ECLI:NL:RBAMS:2015:8644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
AMS 15/2590
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand. Eiser had eerder een vordering tegen zijn verhuurder, die door de kantonrechter was afgewezen. Na deze afwijzing heeft eiser op 2 oktober 2014 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand in cassatie, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen omdat het op geld waardeerbare belang onder de € 1.000,- bleef. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de rechtbank Den Haag op 1 september 2015.

Eiser verzocht vervolgens op 31 oktober 2014 om een toevoeging voor de bezwaarprocedure tegen verweerder. De rechtbank oordeelde dat eiser in deze procedure zelf kon aangeven waarom hij een advocaat nodig had, en dat er geen sprake was van juridische of feitelijke complexiteit die een toevoeging rechtvaardigde. De rechtbank volgde het betoog van eiser niet, dat hij een advocaat nodig had om de juridische standpunten in de eerdere procedure aan te voeren. De rechtbank stelde vast dat de bezwaarprocedure bij de Raad laagdrempelig en informeel was, en dat eiser in staat was om zijn argumenten zelf naar voren te brengen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag voor de toevoeging in redelijkheid had kunnen afwijzen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2015 in de zaak tussen

[eiser],te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. F. Salouli),
en
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E.J.W. Reijnders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 31 oktober 2014 om afgifte van een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2015, verzonden op 20 maart 2015 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 18 juli 2014 is een vordering van eiser jegens zijn verhuurder afgewezen (procedure 1). Eiser heeft op 2 oktober 2014 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand bij het instellen van beroep in cassatie tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 1.000,- blijft en eiser geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule toekomt. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt (procedure 2). Het beroep bij de rechtbank tegen deze afwijzing is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 september 2015 (SGR 15/2718) ongegrond verklaard. Op
31 oktober 2014 heeft eiser verzocht om afgifte van een toevoeging voor voornoemde bezwaarprocedure tegen verweerder (procedure 3).
2. Verweerder heeft afgifte van de toevoeging in procedure 3 bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, geweigerd, omdat in beginsel, gelet op Werkinstructie ‘B010 Bestuursrecht’, voor een bezwaarprocedure tegen de Raad geen toevoeging verleend wordt, tenzij sprake is van juridische en/of feitelijke complexiteit. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 24 juli 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BX9952), waarin dat beleid niet onredelijk wordt geacht. In het geval van eiser is geen sprake van feitelijke en/of juridische complexiteit. De bezwaarprocedure bij verweerder is laagdrempelig en informeel. De betrokkene kan in eigen bewoordingen aangeven waarom hij of zij van mening is dat wel een toevoeging afgegeven moet woorden, aldus verweerder.
3.1
Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan de Raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de Raad eenvoudig kan worden afgedaan.
3.2
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
3.3
Bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Voor de aanwending daarvan heeft verweerder criteria ontwikkeld die zijn neergelegd in de onder 2 genoemde Werkinstructie, waaruit volgt, voor zover van belang, dat voor rechtsbijstand ter zake het bezwaar tegen de afwijzing van een toevoeging in beginsel geen toevoeging wordt verleend. Bij uitzondering kan een toevoeging worden verstrekt indien sprake is van juridische en/of feitelijke complexiteit.
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat wel sprake is van juridische en/of feitelijke complexiteit. Eiser verwijst naar zijn bezwaargronden in de procedure tegen de weigering van de toevoeging voor de cassatieprocedure (procedure 2). Uit die gronden blijkt dat volgens eiser van belang is dat zijn enkele stelling dat zijn recht tot effectieve toegang tot de rechter is geschaad onvoldoende is. Hij moet dat nader onderbouwen, omdat een dergelijke stelling in beginsel geen kans van slagen heeft gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarom was het in de bezwaarprocedure tegen het besluit tot weigering van een toevoeging voor de cassatieprocedure en in onderhavige procedure wel degelijk noodzakelijk om aan de hand van internationale jurisprudentie toe te lichten waarom hier een beperking op de gefinancierde rechtsbijstand in strijd is met het recht op effectieve toegang tot de rechter. Dit kan eiser niet zelf, hiervoor had hij een rechtsbijstandsverlener nodig, aldus eiser.
5. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo, dat hij stelt dat hem voor onderhavige procedure (procedure 3) een toevoeging moet worden verleend voor gefinancierde rechtsbijstand, omdat hij een advocaat nodig heeft om toe te lichten dat hij een advocaat nodig heeft om de juridische standpunten in procedure 2 aan te voeren, omdat dit juridische inhoudelijke verweren betreffen in het kader van de noodzakelijkheid van een advocaat die eiser, zonder juridische kennis, niet zelf kan bedenken. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Eiser kan naar het oordeel van de rechtbank in de bezwaarprocedure bij de Raad, dus procedure 3, zelf aangeven waarom hij een advocaat nodig heeft in procedure 2, onder meer door te verwijzen naar de stukken die zijn advocaat in procedure 2 heeft ingebracht. Er is dan ook geen sprake van juridische en/of feitelijke complexiteit. Dat een commissie van bezwaar als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder heeft geadviseerd, maakt niet dat de bezwaarprocedure bij verweerder niet laagdrempelig is. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een toevoeging in redelijkheid kunnen afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.