ECLI:NL:RBAMS:2015:8566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5717
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over termijnoverschrijding en teruggave griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst, waarin haar kindgebonden budget over het jaar 2011 op nihil was vastgesteld en een terugvordering van € 711,- was opgelegd. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat zij bezwaar had gemaakt tegen een acceptgiro en niet tegen het primaire besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de acceptgiro geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, maar dat de Belastingdienst in de bezwaarfase niet adequaat had gehandeld door eiseres niet te horen en niet te informeren naar de reden van de termijnoverschrijding. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar niet terecht was, maar dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar droeg de Belastingdienst wel op het griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van proceskosten van € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. van Rijn),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mangus).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres over het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil en van eiseres een bedrag van € 711,- teruggevorderd.
Bij besluit van 11 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar echtgenoot
[persoon 1] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Haar bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 27 februari 2015, gedateerd op 20 maart 2015, is op 21 april 2015 door verweerder ontvangen.
2.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 27 februari 2015, maar tegen de acceptgiro die op 12 maart 2015 naar haar is gezonden.
2.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de acceptgiro geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is en heeft het bezwaar daarom geacht te zijn gericht tegen het primaire besluit.
3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een acceptgiro geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2014:2169). De toezending van een acceptgiro is een feitelijk handeling, niet gericht op rechtsgevolg. De rechtbank merkt daarbij op dat het feit dat verweerder wel een bezwaarclausule aan deze acceptgiro heeft toegevoegd verwarrend is en niet bijdraagt aan duidelijke besluitvorming richting burgers. Hetzelfde geldt voor het feit dat het primaire besluit en de acceptgiro hetzelfde registratienummer hebben.
3.2.
Vast staat dat het bezwaarschrift van 20 maart 2015 buiten de termijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Awb, bij verweerder is binnengekomen. Eiseres heeft verklaard niet te kunnen aantonen wanneer zij dit stuk heeft verzonden. Dit betekent dat het bezwaar te laat is ingediend en in principe niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.3.
Niet-ontvankelijk verklaring van een buiten de termijn ingediend bezwaarschrift blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener daarvan in verzuim was. Verweerder heeft, alvorens het bestreden besluit te nemen, niet bij eiseres geïnformeerd naar de reden van de te late indiening. Evenmin heeft verweerder eiseres in de bezwaarfase gehoord.
3.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres de hoogte van de terugvordering niet heeft betwist. Het moment van de terugvordering komt haar echter financieel erg slecht uit. Ter zitting is gebleken dat eiseres met haar bezwaar en beroep in eerste instantie hoofdzakelijk een redelijke terugbetalingsregeling wilde bewerkstelligen. Zij heeft hiervoor tevens verwezen naar het bestreden besluit, waarin is aangekondigd dat zij een brief zal krijgen met een betalingsregeling. Deze brief heeft zij nooit ontvangen. Ter zitting heeft de echtgenoot van eiseres bovendien laten weten dat vanwege de gebrekkige communicatie van de zijde van verweerder er inmiddels zoveel tijd en energie in de zaak is gaan zitten, dat eiseres vindt dat verweerder geen recht tot terugvordering meer toekomt.
3.5.
De rechtbank acht het onzorgvuldig dat verweerder niet in een eerder stadium met eiseres contact heeft opgenomen teneinde te informeren naar de reden van de te late inzending van het bezwaarschrift. Indien verweerder dit had gedaan, dan was ook veel eerder duidelijk geworden dat eiseres de terugvordering zelf niet betwistte, maar behoorlijk overleg over een betalingsregeling wilde. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. Evenmin heeft de gemachtigde van verweerder contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres, toen hem bij de voorbereiding van de zaak bleek waar het eiseres precies om te doen was.
3.6.
In deze omstandigheden ziet de rechtbank echter geen verschoonbare reden voor de te late indiening van het bezwaarschrift. Ter zitting zijn geen andere omstandigheden gebleken op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Haar beroep is daarom ongegrond.
3.7.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt. Ook is er aanleiding een proceskostenvergoeding uit te spreken. De hiervoor genoemde onzorgvuldigheden in de procedure aan de kant van verweerder hebben ertoe geleid dat eiseres onnodig in beroep is gegaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.