ECLI:NL:RBAMS:2015:820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6773
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het re-integratieadvies in het kader van de sollicitatieplicht onder de WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), is door verweerder verplicht om minimaal twee keer per week te solliciteren naar passend werk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze verplichting, omdat hij van mening is dat het re-integratieadvies van de verzekeringsarts onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van het re-integratieadvies. De verzekeringsarts had geen contact opgenomen met de behandelaren van eiser, wat leidt tot onduidelijkheid over de medische informatie die is verstrekt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de vergewisplicht zoals neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hij een verklaring van de huisarts niet aan de verzekeringsarts heeft voorgelegd. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij ook de verklaring van de huisarts en andere relevante medische informatie betrokken moeten worden. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.G.J. van Ommeren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat hij met ingang van 7 mei 2014 minimaal twee keer per week dient te solliciteren naar passend werk voor minimaal twintig uur per week.
Bij besluit van 12 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft inmiddels in de loop der jaren diverse medische onderzoeken ondergaan die zijn uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft rug en nekklachten.
1.2.
In verband met een herkeuring is eiser op 7 mei 2014 onderzocht door een verzekeringsarts van het UWV en op 14 mei 2014 door een arbeidsdeskundige. De bevindingen van deze onderzoeken zijn neergelegd in de rapportage richtinggevend re-integratieadvies van 20 mei 2014 (hierna de rapportage). Eiser wordt voor rugsparende arbeid van 20 uur per week geschikt geacht.
1.3.
Verweerder heeft het re-integratie-advies overgenomen en ten grondslag gelegd aan de aan eiser opgelegde verplichting om te solliciteren.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich ervan heeft vergewist dat het re-integratieadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder mocht zich derhalve op dit advies baseren. Een nieuwe keuring acht verweerder niet noodzakelijk.
3. Eiser voert aan dat de rapportage van de verzekeringsarts onzorgvuldig tot stand is gekomen nu daaruit niet blijkt dat door de verzekeringsarts contact is opgenomen met de behandelaren van eiser. Eiser acht zich voorts niet in staat om te solliciteren dan wel mee te werken aan re-integratie.
4. Naar vaste rechtspraak mag door een bestuursorgaan op een uitgebracht medisch advies worden afgegaan als het zowel naar de wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk is.
5. Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval is tekort geschoten in zijn vergewisplicht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. In de rapportage van de verzekeringsarts het volgende is vermeld:
“Er is medische informatie ingewonnen bij behandelaars. Als deze informatie anders luidt dan ik nu voorzie dan neem ik contact op met de KM” (naar de rechtbank begrijpt de klantmanager).
8. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat de verzekeringsarts geen contact heeft opgenomen met de klantmanager. Verweerder heeft aangegeven zelf geen navraag bij de verzekeringsarts te hebben gedaan. Als gevolg van deze handelswijze van zowel de verzekeringsarts als verweerder bestaat er geen duidelijkheid of de behandelaars hebben gereageerd op het verzoek om informatie. En indien er van wordt uitgegaan dat de behandelaars medische informatie hebben verstrekt dan is het voorts onduidelijk of de verzekeringsarts deze informatie in zijn overwegingen heeft betrokken. En indien er van wordt uitgegaan dat de verzekeringsarts deze informatie in zijn overwegingen heeft betrokken dan is het onduidelijk op grond van welke overwegingen hij tot de slotsom is gekomen dat dat deze informatie geen aanleiding geeft om zijn oordeel bij te stellen.
9. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking om te worden vernietigd wegens strijd met de in artikel 3:9 van de Awb neergelegde vergewisplicht.
10. Voorts is het bestreden besluit eveneens in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Eiser heeft in bezwaar een verklaring van zijn huisarts overgelegd. Verweerder heeft nagelaten deze verklaring van de huisarts aan de verzekeringsarts voor te leggen met een verzoek om commentaar. Uit oogpunt van zorgvuldigheid had dat wel gemoeten. Anders dan verweerder meent heeft de huisarts correct gehandeld door geen uitspraak te doen over de (on)mogelijkheid van eiser tot het verrichten van arbeid. Het is aan een verzekeringsarts om uitspraak te doen over de beperkingen en mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
11. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet in deze geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat voor een nieuwe beslissing op bezwaar door verweerder nader onderzoek door de verzekeringsarts nodig is. Daarbij dienen tevens de verklaring van de huisarts en de door eiser ter zitting overgelegde verklaringen van zijn acupuncturist en fysiotherapeute te worden betrokken. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
13. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, - en een wegingsfactor 1). Gelet op het bepaalde in artikel IV, vierde lid, van de Regeling van de minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014 tot indexering van bedragen in de Awb, Besluit proceskosten bestuursrecht de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Stcrt. 2014, 37105) dient bij de berekening uitgegaan te worden van deze waarde per punt. Het beroepschrift heeft de rechtbank ontvangen voor 1 januari 2015. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45, - aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep orden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.