metselwerk en stukadoorswerk de specifiek daarvoor gegeven bepalingen gelden, zodat in ieder geval voor die onderdelen niet zonder meer geldt dat maten in het werk moeten worden gemeten. Verder blijkt uit de bepalingen die deuren betreffen niet een afwijking van de algemene bepaling. Appelarbiters zijn weliswaar van oordeel dat een dergelijke algemene bepaling als opgenomen onder 05.00.55 doorgaans niet voor dit soort maten geschreven zijn, maar in dit specifieke geval en onder de gekozen redactie van de bepaling van artikel 05.00.55.91 achten appelarbiters deze ook van toepassing op de deuren.
32. Bovendien staat tussen partijen vast dat de kier onder de deur in de bedoelde 96 gevallen te groot was. Dat blijkt reeds uit de door aanneemster voor eigen rekening uitgevoerde oplossing van het gebrek. De door aanneemster uitgevoerde oplossing voor het verlengen van de deuren oordelen appelarbiters als esthetisch niet geheel verantwoord. Vervanging van deze deuren moet echter als disproportioneel voor het overigens beperkte, uitsluitend esthetische gebrek worden beschouwd. Appelarbiters wijzen derhalve alsnog, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg op dit punt, een schadevergoeding ter zake van waardevermindering toe tot een bedrag van € 5.000,00. Op grond van voorgaande overwegingen is over dit bedrag geen btw verschuldigd. De grief slaagt derhalve ten dele.
Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg geoordeeld dat niet is vastgesteld dat het bestaande ontwerp van Stakebrand niet (volledig) SIL3 gecertificeerd kan worden en de kosten voor een nieuw besturingssysteem niet voor rekening komen van aanneemster (overwegingen 171 tot en met 178).
53. Arbiters in eerste aanleg hebben aan opdrachtgeefster voor herstel van gebreken aan de Toneel Mechanische Installatie (TMI) een bedrag van € 32.456,42 toegewezen. Overeenkomstig de opdracht van opdrachtgeefster aan de rechtsopvolgster van de onderaannemer TMI was dit bedrag nodig om de resterende opleveringspunten te herstellen. Daarna was de TMI goedgekeurd en opgeleverd. Het enige dat alsdan resteerde was een niet SIL3-gecertificeerde draadloze afstandsbediening.
54. In haar toelichting op deze grief wijst opdrachtgeefster erop dat aanneemster
verantwoordelijk blijft voor de opleverpunten ter zake van de TMI. Daar hoeft echter geen aparte overeenkomst voor te worden gesloten, zulks is besloten in het systeem van de oplevering volgens paragraaf 9 en volgende UAV 1989. Voorts stelt opdrachtgeefster dat volgens het bestek, artikel 01.02.22 aanneemster een tienjarige garantie voor de TMI zou hebben afgegeven. Opdrachtgeefster geeft daarbij niet aan waar in dat bestekartikel die garantie staat omschreven. Appelarbiters constateren dat het om een verzwaarde vorm van garantie gaat ten opzichte van paragraaf 22 UAV 1989 en dat de te garanderen onderdelen dan ook nauwkeurig staan omschreven in het bestek. Daar hoort de TMI niet bij. De vage algemene omschrijving dat het gehele project gedurende tien jaar moet worden gegarandeerd tegen fabricage-, constructie- en uitvoeringsfouten kan niet als zodanig gelden, nu daarnaast allerlei onderdelen van het project met naam en bijzonderheden staan vermeld. Bovendien heeft aanneemster aan haar verplichtingen uit het bestek en de UAV 1989 voldaan, om gebreken die optraden in de TMI te herstellen, totdat opdrachtgeefster besloot tot vervanging van het systeem over te gaan.
55. De TMI is opgeleverd. Zulks blijkt uit het begeleidend schrijven van de directie van 20 mei 2009 (productie 11.2 bij de producties ter mondelinge behandeling in appel) bij de termijnstaten ter zake. De directie schrijft daarbij:
de door ons op 20-05-09 goedgekeurde eindoplevering van de werkzaamheden van de toneelmechanische installaties …. Appelarbiters verwijzen ter zake ook naar de feiten, zoals die in eerste aanleg zijn vastgesteld en waartegen geen grief is gericht. Er resteerden wel nog opleveringsgebreken, waarvoor aanneemster aansprakelijk is. Opdrachtgeefster stelde ter zitting dat de directie uitsluitend over het geld ging en over de oplevering niets te zeggen had, maar op het voorblad van het bestek is de directie als zodanig in functie genoemd, terwijl ook deze functie door arbiters in eerste aanleg als feit is geconstateerd, en in paragraaf 9 en 10 UAV 1989 is de directie de instantie die over de oplevering gaat.
56. Appelarbiters constateren dat uit de opdrachtbevestiging van opdrachtgeefster aan Stakebrand/TWS van 6 mei 2010 (productie 23 bij dupliek/repliek in eerste aanleg) blijkt dat opdrachtgeefster op dat moment op de hoogte was van de problemen met het besturingssysteem, die later hebben geleid tot vervanging van de TMI. Op 6 mei 2010 gaat de opdracht over het afhandelen van de opleverpunten, waartoe opdrachtgeefster op dat moment derhalve de problemen met het besturingssysteem rekent. Die problemen zouden worden hersteld tegen een bedrag van € 32.456,42 inclusief btw. Op pagina 2 is immers sprake van een eventuele aanvullende opdracht voor het aanpassen en herschrijven van de software, welke aanvullende opdracht niet is gegeven. Tot de opleverpunten behoorden de keuringen door het Liftinstituut (voor 50%). Partijen gingen er derhalve van uit dat het systeem zou kunnen worden goedgekeurd door het Liftinstituut en gezien de enige opmerking van het Liftinstituut, namelijk over de afstandsbediening, was daar ook alle aanleiding toe.
57. Dat betekent dat bij de oplevering gebreken in de TMI zijn geconstateerd die voor € 32.456,42 inclusief btw zouden worden hersteld, waarna aanneemster aan de verplichtingen uit de oplevering van de TMI zou hebben voldaan. Tot deze gebreken behoren gebreken in het besturingssysteem. Dat opdrachtgeefster er vervolgens voor kiest een ander systeem aan te laten brengen, komt alsdan voor haar rekening. Arbiters in eerste aanleg zijn terecht tot die conclusie gekomen en de grief faalt.