ECLI:NL:RBAMS:2015:8669

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
13/654063-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige en onttrekking aan wettig gezag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarige en onttrekking aan het wettig gezag. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen hebben van geslachtsgemeenschap met een veertienjarig meisje, dat zich in een kwetsbare positie bevond. Gedurende een periode van enkele dagen heeft de verdachte het slachtoffer onttrokken aan het wettig gezag van haar moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten het slachtoffer onderdak heeft verschaft, terwijl hij wist dat zij minderjarig was en dat zij zich had onttrokken aan het gezag van haar moeder.

De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, en de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de situatie van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte een beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken van het slachtoffer aan het wettig gezag en dat hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een schadevergoeding van € 500,- toegewezen aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico van psychische en lichamelijke schade voor het slachtoffer, en dat het misbruik van een kwetsbare positie niet getolereerd kan worden. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat er geen duidelijke gronden meer waren voor de voortzetting daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654063-15 (Promis)
Datum uitspraak: 26 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats] ,
verblijvende op het adres: [adres 2] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Z.L. Achouak El Idrissi en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) minderjarige(n), te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige(n) gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige(n) uitoefende, (te weten [moeder van slachtoffer] ),immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [moeder van slachtoffer] ) die [slachtoffer] ondergebracht en/of ondergebracht gehouden op een of meer adressen in [plaats] , in elk geval in Nederland, en/of heeft verdachte voornoemde minderjarige niet teruggebracht naar het wettig over die minderjarige gesteld gezag, [moeder van slachtoffer] (en aldus voornoemde minderjarige(n) (telkens) buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [moeder van slachtoffer] gebracht en/of gehouden);
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij opgemerkt dat sprake is van ontuchtige handelingen door als volwassen man geslachtsgemeenschap te hebben met een veertienjarig meisje, te weten [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ).
In verband met het onder 2 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder hij aan [slachtoffer] onderdak heeft verschaft, een beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken van haar aan het wettig over haar gestelde gezag. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat verdachte ten aanzien van dat onttrekken opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, nu hij wist dat [slachtoffer] minderjarig was en er duidelijke signalen waren dat zij was weggelopen.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat [slachtoffer] (zonder toestemming) uit een instelling of bij haar moeder was weggelopen, zodat het opzet op het onttrekken aan het wettig gezag ontbreekt. Voor zover verdachte die wetenschap wel zou hebben gehad, kan nog steeds niet worden gesproken van een beslissende invloed van verdachte op de onttrekking van [slachtoffer] aan het wettig over haar gestelde gezag. Ook dat dient tot vrijspraak te leiden.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte er zelf voor zorg heeft gedragen dat [slachtoffer] naar haar moeder is teruggebracht, zodat in elk geval vrijspraak moet volgen van het onderdeel dat hij haar niet heeft teruggebracht naar het wettig over haar gestelde gezag.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en/of omstandigheden het onder 1 en het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen geachte overweegt de rechtbank nader als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten als vaststaand worden aangenomen. Verdachte heeft de veertienjarige [slachtoffer] op zaterdag 11 oktober 2014 in [plaats] ontmoet op straat, toen zij daar alleen liep. Verdachte was met twee vrienden, waaronder met de verder onbekend gebleven [persoon 1] . Verdachte raakte er bij de eerste ontmoeting van op de hoogte dat zij dakloos door [plaats] liep en thuis ruzie had. [persoon 1] heeft haar aanvankelijk meegenomen naar zijn huis. Verdachte wist dat en is kort erna naar [persoon 1] toe gegaan. [persoon 1] heeft hem daar alleen gelaten met [slachtoffer] , die toen aan hem, verdachte, vertelde dat ze zeventien jaar oud was. Vervolgens hebben verdachte en [slachtoffer] daar geslachtsgemeenschap gehad. Toen [persoon 1] terugkwam en verdachte was vertrokken, heeft ook [persoon 1] seks met haar gehad. Toen [persoon 1] haar in de nacht van zaterdag op zondag op straat zette, omdat ze geen seks meer met hem wilde, heeft verdachte haar ondergebracht in de woning van zijn broer, waar hij vervolgens op zondag meerdere keren geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad. In de namiddag van die zondag heeft verdachte geprobeerd [slachtoffer] onder te brengen bij [persoon 2] . Toen [slachtoffer] bezwaren uitte heeft verdachte haar vervolgens ondergebracht bij [persoon 3] en [persoon 4] , waar [slachtoffer] een aantal nachten heeft geslapen tot woensdag 15 oktober 2014, toen [slachtoffer] door onbekend gebleven mannen naar haar moeder is gebracht. In die tijd bij [persoon 3] is [slachtoffer] ook nog een keer ’s nachts door verdachte naar [persoon 2] gebracht. Omdat [persoon 2] haar begon te betasten, heeft ze verdachte gebeld en die heeft haar weer meegenomen naar de woning van zijn broer, waarna ze de volgende dag, maandag, weer geslachtsgemeenschap hebben gehad
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de omstandigheid dat [slachtoffer] als minderjarige was weggelopen en zich dus had onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag. Verdachte heeft vervolgens met die wetenschap een regisserende rol gehad in het gedurende vier dagen verschaffen van onderdak aan [slachtoffer] . Daarmee heeft hij een beslissende invloed gehad op het onttrekken en onttrokken houden van [slachtoffer] aan het wettig over haar gestelde gezag. Voorts heeft hij daarbij nauw samengewerkt met aanvankelijk [persoon 1] en vervolgens meerdere andere personen, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook sprake is geweest van medeplegen. Zelfs als verdachte op de woensdag eraan heeft bijgedragen dat [slachtoffer] weer naar huis werd gebracht, hetgeen geenszins is vast komen te staan, doet dat er niet aan af dat verdachte haar gedurende de voorafgaande dagen aan het wettige gezag onttrokken heeft en dus reeds toen had moeten zorgen dat zij weer thuis kwam.
4.4.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen tot het oordeel dat het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard.
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014253072-1 van 17 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 142 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [moeder van slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik ben de moeder van een dochter genaamd [slachtoffer] , zij is geboren op [geboortedatum] 2000. Alleen ik heb het gezag over [slachtoffer] . Ik wist op 15 oktober 2014 niet waar [slachtoffer] was. Ik had haar al een kleine week niet meer gezien. [slachtoffer] was weer weggelopen.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2014253072 van 23 december 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 179 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 11 oktober 2014 ontmoette ik de groep jongens op straat in [plaats] . Met [persoon 1] mocht ik mee naar huis. Hij woont in [plaats] . In de woning van [persoon 1] was later ook [verdachte] aanwezig. Ik heb op de bank daar voor de eerste keer seks gehad met [verdachte] . Seks is neuken dus. Dus met zijn piemel in mijn vagina. Toen [persoon 1] terug kwam is [verdachte] weggegaan en heb ik seks gehad met [persoon 1] . Daarna ben heb ik met [verdachte] afgesproken. Ik ben toen met hem naar een woning gegaan. Daar woonde hij met zijn broer.
De volgende dag op zondag heb ik ’s ochtends en ’s middags weer onbeschermde seks met [verdachte] gehad, gewoon neuken.
Daarna heeft [verdachte] me eerst naar [persoon 2] gebracht. Ik moest daar een uurtje blijven van [verdachte] . [verdachte] was rond 19.00 uur terug bij [persoon 2] . We zijn toen naar [persoon 3] gegaan. [persoon 2] woont achter [persoon 3] haar straat. Dit was op zondagavond. Rond 01:30 uur zijn ik, [persoon 2] en [verdachte] nog weggegaan naar de woning van [persoon 2] . [verdachte] zei dat ik bij [persoon 2] moest slapen, maar dat wilde ik niet. [persoon 2] is eng en zat aan me en dat wilde ik niet. Ik heb toen met [verdachte] gebeld en verteld dat [persoon 2] mij betastte. Ik stond toen buiten te wachten op [verdachte] .
[persoon 2] zei dat ik naar binnen moest komen, maar toen kwam [verdachte] weer. Ik ben toen weer met hem meegegaan naar zijn huis. De volgende ochtend hebben we weer seks gehad, neuken, met [verdachte] .
Die maandagmiddag ben ik om 17.00 uur naar [persoon 3] gegaan. [verdachte] heeft me daar afgezet.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2014253072-7 van 17 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. 156 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 11 oktober 2014 liep ik rond in [plaats] . Op een gegeven moment zag ik die jongens. Dat was rond 17:00 uur. Ik vroeg toen aan een van die jongens of hij een sigaretje voor me had. Een van die jongens zei toen dat hij die wel had. Vijf minuten later zag ik de jongens weer. Een van de jongens vroeg aan mij of ik ergens mee zat. De jongen zei dat ik wel met hem mee mocht. Ik ben toen met de jongen meegegaan naar huis. Die jongen heette [persoon 1] . Toen ik bij [persoon 1] het huis uit was gezet, zei [verdachte] dat ik bij hem terecht kon. Het was al 01:30 uur ’s nachts, de nacht van zaterdag op zondag. We zijn toen naar zijn huis gegaan en hij bracht me naar een kamer.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2014253072-2 van 15 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pag. 134 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 7] , hoorde [slachtoffer] zeggen:
Kijk weet u, ik was weggelopen vrijdag. In [plaats] heb ik een beetje rond gelopen. Ik ging een beetje praten met jongens. Ik ben toen met zo’n jongen meegegaan. Op een gegeven moment zei die jongen dat ik daar wel kon blijven maar dat ik dan wel dingen moest doen met hem. Uiteindelijk heb ik wel seks met hem gehad. Omdat ik dat niet meer wilde moest ik weg uit dat huis. Een vriend van die jongen zei dat ik wel bij hem kon blijven.
5.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 6 maart 2015, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik zat die dag (de rechtbank begrijpt: zaterdag 11 oktober 2014) met [persoon 1] en nog een jongen in de auto. Die jongen kwam met een verhaal dat er een meisje was. Ze had hem om een sigaret gevraagd en volgens hem wilde ze wat. Toen is [persoon 1] langs gereden. Hij vroeg haar: “is er een probleem?” Ze zei toen: “Ik ben dakloos, ik kan nergens slapen”. [persoon 1] was bereid om haar bij hem te laten slapen. Ik ben naar hem toegegaan. Ik zag hem in zijn huis, samen met [slachtoffer] . [persoon 1] is weg gegaan en ik bleef alleen met haar achter. Het draaide op seks uit. Daarna ben ik vertrokken. De volgende dag wilde [persoon 1] haar niet meer in huis hebben. Ik heb haar toen bij mijn broer laten slapen. Volgens mij hebben wij ook seks gehad (de rechtbank begrijpt: in de woning van de broer).
Ze kon niet bij mij blijven slapen want het was niet mijn huis. Ik heb haar toen naar een vriendin van mij gebracht, [persoon 3] . Ze (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) vertelde mij dat ze 17 was. Dat was toen ik alleen met haar was.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer 2014253072 van 23 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 376 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] zei dat ze alleen op straat liep omdat ze geen dak boven haar hoofd had en ruzie had thuis of zo.
Ik heb haar bij mijn broer laten slapen. Dat is de woning waar ik ben aangehouden (de rechtbank begrijpt: [adres 2] te [plaats] ).
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2014253072 van [geboortedatum] 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 88 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik woon in [plaats] . [slachtoffer] heeft twee nachten bij mij verbleven. Ze is op maandagavond gekomen en op woensdag (de rechtbank begrijpt: woensdag 15 oktober 2014) weer weggegaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.4. vermelde bewijsmiddelen en hetgeen in rubriek 4.3. is overwogen, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 10 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, telkens zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde:
hij in de periode van 10 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag (te weten [moeder van slachtoffer] ), immers heeft verdachte zonder toestemming van [moeder van slachtoffer] die [slachtoffer] ondergebracht en ondergebracht gehouden op adressen in [plaats] en voornoemde minderjarige niet teruggebracht naar het wettig over die minderjarige gesteld gezag, [moeder van slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ernst van de feiten moet worden gerelativeerd, omdat verdachte reden had te veronderstellen dat [slachtoffer] ouder was dan veertien en omdat van misbruik van een kwetsbare positie geen sprake is geweest. Voorts heeft zij gewezen op het ontbreken van antecedenten ten aanzien van zedendelicten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarige door meermalen geslachtsgemeenschap te hebben met een veertienjarig meisje, gedurende een periode van enkele dagen, waarin hij haar bovendien samen met anderen onttrokken heeft aan het wettig over haar gestelde gezag. Zij was weggelopen van huis en verdachte, die haar tegenkwam op straat, heeft haar meegenomen naar diverse woningen waar hij seks met haar had.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten zeer ernstig. Naast het verdriet bij de moeder die enige dagen in het ongewisse werd gelaten over het lot van haar dochter heeft deze vermissing ook beroering in de samenleving veroorzaakt. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat ontucht zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten voor het minderjarige slachtoffer tot gevolg kan hebben. Dat risico bestaat te meer wanneer die ontucht plaatsvindt onder omstandigheden als waarvan hier sprake is geweest: het slachtoffer was weggelopen van huis en kon nergens terecht. Verdachte heeft door zijn handelen ook verhinderd dat het meisje de zorg en begeleiding kreeg die zij nodig had en heeft bij de naasten onzekerheid laten bestaan over haar lot. Dat zij zelf was weggelopen doet niet af aan de strafwaardigheid van dit handelen van verdachte.
Blijkens het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 oktober 2015 is hij eerder veroordeeld, maar nimmer voor soortgelijke feiten.
Verdachte heeft benadrukt dat het slachtoffer vrijwillig seks met hem heeft gehad, terwijl zij zich ouder voordeed dan ze was. Het is echter bij uitstek een verantwoordelijkheid van de volwassene om een minderjarige, zeker als die is weggelopen en geen verblijfadres heeft, te beschermen tegen de mogelijke schadelijke gevolgen van seks op jonge leeftijd. Verdachte heeft die verantwoordelijkheid ernstig miskend en misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin het jonge meisje zich bevond. Zijn lustgevoelens heeft hij daarbij voorrang gegeven boven haar welzijn.
De ernst van het zich onttrekken aan deze verantwoordelijkheid en met name het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin het jonge meisje zich bevond dient naar het oordeel van de rechtbank tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat dit misbruik niet wordt getolereerd. Verdachte heeft voorts op geen enkele wijze aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien. Voor een reclasseringstoezicht is hij ook niet gemotiveerd.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.
Ten aanzien van de (geschorste) voorlopige hechtenis merkt de rechtbank op dat zij die, mede gelet op het standpunt van de officier van justitie strekkende tot opheffing, zal opheffen bij gebrek aan duidelijke gronden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

Vast is komen te staan dat de benadeelde partij,
[slachtoffer] ,als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Dit betreft immateriële schade. De rechtbank waardeert de schade op € 500,- (vijfhonderd euro). De vordering kan tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 245 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen geachte:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen geachte:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,- vanaf 11 oktober 2014.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer], aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,- vanaf 11 oktober 2014. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door
hechtenis van 10 (tien) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichtingen niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. M.B. de Boer en M.J.A. Duker rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2015.