Op 3 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een bezwaarschrift werd ingediend tegen de omzetting van een taakstraf. De veroordeelde, geboren in Suriname in 1968, had een taakstraf van 10 uren opgelegd gekregen door de politierechter op 24 juni 2015. Deze taakstraf zou worden omgezet in vervangende hechtenis van 5 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. Het Openbaar Ministerie had op 15 oktober 2015 het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis gegeven, waarop de veroordeelde bezwaar maakte.
De veroordeelde stelde dat hij door zijn ernstige ziekte, sikkelcelanemie, niet in staat was om de taakstraf uit te voeren. Tijdens de zitting op 19 november 2015 heeft de raadsvrouw van de veroordeelde betoogd dat de gezondheid van de veroordeelde sterk wisselend is, waardoor hij niet in staat is om afspraken te maken over werk. De officier van justitie daarentegen meende dat de veroordeelde, ondanks zijn ziekte, in staat moest worden geacht om af en toe licht werk uit te voeren.
De politierechter heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar dat de veroordeelde de taakstraf niet had verricht. De rechter oordeelde dat de informatie over de detentieongeschiktheid van de veroordeelde onvoldoende was om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechter wees erop dat detentieongeschiktheid niet kan leiden tot een verkapte gratie en dat er mogelijkheden zijn voor somatische zorg binnen het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waardoor het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kon worden uitgevoerd, conform artikel 22h van het Wetboek van Strafrecht.