ECLI:NL:RBAMS:2015:8587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
C/13/574281 / FA RK 14-7672
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een kinderbijdrage na relatiebreuk met geschil over ingangsdatum en hoogte bijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vaststelling van een kinderbijdrage. De vrouw verzocht de rechtbank om een bijdrage van € 150,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 9 september 2014. De man verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat hij geen draagkracht had om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting op 19 oktober 2015.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een relatie hebben gehad en uit deze relatie twee minderjarige kinderen zijn geboren, die bij de vrouw verblijven. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij het inkomen van de man in 2014 en 2015 is meegenomen. De rechtbank concludeert dat de man in 2014 onvoldoende draagkracht had om de verzochte bijdrage te voldoen. Voor 2015 is de draagkracht van de man berekend op € 120,- per maand, terwijl de vrouw een uitkering ontvangt en ook kindgebonden budget ontvangt.

De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderbijdrage vastgesteld op 1 januari 2015 voor een bedrag van € 14,- per kind per maand en op 1 oktober 2015 voor een bedrag van € 60,- per kind per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man tot oktober 2015 geen reservering hoefde te maken voor de hogere bijdrage, maar wel voor het lagere bedrag van € 28,- per maand. Daarnaast is er een omgangsregeling overeengekomen tussen de man en de kinderen, die vanaf 31 oktober 2015 in werking treedt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/574281 / FA RK 14-7672 (CK TJ)
Beschikking van 2 december 2015 betreffende vaststelling van een kinderbijdrage
in de zaak van:
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Amrani te Amsterdam,
tegen
[man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Mathoerapersad te Amsterdam.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op 8 oktober 2014 ingediende verzoekschrift en het daartegen op 15 december 2014 ingekomen verweerschrift.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 oktober 2015.
Gehoord zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie zijn geboren:
  • [minderjarige 1],
  • [minderjarige 2],
Deze kinderen zijn erkend door de man. Sinds het uiteengaan van partijen verblijven de kinderen bij de vrouw.

3.Het verzoek en het verweer

De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen van € 150,- per kind per maand, met ingang van 9 september 2014, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen, dan wel subsidiair een door hem te betalen kinderbijdrage vast te stellen in overeenstemming met zijn draagkracht.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij zijn overeengekomen dat de man een bedrag van € 60,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage). Nu partijen hierover overeenstemming hebben bereikt, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Tussen partijen is nog in geschil met ingang van welke datum de man voornoemde bijdrage is verschuldigd. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het redelijk is de datum van indiening van het verzoek als ingangsdatum te bepalen, aangezien de man op dat moment hoger inkomen en draagkracht had dan hij thans heeft. Zij is bereid een betalingsregeling te treffen voor de achterstand die zal ontstaan bij vaststelling van de door haar verzochte ingangsdatum. Daartegen heeft de man naar voren gebracht dat hij in 2014 geen draagkracht had om een bijdrage te voldoen en dat hij er, voor wat betreft 2015, van uit mocht gaan dat hij geen reserveringen hoefde te maken voor een door hem te betalen kinderbijdrage, nu beide partijen er van uit gingen dat volgens de tot voor kort geldende berekeningswijze van de rechtbank Amsterdam geheel in de behoefte van de kinderen werd voorzien door middel van het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Om die reden acht de man het redelijk de kinderbijdrage niet met terugwerkende kracht vast te stellen.
Uitgaande van het fiscaal inkomen van partijen ten tijde van het verbreken van hun samenleving in 2014 van € 18.181,- aan de zijde van de vrouw en € 11.556,- aan de zijde van de man, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 1.310,- per maand en dat van de man € 850,- per maand. Hierbij dient het kindgebonden budget dat partijen destijds ontvingen van € 1.784,- per jaar te worden opgeteld, waarmee het netto besteedbaar gezinsinkomen € 2.309,- per maand bedroeg. De rechtbank berekent de kosten van de kinderen dan op € 474,- per maand.
Gelet op het inkomen van de man over 2014, zijnde een fiscaal loon van in totaal € 11.556,-, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat hij in dat jaar onvoldoende draagkracht had de thans overeengekomen kinderbijdrage te voldoen, zodat de rechtbank de ingangsdatum niet op een datum in 2014 zal bepalen.
Over 2015 geldt de volgende berekening van de draagkracht. Aan de zijde van de man wordt uitgegaan van een inkomen van € 21.000,- bruto per jaar. Aan de zijde van de vrouw wordt uitgegaan van een uitkering van € 1.130,78 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangt de vrouw € 5.104,- kindgebonden budget per jaar.
De berekeningswijze zoals door deze rechtbank werd toegepast tot aan de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), inhoudende dat de kosten van de kinderen werden verminderd met het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop, leidt tot de volgende berekening van de bijdrage van de man en de vrouw. De draagkracht van de man wordt dan berekend op € 120,- per maand en van de vrouw op € 50,- per maand. Na aftrek van het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt van € 424,- per maand, resteert een bedrag van € 50,- per maand voor beide kinderen tezamen als aandeel van de ouders. De man zou een eigen aandeel in de kosten van de kinderen van € 28,- per maand (inclusief zorgkorting van 15%) dienen te betalen en de vrouw van € 15,-.
De berekening van de bijdragen van de ouders in de kosten van de kinderen is ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad als volgt. Het kindgebonden budget wordt niet van de behoefte afgetrokken, maar bij het inkomen van de ouder die het ontvangt opgeteld. De draagkracht van de man wordt dan berekend op € 120,- per maand en van de vrouw op € 110,- per maand. Nu partijen onvoldoende draagkracht hebben om in de gehele behoefte van de kinderen te voorzien, is hun aandeel gelijk aan hun draagkracht.
De rechtbank zal in verband met de stelling van de man dat het kindgebonden budget vrijwel de behoefte van de kinderen dekte en een latere ingangsdatum daarom redelijk is, beoordelen in hoeverre de man erop had mogen vertrouwen dat hij eerder geen onderhoudsbijdrage was verschuldigd. Uit de berekeningen blijkt dat de man in elk geval vanaf 1 januari 2015 een bedrag van € 28,- diende bij te dragen en volgens de nieuwe berekeningswijze € 120,- per maand. Partijen zijn dit bedrag ook overeengekomen. Gelet op het grote verschil, is de rechtbank van oordeel dat de man tot oktober 2015 geen reservering hoefde te maken voor dit hogere bedrag doch wel voor het bedrag van € 28,- per maand, zodat de rechtbank in redelijkheid de ingangsdatum van de hogere alimentatie zal vaststellen op 1 oktober 2015. Nu de vrouw een eerdere ingangsdatum heeft verzocht, wordt het berekende bedrag tot oktober 2015 als het mindere toegewezen. Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.
Partijen zijn voorts ter zitting een omgangsregeling overeengekomen tussen de man en de kinderen, in die zin dat de kinderen met ingang van het weekend van 31 oktober 2015 vooralsnog eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man zullen verblijven. Vanaf het moment dat de man geschikte eigen woonruimte heeft, zullen de kinderen eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. Nu partijen met betrekking tot de omgangsregeling geen verzoek hebben ingediend, kan de rechtbank hierover geen beslissing nemen, hetgeen echter onverlet laat dat partijen gehouden zijn de door hen gemaakte afspraken op dit punt, zoals hierboven vermeld, na te komen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2015 € 14,= (veertien euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- bepaalt dat de man met ingang van 1 oktober 2015 € 60,= (zestig euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T. Jelierse, griffier, op 2 december 2015. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).