ECLI:NL:RBAMS:2015:9467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
AMS - 15 _ 4107
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting AIO-uitkering en rechtszekerheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar te Amsterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij hun AIO-uitkering werd opgeschort. Het primaire besluit tot opschorting vond plaats op 27 januari 2015, met ingang van 1 februari 2015. Eisers hebben geklaagd dat verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken een definitief besluit heeft genomen na de opschorting. De rechtbank oordeelt dat deze klacht gegrond is, aangezien artikel 54, eerste lid van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat de opschorting van de uitkering maximaal acht weken mag duren. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, dat langer dan acht weken na de opschorting is genomen, een gebrek vertoont. Dit gebrek had in het bestreden besluit erkend moeten worden, wat zou hebben geleid tot vernietiging van dat besluit indien er nog belang bij een inhoudelijke beoordeling was geweest.

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 490,-. Daarnaast dient verweerder het griffierecht van € 45,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 januari 2016 door rechter T.L. Fernig - Rocour, in aanwezigheid van griffier E.H. Kalse-Spoon. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2015 in de zaak tussen

[naam 1] , te Amsterdam, eiser

en
[naam 2] ,te Amsterdam, eiseres
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de AIO-uitkering die eisers ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw) opgeschort.
Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eisers zijn gehuwd en ontvangen naast hun pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) een AIO-aanvulling op grond van de Wwb, thans Pw.
1.2.
Op 27 mei 2013 en 26 juni 2013 heeft de dochter van eisers verweerder telefonisch meegedeeld dat eisers van 17 juni 2013 tot en met 16 september 2013 op vakantie gaan naar Marokko. Eisers hebben met het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ te kennen gegeven dat zij van 17 juni 2014 tot en met 16 september 2014 in Marokko bij familie verblijven en dat zij buiten Nederland geen vermogen bezitten.
1.3.
Verweerder heeft in het kader van een steekproef onderzoek verricht naar vermogen van eisers in het buitenland. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de handhavingsrapportage van 19 december 2015. In het kader van het onderzoek heeft verweerder een huisbezoek afgelegd op 17 december 2014. Bij het huisbezoek was ook de dochter van eisers aanwezig. Eisers is tijdens het huisbezoek gevraagd om het nummer van hun Carte Nationale d’Identité (CIN-nummer), hetgeen eisers hebben geweigerd.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit bepaald dat eisers met ingang van 1 februari 2015 voorlopig geen recht meer hebben op de AIO-aanvulling.
2.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het gegronde vermoeden bestaat, dat eisers geen recht (meer) hebben op een (volledige) bijstandsuitkering.
2.2.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft verweerder eisers bericht dat met ingang van 1 oktober 2015 de AOI-aanvulling weer maandelijks wordt uitbetaald en dat de over de periode februari 2015 tot en met september 2015 te weinig ontvangen AIO-aanvulling tot een bedrag van € 1.998,64 netto wordt nabetaald.
3.
3.1.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het besluit van 29 september 2015 is genomen, omdat in strijd met artikel 54, eerste lid, van de Pw de opschorting langer dan acht weken heeft geduurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen en dat het besluit van 29 september 2015 niet in de weg staat aan ongegrondverklaring van het beroep, zodat eisers geen vergoeding van de proceskosten toekomt.
3.2.
Eisers stellen dat zij gelet op het besluit van 29 september 2015 in materiële zin tegemoet gekomen zijn, maar verzoeken het beroep gegrond te verklaren onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit van 29 september 2015 geen besluit is als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu geen sprake is van intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Verweerder heeft het besluit van 29 september 2015 immers genomen, omdat hij na het primaire besluit niet tijdig definitief heeft beslist over de AIO-aanvulling en niet omdat er een gebrek kleeft aan het primaire besluit. Het nieuwe besluit maakt daarom geen onderdeel uit van dit geding.
3.4.
Nu verweerder de uitkering met terugwerkende kracht heeft hersteld en eisers hebben aangegeven dat zij geen belang meer hebben bij een materiële beoordeling, is het beroep in zoverre niet ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat eisers wel belang hebben bij beoordeling van het beroep in verband met het verzoek tot proceskostenveroordeling, zodat de rechtbank dit verzoek zal behandelen.
4.
4.1.
Eisers beroepen zich op de onrechtmatigheid van het onderzoek op basis van een steekproef en betwisten voorts de rechtmatigheid van het huisbezoek.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt hoe onderzoek naar vermogen in het buitenland wordt verricht op basis van risicoprofielen. De rechtbank acht dit onderzoek niet onredelijk en ziet geen aanleiding om, zoals door eisers verlangd, nadere onderzoeksgegevens bij verweerder op te vragen. Omdat het onderzoek plaatsvindt ongeacht de afkomst of het land van herkomst van betrokkenen is van discriminatie geen sprake.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is een beoordeling van de rechtmatigheid van het huisbezoek niet van belang. Als geconstateerd wordt dat een huisbezoek onrechtmatig is geweest, zal dat in de regel leiden tot uitsluiting van de onderzoeksresultaten. In dit geval is uitsluiting van onderzoeksgegevens niet aan de orde, omdat eisers het CIN-nummer niet hebben gegeven, maar juist hebben geweigerd. De beoordeling van de weigering om het CIN-nummer te geven staat dan ook los van de rechten en waarborgen waarmee het huisbezoek moet worden omgeven.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn gegevens over bezittingen in het buitenland van belang om te bepalen of en zo ja tot welk bedrag eisers recht hebben op een AIO-aanvulling. De motivering van verweerder dat nader onderzoek naar bezittingen in het buitenland wordt gedaan omdat eisers jaarlijks voor langere tijd op hetzelfde adres in Marokko verblijven en zij van deze woning geen adresgegevens hebben verstrekt, acht de rechtbank voldoende. Verweerder heeft eveneens voldoende gemotiveerd dat het CIN-nummer nodig is om betrouwbare gegevens op te kunnen vragen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door verweerder gegeven toelichting. Voor zover er ook andere mogelijkheden zijn om onderzoek naar bezittingen in het buitenland te doen, laat dat de mogelijkheid via het CIN-nummer en de bevoegdheid van verweerder om dit nummer op te vragen onverlet.
5. Tot slot klagen eisers in de brief van 24 november 2015 dat verweerder na de opschorting van de AIO-aanvulling niet binnen acht weken een definitief besluit heeft genomen. Deze grond slaagt. Uit artikel 54, eerste lid van de Pw volgt dat de opschorting van de uitkering maximaal acht weken mag duren. Uiterlijk na ommekomst van deze termijn dient een besluit over herziening danwel intrekking te volgen. Aldus garandeert dit artikel onder meer, uit een oogpunt van rechtszekerheid, dat een opschorting niet ongerede tijd voort kan duren, doch zogezegd als voorportaal dient tot verdere besluitvorming. Het betreden besluit is langer dan acht weken genomen na het begin van de opschorting. In het bestreden besluit had ambtshalve, omwille van de rechtszekerheid van eisers, moeten worden erkend dat de opschorting (inmiddels) langer voortduurde dan wettelijk was toegestaan. Door dit niet te doen kleeft aan het bestreden besluit een gebrek en zou, ware er nog belang geweest bij een inhoudelijke beoordeling, dit besluit zijn vernietigd.
6. Op grond van het vorenstaande dient het beroep niet ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang bij eisers, maar bestaat niettemin aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal begroot op € 490,- (1 punt voor het beroepschrift) als kosten van door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden. Nu het primaire besluit tot opschorting niet onrechtmatig is genomen, doch die onrechtmatigheid eerst in de bezwaarfase is ontstaan, bestaat geen aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling van de in bezwaar gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2016
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.