Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
- [minderjarige 1],
- [minderjarige 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vaststelling van een kinderbijdrage. De vrouw verzocht de rechtbank om een bijdrage van € 150,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 9 september 2014. De man verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat hij geen draagkracht had om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting op 19 oktober 2015.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een relatie hebben gehad en uit deze relatie twee minderjarige kinderen zijn geboren, die bij de vrouw verblijven. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij het inkomen van de man in 2014 en 2015 is meegenomen. De rechtbank concludeert dat de man in 2014 onvoldoende draagkracht had om de verzochte bijdrage te voldoen. Voor 2015 is de draagkracht van de man berekend op € 120,- per maand, terwijl de vrouw een uitkering ontvangt en ook kindgebonden budget ontvangt.
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderbijdrage vastgesteld op 1 januari 2015 voor een bedrag van € 14,- per kind per maand en op 1 oktober 2015 voor een bedrag van € 60,- per kind per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man tot oktober 2015 geen reservering hoefde te maken voor de hogere bijdrage, maar wel voor het lagere bedrag van € 28,- per maand. Daarnaast is er een omgangsregeling overeengekomen tussen de man en de kinderen, die vanaf 31 oktober 2015 in werking treedt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.