ECLI:NL:RBAMS:2015:8724

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
C/13/583769 / HA ZA 15-307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. van Berge Henegouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onjuist advies in het kader van terugkooprecht

In deze zaak vordert eiser, een voormalig advocaat, schadevergoeding van gedaagde, zijn voormalige advocaat, wegens vermeende onzorgvuldigheid in de advisering rondom een terugkooprecht. Eiser had in 2002 zijn onverdeelde helft van een benedenhuis verkocht aan zijn medeeigenaar, met de mogelijkheid om deze binnen vier jaar terug te kopen. In 2006 heeft eiser aangegeven het pand terug te willen kopen, maar er ontstond een geschil over de voorwaarden. Eiser stelt dat gedaagde hem had moeten adviseren om de koopsom aan de medeeigenaar te betalen om zijn terugkooprecht uit te oefenen, maar gedaagde adviseerde in plaats daarvan een ABC-constructie en het leggen van conservatoir beslag. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat eiser zelf niet bereid was om de koopsom te betalen en gedaagde niet de opdracht had gekregen om hem te adviseren over de te volgen koers. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten in het adviseren van cliënten en de noodzaak voor cliënten om duidelijkheid te geven over hun wensen en verwachtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/583769 / HA ZA 15-307
Vonnis van 9 december 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
als advocaat gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2015, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is advocaat te Amsterdam geweest. [eiser] werkte als advocaat samen met [naam 1] (verder: [naam 1] ). Na zijn carrière in de advocatuur is [eiser] zelfstandig bedrijfsjurist geworden.
2.2.
[eiser] en [naam 1] zijn mede-eigenaren geweest van het pand gelegen aan de [straat] te [plaats] (verder: het pand). Het bovenhuis van het pand is op enig moment verkocht aan een derde. [eiser] heeft zijn onverdeelde helft van het benedenhuis van het pand (hierna: het benedenhuis) op 23 december 2002 aan [naam 1] verkocht. Daarbij zijn [eiser] en [naam 1] overeengekomen dat [eiser] die onverdeelde helft binnen een termijn van vier jaar na transportdatum kon terugkopen tegen betaling van een geïndexeerde koopsom aan [naam 1] .
2.3.
Begin 2006 heeft [eiser] aan [naam 1] te kennen gegeven de onverdeelde helft van het benedenhuis terug te willen kopen. [naam 1] is daarmee akkoord gegaan tegen betaling van een koopsom van € 280.339,09 (hierna: de koopsom).
2.4.
In het voorjaar van 2006 vonden tevens onderhandelingen plaats over de verkoop en de levering van het benedenhuis aan een derde tegen betaling van een koopprijs van € 1.100.000,00.
2.5.
[eiser] heeft zich jegens [naam 1] op het standpunt gesteld dat tussen hen de nadere afspraak was gemaakt dat [naam 1] na ontvangst van de koopsom van € 1.100.000,00 van die derde de helft daarvan, € 550.000,00, aan [eiser] zou afdragen onder inhouding van het bij rov. 2.3 genoemde bedrag van € 280.339,09 (hierna: de nadere afspraak). [naam 1] heeft betwist dat de nadere afspraak was gemaakt. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens gevraagd hem bij te staan in zijn geschil met [naam 1] . [gedaagde] heeft [naam 1] daarop – voor zover van belang – bij brief van 12 juli 2006 als volgt bericht:
“(…)
Cliënt heeft u bericht gebruik te willen maken van zijn terugkooprecht waarna u cliënt heeft bericht dat de koopsom alsdan € 280.338,09 zou bedragen. Met dat bedrag is cliënt akkoord gegaan.
Min of meer gelijktijdig aan de hiervoor beschreven ontwikkeling hebben partijen besloten het pand [straat] te verkopen tegen een koopsom van € 1.100.000,00.
In het kader daarvan is ervoor gekozen niet over te gaan tot eerst verkoop van 50% aan cliënt en daarna ieder 50% verkopen en leveren aan de nieuwe koper, maar er is voor gekozen dat u het pand rechtstreeks, in zijn geheel doorverkoopt en levert onder gelijktijdige financiële afwikkeling met cliënt.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat aan cliënt bij transport toekomt een bedrag ad circa € 269.661,91. (…)”.
2.6.
[naam 1] heeft daarop bij brief van 13 juli 2006 betwist dat de nadere afspraak is gemaakt.
2.7.
Daarop heeft [gedaagde] [naam 1] , voor zover van belang, schriftelijk verzocht te bevestigen dat [naam 1] de nadere afspraak zou nakomen, dan wel dat hij zou meewerken aan een zogenaamde ABC-levering (waarbij [eiser] 50% van het benedenhuis geleverd zou krijgen om deze tegelijkertijd met de 50% van [naam 1] door te leveren aan de derde). [naam 1] heeft dit geweigerd. [gedaagde] heeft vervolgens aan [eiser] geadviseerd conservatoir beslag te laten leggen op het pand. [eiser] heeft dit advies niet opgevolgd. Het benedenhuis van het pand is in het najaar van 2006 verkocht en geleverd aan een derde tegen betaling aan [naam 1] van de koopprijs van € 1.100.000,00.
2.8.
[eiser] heeft zijn (vermeende) vordering op [naam 1] gecedeerd aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft een gerechtelijke procedure ingesteld jegens [naam 1] en – op grond van de gestelde nadere afspraak – betaling gevorderd van, samengevat, het gedeelte van de door de derde betaalde koopsom (verminderd met kosten) waarop hij meende recht te hebben. [gedaagde] was bij het voeren van deze procedure niet betrokken. De rechtbank Arnhem heeft de vorderingen op [naam 1] afgewezen, voor zover van belang, omdat [naam 2] niet was geslaagd in de bewijslevering van de nadere afspraak .
2.9.
Het gerechtshof Arnhem heeft die uitspraak bekrachtigd in zijn arrest van 29 mei 2012 (hierna: het arrest van het gerechtshof). Voor zover van belang, heeft het Hof daarin het volgende overwogen:
“(…)
4.5
Het hof oordeelt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 23 december 2002 een terugkooprecht ten behoeve van [eiser] behelst tegen betaling van een bedrag van € 250.000,00, te indexeren als nader omschreven. Deze overeenkomst houdt uitdrukkelijk geen verplichting in voor [naam 1] om mee te werken aan een zogeheten ABC-levering of enige andere constructie, waarbij [eiser] de koopprijs van zijn voormalige aandeel in de onverdeelde helft van het appartementsrecht niet eerst aan [naam 1] behoefde te betalen. [naam 2] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [eiser] er niettemin op mocht vertrouwen dat de overeenkomst van 23 december 2012 een dergelijke verplichting inhield.
4.6
[naam 2] heeft voorts gesteld dat sprake is van nadere afspraken tussen [eiser] en [naam 1] inhoudende dat de gehele benedenwoning (…) door [naam 1] aan een derde zou worden verkocht en dat vijftig procent van de te realiseren koopprijs, onder aftrek van het bedrag van € 280.338,09 door [naam 1] aan [eiser] zou worden betaald. De stelplicht en (…) de bewijslast terzake van deze stelling rust (…) op [naam 2] .
4.7
Het hof oordeelt – met de rechtbank – dat [naam 2] niet is geslaagd in dit bewijs. (…).
4.9
Zoals (…) overwogen heeft [naam 2] niet slechts aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [naam 1] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de met [eiser] gemaakte afspraken over de verkoop aan een derde, welke afspraken het hof hiervoor niet bewezen heeft geacht, maar ook in de nakoming van het in de overeenkomst van 23 december 2002 opgenomen recht van terugkoop.
4.1
Naar het oordeel van het hof heeft [naam 2] echter niet, althans niet voldoende concreet, onderbouwd, gesteld dat [eiser] het terugkooprecht ook als zodanig, los van een ABC-constructie of enige andere wijze van uitvoering waarbij [eiser] niet de koopprijs voor de onverdeelde helft van de benedenwoning eerst aan [naam 1] zou moeten betalen, zou hebben uitgeoefend. (…).
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam 2] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding op grond van de niet nakoming door [naam 1] van het terugkooprecht als zodanig. (…).”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 580.198,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort gezegd – dat [gedaagde] hem had moeten adviseren om ter uitoefening van zijn terugkooprecht betaling van de koopsom aan [naam 1] aan te bieden. Dit volgt uit het arrest van het gerechtshof. [eiser] was in 2006 in staat en bereid die koopsom te voldoen, hoewel het enkele aanbod tot betaling al voldoende zou zijn geweest om de transactie te realiseren. Als [eiser] dat advies had gekregen was het geschil met [naam 1] direct opgelost. [gedaagde] heeft in plaats daarvan ten onrechte een ABC-constructie met [naam 1] onderzocht en het onjuiste advies gegeven tot het leggen van conservatoir beslag op het pand ter voorkoming van levering. [eiser] heeft daardoor vermogensschade geleden die door [gedaagde] moet worden vergoed, aldus steeds [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert – samengevat – als verweer dat [eiser] hem indertijd heeft verzocht om hem bij te staan bij het verkrijgen van nakoming van de nadere afspraak. [eiser] heeft [gedaagde] niet gevraagd om advies over de te volgen koers en [eiser] heeft [gedaagde] geen opdracht gegeven om betaling van de koopsom aan [naam 1] – anders dan door middel van een ABC-transactie – aan te bieden. [naam 1] heeft betwist dat de nadere afspraak over ABC-levering tot stand is gekomen. Daarom heeft [gedaagde] destijds geadviseerd om conservatoir beslag op het benedenhuis te leggen. [eiser] wilde echter niet het risico lopen dat daarmee de levering van het benedenhuis aan een derde – tegen betaling van een gunstige koopprijs – werd gefrustreerd en is daarom niet overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag. Het was [eiser] bekend dat hij tot 14 februari 2007 zijn terugkooprecht had kunnen uitoefenen door betaling van de koopsom. Die weg wilde [eiser] evenwel niet volgen omdat hij daarvoor geen financiële middelen beschikbaar had en omdat hij meende dat er nadere afspraken waren gemaakt. Er is niet onzorgvuldig gehandeld, aldus steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van dit geschil geldt als uitgangspunt dat [gedaagde] schadeplichtig kan zijn jegens [eiser] als vast komt te staan dat hij bij de uitvoering van zijn opdracht niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijkheid advocaat in de concrete omstandigheden van het geval mag worden verwacht.
4.2.
De stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagde] niet aldus heeft gehandeld, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [eiser] .
4.3.
De stelling van [eiser] is er in de kern op gebaseerd dat [gedaagde] hem ten onrechte niet heeft geadviseerd om, ter uitoefening van zijn terugkooprecht, betaling van de koopsom aan te bieden.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten genoegzaam dat destijds tussen [naam 1] en [eiser] een conflict is ontstaan over het al dan niet bestaan van de nadere afspraak. Gesteld noch gebleken is dat het conflict – of de noodzaak voor [eiser] tot overleg over een nadere afspraak over de wijze van betaling van de koopsom – zou zijn ontstaan als [eiser] bereid zou zijn geweest om, ter uitoefening van zijn terugkooprecht, de koopsom van het benedenhuis volgens de overeenkomst van 23 december 2002 rechtstreeks aan [naam 1] te voldoen. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat [eiser] daartoe om hem moverende redenen – waarbij in het midden kan blijven of sprake was van betalingsonmacht of betalingsonwil – kennelijk niet bereid was, althans gelet op deze feitelijke gang van zaken heeft [eiser] onvoldoende toegelicht waaruit blijkt dat hij daartoe wel bereid was en dat hij [gedaagde] daarover bovendien heeft geïnformeerd. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat [eiser] dat standpunt pas heeft ingenomen na het arrest van het hof waarin is overwogen dat door [naam 2] onvoldoende onderbouwd was gesteld (en evenmin uit de stukken bleek) dat [eiser] het terugkooprecht (uit de overeenkomst van 23 december 2002) als zodanig, los van een ABC-constructie of enige andere uitvoering waarbij [eiser] niet de kooprijs voor de onverdeelde helft van het benedenhuis eerst aan [naam 1] zou moeten betalen, heeft uitgeoefend en dat [naam 1] terzake in verzuim was geraakt. Reeds in het licht van het voorgaande valt niet in te zien dat [gedaagde] destijds aan [eiser] had moeten adviseren om aan [naam 1] betaling van de koopsom aan te bieden, nog daargelaten dat uit niets blijkt – zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd – dat [eiser] aan [gedaagde] opdracht heeft gegeven om aan hem in brede zin te adviseren hoe hij in het conflict met [naam 1] moest handelen. Gelet op het feit dat [eiser] zelf jarenlang als advocaat en jurist werkzaam is geweest - en als zodanig zelf bekend mag worden verondersteld met de omstandigheid dat uitoefening van het terugkooprecht door betaling van de koopsom aan [naam 1] de meest geëigende weg was om levering te bewerkstelligen – ligt het meer voor de hand dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, [eiser] aan [gedaagde] slechts opdracht heeft gegeven om nakoming van de nadere afspraak te bewerkstelligen. Het voorgaande geldt temeer tegen de achtergrond dat [naam 1] bereid was om tegen betaling van de koopsom aan het terugkooprecht uitvoering te geven. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen leiden dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door niet te adviseren om betaling van de koopsom aan [naam 1] aan te bieden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.5.
De stelling dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door te adviseren om conservatoir beslag te leggen, kan evenmin tot toewijzing van de vordering leiden. Zelfs als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat het advies tot het leggen van beslag onjuist was – hetgeen [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist – dan geldt dat [eiser] het advies niet heeft opgevolgd, zodat niet valt in te zien dat dit advies tot enige schade kan hebben geleid.
4.6.
De slotsom van het voorgaande is dat de vordering van [eiser] als ongegrond wordt afgewezen. De overige door [gedaagde] gevoerde verweren behoeven daarom geen bespreking.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.533,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 6.693,00
4.8.
De door [gedaagde] verzochte veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen zoals hierna vermeld. De verzochte vermeerdering met de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) over de (na)kosten wordt eveneens toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.693,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Berge Henegouwen, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015. [1]

Voetnoten

1.*